2

 

 

 

Will zat onder een miezerige douchestraal. Hij hield op met schrobben en deed zijn ogen dicht. Hij had zo lang naar zijn armen geklauwd dat er nu nieuw bloed bij het rood was gekomen dat hij had geprobeerd weg te wassen. Door de straal heen mompelde hij bij zichzelf: ‘Ik heb iets gedáán. Eindelijk.’ Hij liet zich onderuit glijden en bleef op het koude email van het bad liggen. Hij lachte. Hij had zijn dochters gered. Nu konden ze naar het ziekenhuis en hun leven terugvorderen.

Hij hoefde alleen maar te wachten. Het bloed was nu helemaal weg. Hij zou wachten en ondertussen nadenken over waar het allemaal begonnen was.

The Bothy.

Achttien jaar geleden.

 

Er stond een vrouw op het podium die de nieuwste song uit het repertoire van haar band zong: ‘Wolf Whistle’. Haar stem was laag en bijzonder, de song zat vol boosheid en leek gericht te zijn tegen alle mannen. Haar zwarte jurk was zo kort dat je haar slipje kon zien. Hij had in elke hand een drankje omdat Si, zijn beste vriend, groot had ingekocht om niet telkens in de rij te hoeven staan, en Will kon maar niet besluiten wat hij als eerste wilde opdrinken. Het bier in zijn rechterhand? Of de cider in zijn linker? Hij vond ze allebei even lekker, maar op een verschillende manier. Hij keek naar het bier…

Kies mij. Ik ben een beetje bitter. Ik heb pit. Je zult me niet vergeten.

De vrouw op het podium had blauwe ogen en zwart haar, dat even volumineus was als haar stem. Ze had waarschijnlijk gezien dat Will haar kruis bestudeerde, want zodra hij opkeek raakte ze het aan en knipoogde naar hem. Hij was het soort man dat van zijn stuk raakt als hij erop betrapt wordt naar een kruis te staren. Hij boog zijn hoofd en keek naar zijn voeten. Een lichaamsdeel halverwege was groter dan daarvoor.

Si had zich voor niets ongerust gemaakt, want er was weinig publiek. Hooguit een man of veertig. Will bedekte zijn kruis met het glas cider, zodat niemand er erg in zou hebben. Toen hij weer naar het podium keek, knipoogde ze opnieuw naar hem. Ze was ouder dan Will – een jaar of vijfendertig – en zo kleurrijk, zo exotisch als het vlees van de passievrucht. Ze zong een regel die ze direct tot hem richtte: ‘Your whistle pet, is the closest you’ll get. Ze liet haar hoofd een beetje hangen en haar prinses Diana-achtige ogen keken recht in de zijne.

Hij had van beide drankjes nog geen slok genomen. Hij tilde de cider op en keek er peinzend naar.

Neem mij! Neem mij! Ik ben zoet. Makkelijk. Je zult me niet eens opmerken.

De song was afgelopen en Will zette pardoes zijn onaangeroerde drankjes op de bar neer, want de vrouw stevende op hem af.

‘Hoe heet je?’ zei ze.

‘Will Marion,’ antwoordde hij.

‘Je bent een lekker ding. Wat doe je voor de kost?’

‘Dat is een lang verhaal.’

‘Vertel het dan maar niet… Heb je zin om backstage te komen?’

‘Als een groupie?’ vroeg hij.

‘Ja.’

Will was negenentwintig. Hij had nog maar met twee vrouwen seks gehad: Jennifer Gleeson, die hem had gevraagd of hij alsjeblieft wilde ophouden met dat gepor tegen haar schaambeen en biologieles wilde nemen, en Rebecca McDonald, die hem drie maanden voor dit concert de bons had gegeven. Ze waren zeven jaar bij elkaar geweest. Het kwam als een volslagen verrassing voor hem. ‘Je bent een dopehead,’ zei ze. ‘Je voert niets uit en ik kan je zo langzamerhand niet meer luchten of zien.’

Deze vrouw, Cynthia, zou uiteindelijk zijn derde worden. En zo zat Will, broodnuchter als hij was, opeens op een heel hoge, wiebelige kruk backstage in een gore kleedkamer te luisteren, terwijl ze de song nog een keer zong, voor hem alleen. Ze stak een joint op toen ze klaar was (de song was de tweede keer niet beter), zoog er ruim drie seconden aan, en vroeg of hij háár wilde zoenen, of liever had dat zij hém zoende.

Will was een goed mens. Als kind had hij nooit iemand gepest, hij had nooit gespiekt bij proefwerken, was nooit van huis weggelopen en had zijn vader nooit uitgemaakt voor arrogante klootzak. In zijn latere leven was hij nooit in aanraking geweest met de politie, en hij had nooit het hart van een vrouw gebroken. Goed was hij dus wel, maar beslissingen nemen, dat kon hij niet.

‘Maakt het wat uit?’ vroeg hij.

‘Ja,’ antwoordde ze.

‘Beslis jij maar,’ stelde Will voor.

‘Jij zoent mij.’

Dus dat deed hij.

Een besluiteloze man heeft een doortastende vrouw nodig.

Cynthia zei dat Will hard moest werken, want als hij hard werkte, zou hij ongetwijfeld de volgende Steven Spielberg worden. Dus dat deed hij een tijdje, en ze bracht hem lachend sterke thee terwijl hij in zijn werkkamer aantekeningen neerkrabbelde voor een filmscript.

Cynthia zei dat Will zich door haar moest laten leiden. Als hij dat deed, zou hij in een mum van tijd een fantastische minnaar worden. Het eerste jaar werden er vele uren in bed doorgebracht. Cynthia zei dat Will een zeer snelle leerling was. Will zei dat hij gek van begeerte werd van Cynthia’s huid.

Ze zei dat hij voor haar moest zorgen, voor haar moest koken, haar rug moest masseren. Als hij dat deed, zou ze een tevreden en normaal mens worden, iets wat haar tot dan toe nooit was gelukt. De maaltijden waren regelmatig en heerlijk, de massages kalmerend en liefdevol.

Een poosje later zei ze dat hij de baan moest nemen bij zijn vader, die een bedrijfje had dat vakantiewoningen verhuurde. Misschien was hard werken niet genoeg. Zijn schrijf- en regieprojecten waren op niets uitgelopen.

Ze zei dat ze niet meer zo’n honger had, dat regelmatige maaltijden alleen maar méér regels inhielden, en dat hij bij de massages misschien te veel babyolie gebruikte.

Ze zei dat hij de anticonceptie aan haar kon overlaten…

En dat de tweeling Georgie en Kay genoemd zou worden.

Cynthia zei dat Will op de kinderen moest passen terwijl zij boodschappen ging doen.

 

Will was drieëndertig toen Cynthia boodschappen ging doen. Het was zaterdagochtend. De inmiddels driejarige Georgie krijste, want ze wilde met haar moeder mee en getrakteerd worden op een lolly. Kay sliep en was zich zoals gewoonlijk totaal niet bewust van de driftaanval van haar zusje. Toen Kay wakker werd, gingen ze bij het raam staan wachten op Cynthia, om naar haar te zwaaien als ze naar de voordeur liep.

Als Cynthia naar de voordeur was gelopen, zou ze het ideale gelukkige gezinnetje hebben gezien. Liefhebbende partner: lachend. Felle driejarige: bonkend tegen het raam. Verrukkelijke driejarige: grijnzend.

Maar dat deed ze niet. Om één uur belde Will haar mobiel (die ze thuis had laten liggen). Om een uur of twee liep hij achter de dubbele buggy naar het huis van Cynthia’s vriendin. Die woonde twee straten verderop en hield wel van een snuif op zijn tijd.

‘Ah, is ze niet teruggekomen?’ zei Janet. ‘Ah.’

Janet was een bohemienne, dus haar appartement was een puinhoop, haar haar stond alle kanten uit en haar expressieve borsten ter grootte van muskaatpompoenen werden gevaarlijk vrij gelaten. Terwijl haar peuter aan de zoom van haar T-shirtjurk knaagde, vertelde Janet hem wat ze wist.

Cynthia had schoon genoeg van hem.

Cynthia had er nooit om gevraagd moeder te worden.

Ze voelde zich gevangen.

Gebruikte weer.

Ze wilde beroemd worden!

Ze had alle rekeningen geplunderd.

De dure filmapparatuur van Will achterover gedrukt.

En de benen genomen, samen met Heath.

 

Ach, Heath. Cynthia en hij waren als broer en zus: als ontspoorde jongeren dezelfde pleegouders, als jongvolwassenen hetzelfde boze rockbandje, en dezelfde voorliefde voor drugs en vrije expressie.

Toen Cynthia en Will ongeveer een jaar bij elkaar waren had hij Heath leren kennen. Deze was net vrijgelaten uit de gevangenis, en stond opeens dronken en met een bloedende snee op zijn jukbeen bij hen voor de deur. Hij omhelsde Cynthia en zei: ‘Nee maar, daar heb je mevrouw Marion! Wat is dat lang geleden.’ Hij gaf Will een dreun op zijn rug waarmee hij het leven had kunnen redden van iemand die zich verslikt had, en zei: ‘Dus jij bent meneer Cynthia? Zo, wat dachten jullie van een biertje?’

Ze gingen met zijn drieën rond de keukentafel zitten, en Heath beschreef zijn recentste avontuur: de feestelijke eerste avond na zijn vrijlating. Er waren een honkbalknuppel en vijf andere mannen aan te pas gekomen. Will lachte nerveus. Hij had nog nooit zo’n angstaanjagend mens ontmoet. Als zijn biervoorraad uitgeput raakte, zou Heath hem dan met een honkbalknuppel de schedel inslaan? Zat de honkbalknuppel in die grote zwarte vuilniszak die hij bij zich had?

‘Hij is eigenlijk zo’n beetje mijn broer,’ zei Cynthia na afloop tegen Will. ‘Het enige familielid dat ik heb. Ik weet dat hij anders is, uit een andere wereld komt, maar kun je ter wille van mij proberen een beetje leuk met hem om te gaan, alsjeblieft?’

Will probeerde het. Toen Heath een maand later om drie uur ’s nachts aanbelde, geïrriteerd door een knokpartij, en behoefte had aan de bank, de tv en een praatje met zijn allerbeste vriendin, zei Will lachend dat hij maar eens ging pitten en zij hun gang konden gaan.

Toen Heath en Cynthia de band weer oprichtten en elk weekend de hort op gingen om een publiek van een man of vijftien uit hun dak te laten gaan, zei hij lachend dat hij blij was dat ze iets deed waar ze plezier in had.

Hij probeerde leuk met Heath om te gaan, maar hij kwam nooit verder dan bang zijn. Heath was een schurk. Hij was licht ontvlambaar. Hij was gevaarlijk.

En nu was zijn vrouw er met hem vandoor gegaan.

Hoe kon ze? Was het dan geen incest, als ze eigenlijk zo’n beetje broer en zus waren? Zou ze dan niet de hele tijd bang zijn? De hele tijd ongerust zijn? Als Cynthia bij deze kerel, deze bruut wilde zijn, wie was ze dan in vredesnaam? In ieder geval niet de vrouw voor wie hij had gekookt en die hij had gemasseerd, niet de vrouw die hem met haar zachte huid gek van begeerte had gemaakt.

Zijn ouders en Si hadden hem gewaarschuwd.

‘Weet je het wel zeker?’ had zijn moeder gevraagd toen ze gingen samenwonen.

‘Ze is zo… anders,’ had zijn vader gezegd.

‘Ze is een halve gare junkie,’ had Si gezegd. ‘Waar ben je in godsnaam mee bezig, man?’

Ze hadden allemaal de spijker op de kop geslagen. Cynthia hoorde bij Heath. Het was hem een raadsel hoe hij ooit had kunnen denken dat hun relatie van lange duur zou zijn. Als hij doortastender was geweest, zou hij niet zijn ingegaan op haar onzinnige ideeën: saaie baan, prematuur ouderschap. Als hij doortastender was geweest, zou hij hebben beseft dat de aantrekkingskracht die ze op hem uitoefende, gebaseerd was op ontzag en seks. Ze was als een buitenissig, felgekleurd kledingstuk dat je in de vakantie had gekocht. Ze had beter niet thuis gedragen kunnen worden.

Maar hij hield van haar. Zij was de kunstenaar die hij wilde zijn. Ze trad met Heath en haar bandgenoten op in kroegen, terwijl Will – sinds hij was afgestudeerd aan de filmacademie – niets anders had geregisseerd dan uiterst eenvoudige avondmaaltijden. Toen ze elkaar leerden kennen, was Will werkloos en woonde hij bij zijn ouders. De drie filmprojecten waaraan hij op de academie was begonnen, waren allemaal in de hel van het ontwikkelingsstadium blijven steken. Hij had goede ideeën gehad, grootse plannen, maar hij was zelden verder gekomen dan lijstjes maken van wat er allemaal gedaan moest worden. De zeldzame keren dat hij wél een draaiboek of een script had geschreven – en een ander er zijn mening over had gegeven (een schrijver, een producer, een financier) – had hij zo aan zichzelf getwijfeld dat hij willoos het oorspronkelijke idee telkens had veranderd, rekening had gehouden met ieders bezwaren, alles had omgegooid, alles had verpest, en voortdurend in kringetjes was blijven ronddraaien.

Hij besefte zo langzamerhand dat zijn hele léven zich onafgebroken in de kwellende hel van het ontwikkelingsstadium bevond. Nergens heen ging. Eigenlijk deed hij niet veel meer dan naar films kijken, wijn drinken, naar muziek luisteren en chips eten, als een zeventienjarige.

In de tijd dat ze samen waren geweest, had hij er alles aan gedaan om Cynthia bij hem in de buurt te houden, alsof alleen al haar aanwezigheid hem iets interessants zou geven, want aan hem alleen was werkelijk niets interessants te ontdekken.

Hij begreep wel waarom ze aanvankelijk voor hem had gekozen. Hij was jong en naar verluidt knap, en had beloofd haar rijk en beroemd te maken. Hij zou allereerst een fantastische videoclip maken. In het eerste jaar dat ze samen waren deed hij diverse pogingen om de clip op te nemen en te monteren, maar hij maakte hem nooit echt af. De door alcohol ingegeven ideeën die hij ’s avonds op velletjes papier neerkrabbelde, zittend op de bedbank in zijn werkkamer, werden de volgende dag nooit op film verwezenlijkt. Het project Cynthia eindigde als een slordige stapel papieren in zijn werkkamer, net als de meeste andere projecten waar hij ooit aan begonnen was, tot ze op een dag besloot het heft in eigen handen te nemen. Ze stelde de camera op en zong ervoor. Ze ging in de weer met haar bandleden. Ze monteerde de opnamen ’s avonds, met behulp van zijn dure software. Ze filmde Will ook, om te controleren of alles het wel deed, zei ze.

 

Ze had niet eens een briefje achtergelaten.

‘Ben zo terug,’ had ze gezegd, en ze had haar Indiase patchworktas gepakt en was de deur uit gehuppeld. Hij wist zeker dat ze had gehuppeld.

Si kwam die avond langs. Hij woonde nog steeds in Edinburgh, een uur rijden van Wills huis in Glasgow. Ze waren elkaar een tijdje uit het oog verloren, in de jaren dat Will luiers verschoonde en Cynthia probeerde te behagen. ‘Wat een trut!’ zei Si. ‘Wat een kutwijf.’ Hij liet Will te veel bier drinken, raadde hem aan haar op te sporen en te vermoorden, en ging toen naar huis om acht uur te pitten. In tegenstelling tot Will, die in totaal maar twee uur slaap kreeg, omdat Georgie steeds wakker werd en vroeg: ‘Waar is mama?’

Verdomd goeie vraag.

 

Waarom probeerde Will haar niet te vinden? Waarom zette hij niet alles op alles, waarom kwam hij niet van zijn luie gat om haar te smeken terug te komen? Nu wist hij waarom. Misschien wist hij het toen ook wel, maar hij verdoofde de waarheid met wijn en sentimentele muziek. Dit was de reden: Will Marion was een waardeloze, luie, achterlijke minkukel. Dat was hij altijd geweest. Zijn vader had gelijk. Telkens wanneer Will met zijn rapport thuiskwam, had zijn vader gezegd: ‘Is er ook iets waar je wél goed in bent, jongen?’ Toen de vriendinnen van Will hem de bons gaven, zeiden ze allebei iets in de trant van: ‘Je bereikt nooit iets, Will.’ Toen de filmprojecten van Will vervlogen, zei Si: ‘Wat verwacht je dan, makker? Je hebt het niet eens geprobeerd.’

Waarom had hij dat niet gedaan? Waarom had hij op school niet harder gestudeerd, niet harder gewerkt aan relaties, niet harder gewerkt aan werk? Het makkelijke antwoord was dat het hem een rotzorg was. Het moeilijke antwoord was dat het hem een rotzorg was omdat hij zeker wist dat hij zou falen.

Dus om te voorkomen dat hij zou falen – er niet in zou slagen haar te vinden en ertoe over te halen terug te komen, verzon Will smoesjes. Van praktische aard, zoals: dat hij geen oppas had voor de kinderen. Zijn ouders zouden hem immers niet helpen als hij dat vroeg? Die waren blij dat ze van Cynthia af waren. Het had geen zin om hun te vragen of ze de kinderen een paar dagen in huis wilden nemen terwijl hij haar probeerde op te sporen. Ze waren het soort grootouders dat graag tegen vrienden opschept over de kleinkinderen maar verder niets met die kleinkinderen te maken wil hebben. Ze hadden één keer opgepast toen Cynthia vertrokken was, en niet langer dan een uurtje. Dus dat had toch geen zin? Si kon hij het ook niet vragen, want die had de kinderen allebei aan het huilen gemaakt door alleen maar de kamer binnen te komen. Verder besloot hij het niet aan Janet te vragen of iemand in te huren, want hij had zichzelf ervan overtuigd dat het waaróm hem ervan weerhield naar haar op zoek te gaan.

Wat had hij eraan om haar te vinden? Ze had een andere minnaar. Ze was aan de heroïne. Het was zelfs zo dat hij, geholpen door de wijn die hij had gedronken nadat de kinderen naar bed waren gegaan, diep vanbinnen haar redenen begreep en haar erom bewonderde. Ze was beter dan hij. Ze moest wel weggaan.

De bekrachtiging daarvan zat twee weken na haar vertrek bij de post. Het was een videotape van Cynthia. Ze had erop neergekrabbeld: ‘Ik had geen keus.’ Will maakte Georgie aan het huilen door Pingu uit de videorecorder te rukken, de tape van zijn vrouw erin te doen en op ‘play’ te drukken.

Momentopnamen van hem, grof gemonteerd.

 

De badkamerdeur staat open. Will doet een ochtendplas. Uit een wat harige kont perst hij een wind, zoals hij meestal doet, waardoor de straal maar heel even onderbroken wordt.

Hij zit te zappen. De baby’s huilen, maar hij lijkt er geen erg in te hebben. Zijn mond hangt half open. Er zit een kerrievlek op zijn T-shirt. Zijn blonde haar is niet meer zo dik als vroeger, maar nog wel stevig genoeg om alle kanten uit te staan. Hij heeft een stoppelbaard. Zijn voorhoofd kan wel wat botox gebruiken. Hij moet nodig in bad.

Hij staat uien te hakken en doet daar heel lang over.

Hij ligt snurkend in bed. Het beddengoed laat zijn bierbuik bloot.

Hij zegt: ‘Hallo, schoonheid!’

‘Wat vind je leuk aan mij?’ vraagt ze van achter de lens.

‘Eh…’ zegt hij. ‘Alles.’

‘Nee, wat precies, wat vooral?’ vraagt ze.

‘Alles aan jou. Je bent fantastisch,’ zegt hij.

Hij zet de muziek zachter, dan weer iets harder, dan weer iets zachter.

Hij leest knikkend en hoofdschuddend de kunstpagina van de krant.

Hij laadt de afwasmachine in en doet daar heel lang over.

‘Hallo, schoonheid,’ zegt hij.

‘Praat eens tegen me,’ zegt ze. ‘Vertel eens iets.’

‘Eh… Waar wil je over praten?’ antwoordt hij. ‘Wat wil je dat ik je vertel?’

Hij kiest een overhemd uit de kast en doet daar heel lang over.

Maakt een sandwich – ham of salami?

Laat weer een wind boven de wc.

Snurkt weer.

Zit weer te zappen.

Zit weer knikkend en hoofdschuddend de krant te lezen.

 

Ahhh! Will zette de video uit en verving die door de aanzienlijk minder irritante Pingu.

Hij begreep het. Hij zou zichzelf ook in de steek hebben gelaten, als dat had gekund. Hij was zonder meer de saaiste, weerzinwekkendste, dufste, weifelachtigste persoon op aarde. Hij was op zijn drieëndertigste een vijfenzeventigjarige geworden, en niet eens een interessante met verhalen over de Suezcrisis en waardevolle snuisterijen en zo.

Hij was kotsmisselijk geworden van de beelden. Wie was hij? Hoe kon hij zo’n afkeer opwekken – bij Cynthia, jazeker – maar vooral bij hemzelf? Hij had zichzelf nog nooit zó hartgrondig gehaat.

Will stopte de meisjes in bed, vertelde hun een verhaaltje en speelde de video opnieuw af, en daarna nog eens. Hij zette de beelden stil, drukte op terugspoelen en zette nogmaals die mislukkeling in beweging, die man zonder doelen, zonder ruggengraat, zonder energie, zonder trots, zonder geliefde, zonder haargel. De man die niets had.

Hij barstte in snikken uit.

Ze had niet eens afscheid genomen. Dat had ze toch wel kunnen doen? Een hartverscheurend maar prachtig afscheid, net zo sentimenteel als die song ‘Time to Say Goodbye’.

Hij zette de cd op en luisterde hem keer op keer af. Zoiets had ze hem toch minstens kunnen geven.

Hoe kon hij zo stom zijn geweest om het niet te hebben gezien, om aan te nemen dat ze van hem hield omdat hij van háár hield, dat het de stress en twee glazen wijn waren geweest waardoor ze elke avond van de wereld was geraakt, dat ze had gespaard voor de nieuwe keuken en badkamer die ze op het oog hadden, en het geld niet had gebruikt om te spuiten, dat ze weg was om een muziekvideo op te nemen of met Janet naar pilates te gaan en niet om met Heath te neuken in zijn appartement in Denistoun?

Die vervloekte Heath.