43
Will had Kay algauw gevonden. Ze was in het derde ziekenhuis dat hij belde. Toen hij daar aankwam, lag ze dwars over een aantal stoelen op de afdeling spoedeisende hulp. Haar knokkels staken wit af tegen haar zwarte mobiel, die ze in haar slaap omklemde. Was dat echt Kay? Waar was haar gezicht gebleven? Dat gezicht vol levendigheid en kleur? En waar was haar lichaam? Ooit sterk en veerkrachtig, nu uitgeteerd.
‘Kay, liefje?’ zei Will, en hij raakte haar knokige schouder aan. ‘Gaat het een beetje?’
Ze deed haar ogen open. ‘Papa?’
‘Gaat het een beetje, liefje?’
Een korte stilte. ‘Nee. Eigenlijk niet.’
Hij drukte haar tegen zich aan toen ze in tranen uitbarstte. De taaie, optimistische, nooit huilende Kay lag nu snikkend in de armen van haar vader.
‘Weet je waar je zus is?’ vroeg Will.
‘Nee. Onze moeder is gisteravond langs geweest en niet lang daarna nam Georgie de benen. Ze is niet teruggekomen.’
‘Kom lieverd, dan gaan we haar zoeken.’
Bij thuiskomst waren Will en Kay allebei doodongerust over Georgie, maar dat bleek niet nodig te zijn. Ze zat starend op de bank.
Ze zei geen woord toen Will hen met de auto naar het ziekenhuis bracht voor de dialyse. Ze zat wezenloos voor zich uit te staren terwijl het apparaat met haar aan de slag ging. Will zat op een stoel tegenover zijn dochters en keek naar het door slangetjes stromende bloed en de opgezwollen, kloppende armen bij de ingangsplek. Ze waren mager maar pafferig, allebei. En geel. Ze zagen er bovendien zo ongelukkig uit dat hij zich ter plekke zou hebben doodgeschoten, ware het niet dat het pistool in zijn archiefkast was opgeborgen onder de p.
Dit zaaltje, de dialyseafdeling, was hun tweede thuis geworden, en dat vond Will vreselijk. Hij vond het vreselijk om zijn meisjes aan die apparaten vast te zien zitten, ongedurig wachtend tot het voorbij was, vier lange uren achtereen. Hij vond het vreselijk om de anderen te zien komen en gaan. Hij vond het vreselijk dat de meisjes bevriend raakten met mensen die niets anders met hen gemeen hadden dan ziekte, depressie en deze parallelle wereld. Hij vond het vreselijk om te zien hoe ze degenen benijdden die het telefoontje kregen, en medelijden hadden met degenen wie dat nooit zou overkomen, vreselijk dat ze inmiddels allebei de wil om te leven verloren leken te hebben. Het wachten, de apparaten, de ziekte – ze waren het allebei spuugzat.
Toen ze vijf uur later thuiskwamen, hield Will Georgie tegen voordat ze achter haar zus aan naar boven liep. ‘Kunnen we even praten?’
‘Oké.’ Georgie nam een glas water en ging aan de keukentafel zitten. ‘Laten we het over de voors en tegens van Georgie Marion hebben. De tegens zijn in de meerderheid, schijnt het.’
Shit. Will zat met hangende schouders op zijn stoel. ‘Ik wil het graag uitleggen.’
‘Ga je gang.’
Hij aarzelde. Hoe kon hij het uitleggen? ‘Ik was lazarus en stoned,’ zei hij.
‘Goed zo. Net als mama.’
‘Bovendien was ik boos op je.’
‘Hm-hm.’
‘Je kunt me soms zo nijdig maken, Georgie.’
‘Breng mij dan maar om. Red Kay.’
‘Weet je waarom je me nijdig maakt? Dat besefte ik pas nadat ik het had opgeschreven.’
‘Even denken. Ik ben akelig, gemeen, ongelukkig en egocentrisch… Wat verder ook alweer?’
‘Omdat je gelijk hebt.’
‘Dat had je als voordeel moeten noteren. Wat dat ook inhoudt.’
‘Je hebt gelijk. Ik ben een waardeloze klootzak. Ik doe nooit iets. Ik bereik nooit iets. Ik kan niet eens besluiten waar we in het buitenland vakantie zullen houden, dus daarom doen we dat nooit.’
‘Nou en? Wil je soms dat ik medelijden met je heb? Je help?’
‘Nee, ik wil dat je weet dat ik ontzettend veel van je hou. Misschien bezorg ik je een ongemakkelijk gevoel als ik dit zeg, maar jij bent mijn allerbeste vriendin. Ik hou evenveel van jou als van Kay. Maar jij ként me. Jij daagt me uit. Elke dag die ik met je doorbreng leer ik iets over mezelf. Meestal iets wat ik niet leuk vind, maar het is terecht dat je me erop wijst.’
Georgie had hem nog niet aangekeken, maar hij had haar geraakt, dat zag hij.
‘Toen je moeder vertrokken was nam jij alle boosheid op je. Iemand moest het doen. Ik kon het niet. En dat niet alleen, je zorgde ook voor je zus. Die is eigenlijk veel kwetsbaarder dan jij. Ongecompliceerder, minder humeurig, maar jou zie ik over tien jaar grootse dingen doen, Georgie, jij zult een heel uitzonderlijk mens worden… en mijn maatje. Maar god, wat kún je me op de kast jagen.’
‘Je bent een klootzak.’
‘Dat weet ik. Een grote, stinkende klootzak.’
‘Een gigántische, stinkende klootzak.’
‘Ik zou nooit tussen jullie kiezen. Ik zou je nooit iets aandoen.’
Georgie aarzelde. ‘Kay heeft het meer nodig. Je moet haar gewoon voor het blok zetten, en daarmee uit.’
‘Dat kan ik niet. Dat wil ik niet. En dat zou ze ook niet toestaan. Wil je me mijn stommiteiten vergeven?’
‘Ja.’
‘Zul je beloven dat je jezelf nooit iets aandoet?’
‘Als jij belooft dat je mijn dagboek nooit meer leest.’
Terwijl ze elkaar omhelsden, fluisterde Will tegen Georgie: ‘Weet je nog hoe we vroeger besloten waar we in de vakantie naartoe zouden gaan?’
‘Bessie boven of onder.’
‘Ga je zus halen.’
Will, Georgie en Kay zaten om de keukentafel. De handen van Will lagen midden op tafel, naast elkaar en met de handpalmen naar beneden. Eronder lag een briefje van vijf pond.
Ze keken allemaal strak naar de handen.
‘Bessie boven of onder?’ vroeg Will aan Kay.
‘Laat haar maar kiezen,’ zei ze.
‘Oké, Georgie dan. Bessie boven of onder?’
Georgie ademde diep in, ondersteunde haar kin met haar vuisten, ademde uit, keek strak naar de handen van haar vader, en zei… ‘BOVEN.’
Kay beet op de binnenkant van haar lip. Georgie hield haar adem in. Will haalde langzaam zijn trillende handen van het briefje van vijf pond af.
Bessie, koningin Elizabeth, kwam niet tevoorschijn. Ze lag met haar gezicht naar onderen.
Kay zou de nier krijgen.
‘Nee!’ riep Kay. ‘Nee!’
‘Ja,’ zei Georgie lachend, en ze liep om de tafel heen en gaf haar zus een tedere knuffel. ‘Ja, ja, ja, mooie tweelingzus van me.’