35
Will kwam om 10.15 uur in North Queensferry aan. Zijn ouders hadden altijd een rigide dagindeling gehad: om 7.00 uur opstaan, om 7.30 uur ontbijt, om 8.30 uur wandelingetje, om 9.30 uur huishoudelijk werk/kranten lezen (moeder/vader). Hij vroeg zich af of hij niet beter kon wachten tot zijn moeder klaar was met het dweilen van de vloeren (10.30 uur), maar besloot dat niet te doen.
‘William! Wat een leuke verrassing,’ zei zijn moeder, hoewel haar gezicht het tegendeel uitdrukte. Ze had de zwabber in haar hand en had geen zin die los te laten. ‘Kom binnen! Pas op dat je niet over de keukenvloer loopt. Ik ben halverwege.’
Zijn vader legde zijn krant neer en stond op om hem de hand te schudden. ‘Nee maar! Wat leuk. Wil je koffie? Margaret, kun je koffie zetten?’
De moeder van Will maakte snel de rest van de vloer schoon en ging er met een speciale droogdoek overheen. Nadat ze alle schoonmaakspullen netjes had opgeborgen, ging ze aan de slag met het koffieapparaat.
Hij bracht hen kort en bondig op de hoogte: ik heb Cynthia gevonden… Ze kan ons niet helpen… Kay gaat snel achteruit… Wachtlijst is nóg langer geworden… ‘De enige mogelijkheid die ik nu nog heb, is er een te kopen van een levende donor, en daarom ben ik hier.’ Zo, hij had het eruit geflapt.
Zijn moeder liet de melk vallen. ‘O jee,’ zei ze. ‘Kijk nou eens wat ik heb gedaan.’
Het uur daarop verliep in dezelfde sfeer als die keer dat Will hun had gezegd dat hij van plan was naar de filmacademie te gaan…
… want dat was gewoon volstrekt de verkeerde keus voor zo’n knappe kop.
‘Onze nationale gezondheidszorg is de beste van de wereld, jongen,’ zei zijn vader. ‘Je moet er vertrouwen in hebben. Hoe lang wacht je nu? Nog niet zo lang, William.’
‘Maar begrijpen jullie dan niet dat we een van hen of beiden kunnen verliezen? Zouden jullie er dan niet alles aan doen om dat te voorkomen?’
‘Natuurlijk… We hebben ons toch laten testen? We waren bereid ons leven op het spel te zetten.’ God, deze lui waren al net zo als Cynthia. Ze zouden wat dan ook doen, zolang dat maar neerkwam op niets doen. ‘We zullen al het mogelijke doen om je te helpen,’ zei zijn moeder.
‘Help me nu dan. Je zei dat je de appartementen in Spanje zou verkopen.’
‘Daar zijn we ook mee bezig, maar niemand hapt toe en niemand wil huren.’ Zijn vader zag er nota bene gestrest uit toen hij erover sprak. ‘We zijn veel geld kwijtgeraakt, William. Ook al zouden we besluiten je te helpen, dan nóg weet ik niet eens of we dat wel kunnen.’
Zijn moeder kwam met een blad met koppen koffie naar de tafel. Haar lippen waren opeengeperst – geen goed teken. Ze deelde de koppen uit en ging zitten. ‘We hebben alles gelezen wat er over het onderwerp te lezen valt,’ zei ze. Dit was de stem die ze na de kerkdienst altijd opzette. Elke zondag nam ze op weg naar huis de met voetbalverwijzingen doorspekte preek van de dominee nog eens door, en dat deed ze dan met diezelfde lippen en diezelfde stem.
‘De juiste manier is de juiste manier. Je moet wachten. Weet je hoeveel mensen er in derdewereldlanden sterven doordat ze hun organen verkopen?’
‘Nee, jullie wel?’
Zijn ouders gaven geen van beiden antwoord. Er bestonden geen betrouwbare statistieken over dit onderwerp.
‘Ik vind het eerlijk gezegd moreel verwerpelijk,’ zei de moeder van Will. ‘Die arme mensen – we zouden misbruik maken van andermans ellende. Is dat echt een oplossing voor je? Hoe zouden we met onszelf kunnen leven? Het is gewetenloos. Het toont geen respect voor een mensenleven.’
‘Hoe kunt u dat nu zeggen? Het gaat hier om het leven van uw kleindochters.’
‘Het is net als koffie kopen uit de derde wereld. Weet jij hoeveel de boeren in Guatemala betaald krijgen? Die mensen en hun gezinnen leven in bittere armoede terwijl de grote bedrijven een klapper maken. Het is de tussenpersoon die er wel bij vaart.’
Will nam een slok van zijn koffie. ‘Waar komen deze bonen dan vandaan, mama?’
‘Zo kan het wel weer, William,’ zei zijn vader. ‘Je hebt je antwoord.’
Will kwam om 15.00 uur bij de bank aan. Om 15.50 uur zat hij tegenover een jongeman van een jaar of negentien, een onberispelijk geklede babbelkous met een enthousiasme waaruit op te maken viel dat hij dit werk ongetwijfeld nog niet lang deed: ‘Kom binnen, hoe maakt u het, neem die stoel, die zit het lekkerst, wat zijn die computers traag vandaag, dus ik begrijp dat u een tweede hypotheek op uw huis zou willen nemen?’
‘Dat klopt.’
‘Mag ik vragen wat daar de redenen voor zijn?’
‘Ik wil een nier kopen uit de Filippijnen.’
De jongeman hapte naar adem. ‘Een nier uit de Filippijnen? Wacht even… Ah, dat is een grapje! O, haha! Daar was ik bijna in getuind. Een nier uit de Filippijnen. Filippijnse nier. Zoals een Filippijnse bruid, maar dan een nier. Enfin… gaat het om een verbouwing? Een uitbreiding?’
‘Ja,’ zei Will, die tot de conclusie was gekomen dat de waarheid zeggen blijkbaar niet de juiste aanpak was.
‘Welke van de twee?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Verbouwing of uitbreiding?’
‘O… eh, een zolderverbouwing.’
‘Uitstekend. Altijd een prima manier om waarde toe te voegen, vooral in uw wijk. En wat is het huis in Newpark Road op dit moment waard?’
‘Driehonderdvijftigduizend,’ zei Will. ‘Misschien meer als ik het een en ander opknap. Een jaar geleden was het nog vierhonderdduizend, maar door de economische toestand en zo is het in waarde gedaald.’
‘En uw huidige hypotheek?’
‘Honderdtwintigduizend. Ik heb een tijdje geleden mijn hypotheek bijgesteld omdat het dak gerepareerd moest worden en de bedrading moest worden vervangen.’
‘En uw maandelijkse uitgaven?’
‘Eh… voor de hypotheek achthonderd. Voor rekeningen, auto en verzekeringen rond de vierhonderd. Voor eten en andere zaken zeshonderd.’
‘Dus u komt rond van achttienhonderd per maand?’
‘Ja.’
‘En uw inkomen bedraagt?’
Will aarzelde. Hoe zou hij dit inkleden? ‘Ik ben momenteel op zoek naar werk.’
Nog geen minuut later deed de jonge bankier beleefd de deur van zijn spreekkamer dicht en zat er voor Will niets anders op dan wanhopig terug te lopen naar zijn auto.
Will had nog een paar opties – geldschieter, Linda, diefstal – maar zijn ouders hadden eerlijk gezegd een gevoelige snaar geraakt. Toen hij van de bank naar huis reed dacht hij terug aan de jongens op Eén-nier-eiland, die hun shirt hadden opgetrokken om te laten zien waar ze verminkt waren. Het was moreel verwerpelijk. Het was misbruik maken van andermans ellende. Zou hij dat echt kunnen? Waarschijnlijk wel. God, wie ook niet, als je daarmee je kind redde? Zouden zijn eigen ouders die optie werkelijk naast zich neer hebben gelegd als híj de dood in de ogen had gekeken, terwijl er mensen bestonden die bereid waren hem te redden, niet gedwongen, maar uit eigen vrije wil?
Aan de andere kant hadden zijn ouders gelijk: de meisjes waren nog maar net met de dialysebehandelingen begonnen, en de Britse gezondheidszorg was een van de beste ter wereld.
Misschien moest hij er maar vertrouwen in hebben.
Misschien moest hij dat stomme notitieblok maar in zijn archiefkast opbergen. Onder de s van stom.
Hij moest werk gaan zoeken. De rekeningen betalen. Eerst de kleine dingen maar eens op orde krijgen.
Wachten.