41

 

 

 

Will sloeg het dagboek van zijn dochter open. Wat had ze ook alweer geschreven? Je zou er versteld van staan hoe makkelijk het is om aan een pistool te komen.

Als zíj er een kon vinden, dan kon hij het toch ook? Waar zou ze hebben gezocht?

Hij raadpleegde Google, zoals gewoonlijk, en vond maar één behulpzaam artikel. Het was getiteld: ‘Pistool bestellen? Even bellen.’ Blijkbaar kon je in Schotland binnen twee uur aan een pistool komen. Helaas werd in het krantenartikel geen telefoonnummer opgegeven. Wel werd erin vermeld dat bendeleden in Glasgow zich steeds vaker met pistolen bewapenden.

Welke bendes zou Georgie kennen?

The Young Mayfield Posse misschien? Of The Broady verderop in de straat, die er geregeld van beschuldigd werd rolcontainers in brand te hebben gestoken en de ramen te hebben ingegooid van eetkamers die aan het park grensden?

De laatste, besloot hij. Georgie verdween vaak in de richting van het park en rook bij thuiskomst naar drank. Het was donker. Best kans dat het buurtgajes er nu was.

Het park fungeerde voor de oudere inwoners van Wills buurt als hondenuitlaatplek, en voor hun kinderen en de jongelui die aan de andere kant van de rivier woonden als speel-, drink- en vechtplek. Ze hoefden niet zwemmend naar de overkant, de armeren uit die contreien, maar ze moesten wel verder lopen, en dat was het waard, want er gebeurde altijd wel wat in het park.

Zoals vanavond.

Een groepje van pakweg tien jongens van een jaar of zeventien hing rond in het steegje tussen het park en de rijtjeswoningen. Ze gooiden luidkeels vloekend flessen naar een bankje, maar toen ze hem zagen aankomen werden ze wat rustiger. Ze dachten waarschijnlijk dat hij een agent was. Of een burgerlijke klootzak die hun leven interessanter kwam maken.

‘Pardon!’ zei Will op veilige afstand. ‘Ik wil de leider spreken.’

De jongens barstten in lachen uit. Alsof ze een leider hadden. Alsof ze godbetert niet democratisch waren.

‘We zijn socialisten!’ riep een van de jongens. ‘Als je iets te zeggen hebt, zeg je het tegen ons allemaal.’

Will kwam iets dichterbij, bang dat er een fles zijn kant op zou komen, of een mes, of een kogel. ‘Ik zoek geen moeilijkheden,’ zei hij. ‘Echt, ik wil alleen wat informatie. Ik praat liever niet met iedereen.’

Een van de jongens stapte naar voren. ‘Informatie is duur.’

‘Ik wil wel met jou praten,’ zei Will, en hij zwaaide met het briefje van tien pond dat hij tussen zijn vingers hield, om aan te geven dat de jongen inderdaad betaald zou worden voor zijn medewerking.

Ze zonderden zich af in het struikgewas, halverwege de route naar de rivier. ‘Ik heb een pistool nodig,’ zei Will. ‘Ik voel me gewoon niet op m’n gemak en wil er een hebben voor het geval er iets gebeurt, begrijp je?’

De jonge man barstte in lachen uit. ‘Een pistool? Zonder dollen? Waarom zou ik in jezusnaam weten hoe je aan een pistool moet komen?’

‘Sorry,’ zei Will. ‘Ik dacht gewoon…’

‘Ik weet precies wat jij dacht, arrogante klootzak. En lazer nou maar op,’ zei hij, terwijl hij de tien pond pakte.

 

Hmm. Oké, dat was niet volgens plan verlopen. Will besloot het over een andere boeg te gooien. Hij ging naar huis, pakte zijn autosleutel en reed naar de onguurste kroeg van de stad. Die lag in East End en was een berucht trefpunt van Glasgowse bendeleden. Cynthia sprak er vroeger geregeld met Heath af voor een borrel. (‘Hij is een oude vriend, Will. Ik moet mijn vriendschappen onderhouden!’ zei ze dan.)

De kroeg zag eruit als een groot uitgevallen scheepscontainer van grijs beton. Will voelde zich onbehaaglijk toen hij naar binnen liep, hoewel niemand zich omdraaide of ophield met praten. Ze hielden hier van vreemden.

‘Bier graag,’ zei hij zo kalm mogelijk. Hij sloeg het met trillende hand achterover en bestelde er nog een.

In de hoek was een groepje mannen van middelbare leeftijd ernstig in gesprek. Ze leken op die kerels uit The Sopranos, maar dan spichtiger, zuurder en met meer littekens. Hij wachtte tot een van hen naar de wc ging en liep hem achterna.

Onder het pissen zakendoen behoorde waarschijnlijk niet tot de onderwereldetiquette. Desondanks besloot Will het onderwerp al klaterend aan te snijden. ‘Kunt u me zeggen met wie ik hier moet praten?’ zei hij, trots op zijn geheimzinnigheid.

‘Met wie je maar wilt,’ zei de man zonder een spier te vertrekken, en hij schudde zijn pik uit, ritste zijn gulp dicht en vertrok.

Will ging terug naar de bar en bestelde nog een bier. Toen hij zich dronken genoeg voelde, zei hij tegen de barkeepster, een vrouw van een jaar of vijftig met geblondeerd haar en oranje foundation: ‘Weet u hoe ik aan een wapen kan komen?’

De barkeepster keek hem aan alsof hij een buitenaards wezen was. ‘Nee,’ zei ze, en ze liep naar de andere kant van de bar om een bestelling op te nemen.

Shit, dit ging niet goed. Het was allesbehalve makkelijk om aan een pistool te komen. Hij nipte langzaam aan zijn bier en terwijl hij koortsachtig probeerde te bedenken wat er verder nog voor mogelijkheden waren – Wapenhandel? Schietclub? – kwam er een man naast hem zitten. Hij was in de dertig, had een litteken van zijn rechteroor tot aan zijn lip, een glas whisky in zijn hand, en zei: ‘Wat voor type zoek je?’

Will, die zich verbaasde over de sluwe en gesmeerde manier van informatie-uitwisseling in dit etablissement, zei: ‘Pistool. En kogels. Zolang het ding het maar doet, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik kan contant betalen.’

‘Sorry,’ zei de man. ‘Ik kan je niet helpen.’

Will keek de vertrekkende man na en ging aan diens vrijgekomen tafeltje zitten. Hij slaakte een zucht, leegde zijn glas en stond op om weg te gaan. Terwijl hij dat deed viel zijn oog op een bierviltje voor hem op tafel, waarop met blauwe inkt een telefoonnummer geschreven was.

Buiten, in de auto, belde Will het nummer. ‘Hallo?’ zei hij. ‘Ik heb daarnet in de kroeg iemand gesproken.’

‘Alexandrapark, even voorbij de ingang, over een uur,’ zei een mannenstem.

De man in het park was niet degene die hij in de bar had gesproken. Deze was hooguit twintig, en droeg een spijkerbroek en hoody. Hij had een koffer in zijn hand. ‘Tweehonderd,’ zei hij alleen.

Will telde het geld, overhandigde het en pakte de koffer aan, zonder te weten wat erin zat. Hij hoopte vurig dat het wél het bestelde pistool zou zijn, en vergat ondertussen dat hij het had besteld om zich van het leven te beroven.

 

Een uur later nam Will thuis het pistool in zijn hand. Hij wist niet hoe het heette. Hij wist niet hoe het moest laden, afvuren, noem maar op. Het was steenkoud, klein, angstaanjagend. Hij raakte het aarzelend aan, legde het op zijn bureau en schreef onder punt 7:

 

7a Uitvogelen hoe ik ermee om moet gaan

 

Na lang zoeken verscheen de juiste afbeelding op het scherm, en hij oefende uitgebreid hoe hij moest laden en de trekker moest overhalen. Toen hij ervan overtuigd was dat hij het onder de knie had, ging hij over op:

 

7b Waar schiet ik

 

In het hoofd, besloot hij. Rechterslaap.

 

7c Waar voer ik het uit

 

Het moest vrij dicht bij een ziekenhuis gebeuren, of hij moest in ieder geval weten dat er een ambulance onderweg was. Hij zocht de gemiddelde aanrijtijd van de ambulance op voor zijn buurt. Dat bleek tweeëntwintig minuten te zijn. Geen probleem, zolang hij maar vooraf belde. Hij voegde toe:

 

7d Zorg dat je thuis bent; vooraf ambulance bellen

7e Schrijf briefje om er zeker van te zijn dat nieren aan de meisjes worden geschonken

 

Zodra de meisjes ziek waren geworden had hij zich als donor opgegeven, maar hij moest er wel voor zorgen dat zijn nieren naar de juiste personen gingen. Hij maakte een kladje voor het briefje dat hij zou schrijven:

 

Geachte heer, mevrouw,

Gelieve mijn nieren aan mijn dochters, Georgie en Kay Marion, te schenken.

 

Hoogachtend,

Will Marion

 

7f Bel de meisjes om hun te laten weten dat ze naar het ziekenhuis moeten gaan

7g Jaag kogel door je hoofd (rechterslaap)

 

Bij de laatste twee punten raakte Will van streek. Zijn handschrift werd tijdens het schrijven erg bibberig. Hoe kon hij de trekker overhalen? Hij stelde zich voor dat hij het deed, dat hij de loop tegen zijn slaap drukte en gewoon de trekker overhaalde. Of gewoon niet.

Wat moest hij trouwens zeggen als hij de meisjes belde? ‘Hoi Georgie! Hoi Kay! Ik bel even om te zeggen dat ik op het punt sta een kogel door mijn hoofd te jagen. Kunnen jullie nu naar huis komen? Als je opschiet kun je misschien met mijn lijk meeliften naar het ziekenhuis’, of zo?

Ze zouden er kapot van zijn. Ze zouden boos zijn. Zouden hem haten. Ze zouden zichzelf haten. En gek worden van de schuldgevoelens.

 

Will verstopte het pistool in zijn archiefkast onder de p, sloot zijn notitieblok en ontplofte. De tranen spoten uit zijn ogen. Het vocht spoot uit zijn mond en neus. Zijn vuisten bonkten op de muren. Woorden vlogen uit zijn mond: ‘Ik kan het niet! Ik durf niet! Ik ben een waardeloze schijtbak!’

Hij maaide cd’s van de plank, vond de cd die hij zocht, en vertrapte hem. Verwrong hem. Vertrapte hem opnieuw. ‘Het ís geen tijd om afscheid te nemen.’ Hij liet zich op de grond vallen, zweeg… ‘Maar mijn lijst is af. Alles is af.’

Een minuut of twintig later lag Will op het tapijt, iets kalmer nu, en met zijn armen om zich heen geslagen. Zelfmoord was onmogelijk, niet alleen omdat hij er te laf en te bang voor was, maar ook omdat de nasleep ondraaglijk zou zijn voor de meisjes. Hoe kon hij Georgie en Kay daarmee opzadelen? Dat kon hij toch niet doen? Zouden ze dat aankunnen?

Kay misschien.

Maar Georgie? Die zou verteerd worden door schuldgevoelens. Ze was net een emotionele satellietschotel: pikte allerlei signalen uit haar omgeving op en liep over van bezorgdheid, leefde voortdurend met iedereen mee.

‘Wat moet ik doen?’ zei hij hardop. ‘Wat moet ik doen?’

Het duurde vrij lang voordat hij besefte dat hij niets anders kon doen dan zich vermannen, ervoor zorgen dat de meisjes in orde waren en een vader voor hen zijn. Ze waren toch in orde?

… Of niet?

Waar zaten ze?

De zelfmoordplannen hadden hem urenlang beziggehouden. Er was een nieuwe dag gekomen en gegaan. Het werd alweer donker. En de meisjes waren niet thuis. Will belde hun mobiele nummers – geen gehoor. De meeste ouders zouden op dat moment vriendinnen of vrienden hebben gebeld, maar Will belde meteen het ziekenhuis.

‘Meneer Marion,’ zei de verpleegkundige. ‘Ik wilde u net bellen. Georgie en Kay zijn vanavond niet komen opdagen voor de dialyse. Is alles in orde?’