4
Maanden werden jaren, en langzamerhand verdween de hunkering naar een berouwvolle Cynthia. Will richtte zijn aandacht volledig op de meisjes, in de hoop dat ze tevreden en gelukkig zouden zijn zonder hun moeder.
Kay was inderdaad gelukkig. Die was altijd gelukkig. Hoe kon een tweeling zo verschillend zijn? Beiden waren bruinogig en blond, maar inwendig verschilden ze hemelsbreed van elkaar. Kay was met een lach op haar gezichtje uit het lichaam van haar moeder gekomen, en die lach was nooit meer weggegaan. Telkens wanneer Will naar haar keek, werd hij warm vanbinnen. Telkens wanneer hij aan haar dacht, moest hij lachen. Ze was als endorfine voor hem: chocola, sport, alles wat prettig was.
Op kerstochtend rende Kay altijd om zes uur naar beneden – ademloos – om haar cadeaus heen en weer te schudden, te bevoelen en ten slotte open te maken. Na afloop stond ze te springen en te dansen, en terwijl ze hem knuffelde zei ze: ‘Je bent de liefste papa van de hele wereld. Dank je wel! Ik hou van je!’ En dat ondanks het feit dat Will bedroevend slecht was in cadeautjes kopen (en inpakken), omdat hij net zo lang weifelde tot het meest gewilde speelgoed uitverkocht was, en dan maar een misplaatst alternatief kocht (een basketbal in plaats van een volleybal, Princess Diaries 1 in plaats van Princess Diaries 2). Maar al had hij er nog zo’n potje van gemaakt, Kay was blij. Ze zou er later om lachen, maar op het moment zelf nooit klagen.
Op haar eerste schooldag liep Kay met opgeheven hoofd het schoolgebouw in. Will huilde toen ze uit het zicht verdween. Vanaf die tijd hield hij zijn ogen strak op de schooldeur gericht als hij op het speelplein stond te wachten tot de bel ging, en was hij niet in staat of genegen om zich te mengen in gesprekken over het opknappen van badkamers, zó keek hij uit naar de lach die er altijd voor had gezorgd dat hij ophield met kniezen.
‘Papa!’ riep ze altijd, en dan rende ze op hem af en klemde zich aan zijn benen vast.
‘Hallo, snoes!’ zei Will dan. ‘Hoe was het vandaag?’
Daar deed ze hem op weg naar huis uitgebreid verslag van. Janey had gemeen gedaan (wilde telkens onderonsjes met Kays andere beste vriendin, Charlotte). Mevrouw Jones had haar groepje een gouden ster gegeven omdat ze hun tafel zo netjes hadden gehouden. Archie zat weer in de problemen. Ze had een negen gekregen voor een rekenopdracht. Ze had tussen de middag pizza gegeten.
Ze was zo heerlijk ongecompliceerd. Emotioneel intelligent, dat was ze. Ze wist hoe ze zich voelde en waarom. Ze wist wat ze wilde en waarom. Nooit had ze achteraf het idee dat het anders had gemoeten. Zelfs toen ze voor het eerst ongesteld werd, bleef ze daar nuchter onder. ‘Ik heb last van mijn hormonen,’ zei ze tegen haar vader. ‘Ik heb op je boodschappenlijstje geschreven wat ik nodig heb van de drogist.’ En daarmee was het afgedaan.
God vergeve hem, maar Kay was Wills oogappel. Ze deed hem in geen enkel opzicht aan Cynthia denken. Er was niets aan haar wat hem van streek bracht. Ze verachtte hem niet. Hij had alles, álles voor haar over.
In de vierde klas had Kay een opstel geschreven. Will vond het tussen een stapel oude werkstukken op haar bureau. Het heette ‘Wie ik het meest bewonder’.
Het meest bewonder ik mijn vader. Hij is superknap. Voor een vader dan natuurlijk, maar hij is slank, hij heeft al zijn dikke blonde haar nog, hij draagt de met zorg uitgekozen kleren die ik voor hem koop, en hij doet ze eer aan. Hij lacht niet vaak, behalve tegen ons, maar hij heeft een vriendelijk gezicht, een benaderbaar gezicht, zo’n gezicht dat een vreemde ertoe uitnodigt de weg of de tijd te vragen.
Hij is populair. Hij geeft het niet toe, maar alle moeders hebben een oogje op hem. Misschien weet hij het niet eens. ‘Doe niet zo mal!’ zegt hij als ik hem vertel wat mijn vriendinnen hun moeders hebben horen zeggen.
Hij is nog nooit met iemand uit geweest, althans niet sinds het vertrek van de moeder. Ik heb geprobeerd hem ertoe te dwingen, maar hij heeft er geen zin in.
Hij is een belabberde kok. Hij maakt vijf keer per week eenvoudige maaltijden, zoals pasta met saus uit zo’n pak van de supermarkt – met vijf soorten kaas, tomaten en mascarpone, of carbonara – en de andere twee dagen krijgen we iets speciaals (d.w.z. afhaalmaaltijden).
Hij is slordig. Vooral zijn kleine werkkamer ruikt naar tienerjongens, met al die paren slippers, proppen papier, vuile koffiekoppen, stapels niet gearchiveerde archiefmappen op de slaapbank, camera’s op de grond, en filmposters aan de muur (Psycho, Strictly Ballroom, The Mist).
Hij is verknocht aan zijn kinderen. Sinds het vertrek van de moeder heeft hij alleen maar aan ons welzijn gedacht, en de filmcarrière waar hij van droomde opgeofferd voor saai administratief thuiswerk; ons heen en weer rijden naar zwemles, netbal en het huis van vriendinnetjes; in kledingzaken naast de paskamer zitten terwijl wij aan het passen zijn.
Hij is gebroken. Eenzaam. Ik zou er alles voor overhebben om hem gelukkig te maken, hem te helpen iets anders te vinden waarmee hij zijn leven kan vullen dan ons, want wij zullen hoe dan ook op een dag het huis uit gaan. En als wij weg zijn, heeft hij alleen nog maar zijn rommelige werkkamer, zijn saaie werk en een leeg huis, en is hij het verleerd de deur uit te gaan omdat hij dat nooit om een andere reden heeft gedaan dan om ons.
Ik bewonder hem omdat hij ondanks al zijn problemen aardig en gul is. Hij doet niets anders dan geven. En ik prijs me gelukkig dat ik elke dag zoveel van hem krijg.
Will had dit waarschijnlijk wel drieduizend keer gelezen. Het zorgde er altijd voor dat hij met een glimlach in slaap viel.
Hij las het opstel vaak nadat hij in bed had liggen piekeren over Georgie, die niet met een lach op haar gezichtje uit het lichaam van haar moeder was gekomen. Ze had zo hard gekrijst dat ze blauw aanliep. Will probeerde haar in zijn armen te houden nadat de verpleegster haar gewogen, gemeten en nagekeken had, maar hij werd bang van haar woede en gaf haar vrijwel onmiddellijk weer terug, om Kay op te pakken, die na twee minuten te hebben gelachen in slaap was gevallen.
Op kerstochtend kwam Georgie altijd na Kay de trap af, wrijvend in haar ogen van vermoeidheid. Ze genoot van Kays opwinding en stond erop dat haar zus als eerste haar cadeaus uitpakte. ‘Ja, het voelt aan als een teddybeer!’ zei ze, terwijl Kay in het slordig ingepakte cadeau porde. ‘Waarom maak je het niet open? O, kijk eens wat papa voor je heeft gekocht! Ja, het is mooi.’ Uiteindelijk maakte ze dan háár pakjes open. Ze scheurde snel het papier eraf, legde het cadeau terzijde en ging meteen door met het volgende. Voor zover Will zich kon herinneren had ze altijd alleen maar minachting getoond voor alles wat hij voor haar had gekocht. (‘Waarom is dit roze? Weet je niet meer wat mijn lievelingskleur is?’)
Terwijl Kay naar Will had gewuifd (lachend) toen ze voor het eerst de school in liep, had Georgie gebruld, zich aan zijn benen vastgeklemd en geroepen: ‘Ik wil niet, papa! Ik wil thuisblijven, bij jou.’ Hij had niet geweten hoe hij daarmee moest omgaan, en had maar gezegd: ‘Kijk naar je zus. Die is opgetogen. Die wéét dat het leuk gaat worden. Waarom ga je niet met haar mee naar binnen?’
‘Waarom doe je het zélf niet?’ zei Georgie, terwijl een onderwijzeres haar hand vastpakte en haar meevoerde naar de deur.
Sindsdien zeurde er telkens wanneer hij ’s middags met de moeders op het schoolplein stond te wachten een vage ongerustheid in zijn achterhoofd (wat zou Georgie vandaag weer dwarszitten? Dat ze de verkeerde gymspullen bij zich had? Dat haar onderwijzeres zo had geschreeuwd?). Wat het ook was, hij probeerde altijd positief te blijven, en soms lukte dat nog ook, zoals die keer dat alle andere meisjes uit de klas – inclusief Kay – uitgenodigd waren voor Mhairi Magees verjaardagspartijtje-met-ballenbak. Will zette Georgie op een stoel en zei dat het een vergissing was, dat de moeder van Mhairi had verteld dat ze een uitnodiging in de schooltas van haar dochter had gedaan. ‘En maar goed dat ze die is kwijtgeraakt, want ik had al kaartjes voor de rodelbaan gekocht!’ Maar meestal had Will het gevoel dat hij niet adequaat reageerde op de zorgen van Georgie. Het leek wel alsof ze huiverend bij hem naar binnen sijpelden.
Ook Georgie moest in de vierde klas een opstel schrijven over wie ze het meest bewonderde. Ze koos Gandhi. Het verbaasde Will niet. Als ze ooit een opstel over hém zou schrijven, zou hij het niet willen lezen.