29

 

 

 

Als dit een film is, dacht Will, zou het een rechtbankdrama zijn. Hijzelf zou de logisch denkende, nuchtere advocaat zijn. Hij zou op systematische wijze bewijs verzamelen en zijn bevindingen beknopt omschreven op een rijtje zetten. Zoals de meeste films zou het natuurlijk fictie zijn. Hij deed dit niet in werkelijkheid. Hij was gewoon dronken. O ja, en stoned. ‘Foto’s!’ zei hij hardop. ‘Daar begin ik mee.’

De dope was muf, maar had wel iets toegevoegd aan de twee flessen wijn die hij nu soldaat had gemaakt. Hij liep zoals een advocaat dat zou doen naar de vitrinekast in de woonkamer, en liet zijn vinger langs de ruggen van de fotoalbums glijden zoals een advocaat in een juridische bibliotheek naar het juiste juridische tijdschrift zou zoeken. ‘Hebbes! Georgie… 0-5 jaar. Kay, 0-5 jaar.’

Hij liep terug naar zijn bureau, schoof de tabel opzij en sloeg de eerste bladzijde van Georgies eerste fotoalbum open.

Ze lachte weinig. Als pasgeborene had ze aan één stuk door gekrijst. Ze lachte maar op één van de tien foto’s die er tussen haar nulde en haar eerste levensjaar van haar waren gemaakt. Will kon zich dat moment niet herinneren – ze zat op de groene bank in de achterkamer grijnzend naar iets te wijzen. Wat had haar aan het lachen gemaakt? De buitenwereld? De televisie? Haar moeder?

Van haar tweede tot haar vijfde werd het er niet bepaald beter op. Ze huilde niet, maar zag er ernstig uit, op het chagrijnige af. Op elk kiekje (zelfs dat op het strand in Largs!) neergetrokken mondhoeken, een frons zelfs, en waterige ogen, alsof ze net had gehuild of op het punt stond te gaan huilen.

Hmm, wat een ongelukkig kind. Was ze zo geboren? Worden sommige kinderen triest geboren?

Hij had nog een fles wijn nodig voordat hij de woorden kon opschrijven. Er was één fles over in het smalle keukenkastje naast het fornuis. Hij had tot nu toe rood gedronken en deze was wit, maar wat donderde het ook. Hij maakte de fles open, schonk zijn grote, voor rode wijn bestemde glas vol, en keerde met een slap uitziende ‘rosé’ terug naar zijn bureau.

Hij had ook zo’n soort pen nodig die een advocaat in een rechtbankdrama zou gebruiken. Niet een lullige doorsneebalpen of de pen met die donzige groene veer bovenop die hij van Kay had gekregen toen ze zeven was, maar een degelijke pen. Daar had je hem, de chroomgroene Kingsley Cosmopolitan Teal-pen, die hij vorig jaar met kerst van Georgie had gekregen (met de opmerking: ‘Schrijf een Oscarwinnende thriller!’). Het was haar niet opgevallen dat hij nooit met de hand schreef. Wie deed dat tegenwoordig nog? Hij had de pen niet één keer uit het zwarte etui gehaald.

‘Mijn eerste aantekening in de zaak tegen Georgie Marion,’ zei Will met vervormde stem, ‘is…’

In de tabel Georgie/Tegens schreef hij: Bij de geboorte al ongelukkig en altijd zo gebleven.

Hij had eerst een pluspunt moeten opschrijven, besefte hij, toen hij zich in al zijn dronken advocaatachtigheid bewust werd van een schuldgevoel. Hij voegde snel Schattig toe onder haar Voors.

‘Laten we dan nu eens kijken naar bewijsstuk nummer 2, Kay Marion, nul jaar oud.’ Daar was ze, op de eerste bladzijde van haar eerste fotoalbum, lachend in het ziekenhuis, luttele minuten nadat ze uit het lichaam van die vrouw was gekomen. Men zegt dat pasgeboren baby’s niet lachen, maar ziedaar. Geen twijfel mogelijk.

Bladzijde drie: twee jaar oud, lachend om Rudolph de hamster die over haar arm kruipt.

Bladzijde vier: drie jaar oud, giechelend op de schommel in Rouken Glen Park.

Bladzijde vijf: vijf jaar oud, grijzend tijdens de dansrepetitie.

Will schonk zijn glas nog eens vol en schreef onder Kay/ Voors: Bij de geboorte al vol levensvreugde en altijd zo gebleven.

Hij wist dat hij ook een paar nadelen moest opschrijven, en hoewel hij wel degelijk zijn hersens afpijnigde, zoals een advocaat nu eenmaal zou doen, viel er afgaande op het beschikbare bewijs niets negatiefs te zeggen over Kay, 0-5 jaar.

 

Het was een uur of drie ’s nachts toen hij overging op het volgende onderdeel. Was hij ooit zo beneveld geweest? Misschien die keer samen met Si, toen hij een jaar of achttien, negentien was, en op zijn fiets een onhebbelijke man had aangereden voor de kroeg en naar huis was gepeddeld om over te geven in de wasmand. Waar was hij ook weer mee bezig? O ja. Er waren nieuwe bewijsstukken nodig voor het onderdeel 5-10 jaar. Pas na een uur lang te hebben meegezongen met ‘Denis Denis’ van Blondie was hij erachter welke bewijsstukken hij daarvoor zou gebruiken.

Schoolrapporten, in de archiefkast, onder de s.

In de rapporten van Georgies eerste schooljaren stonden telkens dezelfde soort opmerkingen: Verstoort de orde. Gauw afgeleid. Kan zich niet lang concentreren. Komt ongeïnteresseerd over. Houdt van creatievere bezigheden. Moet meer haar best doen. Stroef in de omgang met andere meisjes.

Ook de opmerkingen in de rapporten van Kay waren standvastig: Uitstekend werk. Gaat goed vooruit. Werkt hard. Altijd belangstellend en gemotiveerd. Kan goed opschieten met klasgenoten.

Het werd steeds lastiger om leesbaar te blijven schrijven, maar Will herinnerde zichzelf eraan dat rechtszaken nu eenmaal ingewikkeld waren en dat volhouden de sleutel tot succes was:

GEORGIE/TEGENS: Heeft moeite zich naar anderen te schikken.

KAY/VOORS: Wil zich aanpassen en doet dat ook.

GEORGIE/VOORS: Creatief.

Hij had ‘creatief’ op het laatst nog toegevoegd, opnieuw aangespoord door het schuldgevoel, dat nu iets minder aan hem knaagde dan daarvoor. Waarom had Georgie er toch zoveel moeite mee zich aan te passen? Op school was het altijd akelig, de schooluniforms waren altijd belachelijk, georganiseerde activiteiten waren altijd zonde van haar tijd, haar vriendinnen waren altijd achter haar rug om over haar aan het roddelen en waren trouwens toch maar domme trutten.

God, wat was hij lazarus.

‘Bewijsstukken e en f voor de meisjes 10-16 jaar?’ Hij wist meteen wat hij nodig had. Hij rende de trap op, struikelde onderweg twee keer, en liep de kamer van Georgie in. Hij wroette door de zestig centimeter hoge berg papieren en make-up op haar bureau (daar niet) en in de ruimte onder haar bed, die volgepropt was met vuile kleren en cadeaus die ze van hem had gekregen en nooit had gebruikt (daar niet), bekeek haar boekenplanken met de rijen deprimerende literaire fictie en boeken over de filmindustrie (daar niet), doorzocht haar ondergoedla, die onfatsoenlijk nietige kanten slipjes en beha’s bevatte en – o god – is dat wat ik denk dat het is? Heeft ze nu al zo’n ding? Ik dacht dat alleen huisvrouwen die hadden… Aha! Daar is hij!

Haar dagboek.

Het dagboek van Kay lag netjes op haar bureau. Will griste het mee en liep met beide boekjes terug naar zijn werkkamer.

Hij wist dat het onbehoorlijk was. Hij had het dan ook nog nooit gedaan. Maar het was een zaak van leven of dood. Ach welnee. Wat een flauwekul. Ga water drinken. Je kunt niet eens overeind blijven.

Will strompelde naar de badkamer en hield zijn mond onder de kraan. Minutenlang klokte hij het water naar binnen. Hij plensde zijn gezicht nat. Hij keek in de spiegel. ‘Dit is een zaak van leven of dood. De kans bestaat dat ze allebei sterven, of dat een van hen sterft.’ Zijn dronkenschap had nu het huilerige stadium bereikt. De kans bestond dat ze allebei stierven, of dat een van hen stierf. Wat moest hij zonder hen beginnen? Wie was hij zonder hen?

Wie ben ik zonder hen? Will liet zich op de grond vallen en snikte het uit op de koude tegels. Wat moet ik beginnen? O god, wat moet ik beginnen?

Hoe haalde hij het in zijn hoofd? Waarom ging hij niet eerst uitvoerig alle mogelijkheden na voordat hij zelfs maar overwoog om in die rotwerkkamer die rottabel uit te tekenen? Hij kwam moeizaam overeind van de badkamervloer, hobbelde terug naar zijn werkkamer – het water had hem maar een klein beetje ontnuchterd – en plofte op zijn stoel neer.

Kijk nou eens, het dagboek van Kay lag op zijn bureau. En het was nog open ook.