54
De eerste flessen maakten ze samen soldaat op het terras, deinend in de schommelbank. Stilaan loste de avondkoelte op om plaats te maken voor de nachtelijke kou die zo tekenend was voor warme lentedagen in de bergen.
Ica zat op de rand van de bank, zodat ze met haar tenen de grond raakte en het schommelen kon sturen. Soms hield ze halt, smeerde ze een toastje en schonk de glazen bij, of wees ze op een ster die ze tevoorschijn zag schieten. Nadine lag half uitgestrekt achter haar, liet zich loom door haar voeren en gaf zich, bekaf van alle inspanningen van de katerige, verzengende dag, dankbaar over aan de bedwelming die de wijn bracht. Turend naar de hemel begon Ica te vertellen over het doolhof van loofbomen op de Mont Beuvray, de wonderschone groentinten van het mos dat zich op de open plekken uitstrekte, zacht als een deken, als in een film van Walt Disney, je kon de huppende konijntjes er zo bij denken. Nadine hoorde haar zalige, diep klinkende woorden, dat zoetgevooisde geluid dat het verlangen opriep om je bij haar te bergen, met een peinzende glimlach aan. Ica schreef ooit dat het geluk van de mens schuilging in zijn denkbeelden over de werkelijkheid en niet in de werkelijkheid zelf. Maar zoals zij hier samen zaten, had het er toch alle schijn van dat de werkelijkheid de droom overschaduwde, en leek het geluk, voor even, echt.
Ica bracht de bank tot stilstand en nam twee sigaretten uit haar pakje. Ze gaf er een aan haar, boog zich naar haar toe en hield haar de aansteker voor. Terwijl de vlam oplichtte, en Ica haar in de ogen keek, wist Nadine dat het moment verbroken was.
‘Zeg, dit huis, moet het echt verkocht?’
Nadine zoog zo hard aan de sigaret dat haar wangen zich introkken. Gold voor ongeluk hetzelfde als voor geluk? Ging dat ook schuil in onze voorstelling ervan, maakten we dat groter, heviger in ons hoofd, net als het gevreesde lijden?
‘Er zijn kopers,’ zei ze, en ze blies de rook uit. Ze hees zich op, ging naast Ica op de rand van de bank zitten en tuurde een tijdje met haar mee omhoog.
‘Wist jij dat Eva Braun zich naakt heeft laten schilderen?’
Ica schoot in een verkrampte lach. ‘Eva Braun?’
‘Jep. Eva Braun. Van top tot teen, poedeltje naakt. Terwijl de gaskamers op volle toeren draaiden, zat zij zich zo stierlijk te vervelen dat ze maar uit de kleren ging en zich liet vereeuwigen. Mijn vader wist er al jaren van, alleen was dat verdomde schilderij van de aardbodem verdwenen en wilde niemand hem geloven. Tot het ergens opdook. En in ene is Cees Sprenger niet meer een krankzinnige kunsthistoricus, maar de grote kenner naar wie iedereen wil luisteren. Daarom zit hij in München, snap je? Zullen we naar binnen? Ik krijg het koud.’
‘Ach Nadine-kindje, natuurlijk. Ik zal gauw de haard aanmaken,’ zei Ica, en ze veerde op. Nadine wilde haar voorbeeld volgen, maar zodra ze stond, zwierde de bank tegen haar knieholtes en viel ze terug in de kussens.
‘Kom,’ zei Ica. Ze omvatte haar handen en trok haar in een krachtige beweging omhoog.
Nadine bleef even staan om haar evenwicht te vinden. ‘Jezus, ik lijk wel zat.’
‘Welnee,’ zei Ica, en ze maakte een dreigend gebaar, alsof ze haar een duwtje ging geven. Nadine kukelde van schrik bijna weer achterover en greep zich lachend aan Ica vast.
Ica pakte haar arm, legde die om haar schouders en dirigeerde haar over het donkere terras naar het trappetje bij de keuken.
‘Ga jij maar vast naar binnen, ik haal hout.’
‘Weet je wat het met jou is?’ zei Nadine. ‘Jij hebt zwemmersschouders. Magere, maar sterke zwemmersschouders.’
Ica lachte en liep de tuin door richting de schuur.
‘Hoe kun jij eigenlijk nog zo nuchter zijn?’ riep Nadine haar na.
‘Oefenen, liefste, heel veel oefenen!’
Grijnzend klom Nadine het trappetje op. Ze knipte het licht in de keuken aan, graaide een fles port van het aanrecht en wilde zich net weer omdraaien, toen in haar wazige ooghoek iets verscheen wat haar deed verstarren: de luchtbuks. ‘Godverdomme,’ zei ze hardop. Die was ze vergeten. Het ding lag open en bloot op de broodplank. Vanuit de tuin klonk het knarsende wiel van de kruiwagen; Ica kwam er alweer aan. Snel schoof Nadine de buks onder de oven en begaf ze zich naar de kamer, om zich in haar stoel te laten vallen en de fles port precies op het moment dat Ica de kamer binnenkwam, te ontkurken. ‘Ik oefen!’
Nippend aan haar glas, zag Nadine toe hoe Ica met nauwkeurige precisie takjes en dennenappels op elkaar stapelde, een lucifer afstreek en het ontstane bergje aan weerszijden deed ontvlammen. Met een volgende lucifer stak ze twee sigaretten aan. Ze gaf er een aan haar en ging toen, met de pook en een houtblok op haar knieën, op het puntje van haar stoel zitten om de klimmende vlammen te kunnen volgen en het blok er op het juiste moment op te leggen.
‘Eva Braun,’ zei ze ongelovig. ‘Voor een kunsthistoricus als je vader zal het materiaal zijn om van te smullen, maar je moet er toch niet aan denken om de schaamteloosheid van die vrouw zo letterlijk onder ogen te krijgen.’
Met een verwrongen gezicht nam ze een trekje van haar sigaret en schoot de as af richting het vuur. ‘Maar je vader, Cécile zei dat hij te oud was om te reizen, redt hij het wel, daar in München?’
Nadine staarde haar even aan, wat was er gebeurd, waarom stelde ze ineens vragen, en waarom deed ze eigenlijk zo lief, met haar Nadine-kindje en de zalvende sigaretten die ze zo moederlijk voor haar opstak? Hoe welgemeend was deze plotselinge bekommering, die haar, welgemeend of niet, toch week maakte? Ze dronk haar glas in één teug leeg.
‘Mijn vader... het ligt iets anders. Het is een beetje een ingewikkeld verhaal, maar dit huis, na de dood van mijn moeder, hij, nou ja, vanwege de pijnlijke sentimenten, zeg maar, zette hij het te koop.’
Ze liet een pauze vallen om haar glas bij te vullen, en ging wat rechter op zitten. ‘Dat er vervolgens geen hond op het huis af kwam, ach, weet je, ik kwam hier vaak, mijn vader had er toch al geen omkijken meer naar. Stilaan werd die verkoop een vergeten onderwerp. Maar door dat bizarre Eva Braunproject heeft hij ineens geld nodig en toevallig hebben zich nu, uitgerekend nu, kopers gemeld.’
Ica wipte even op van haar stoel, en schoof met de pook een omgevallen tak terug de vlammen in.
‘En jij? Wat wil jij?’
Nadine nam een paar grote slokken, en terwijl de port zich een brandende weg naar beneden baande, slaakte ze een diepe zucht. ‘Mijn sentimenti,’ sprak ze schertsend, met de nadruk op elke afzonderlijke lettergreep, ‘zeggen me juist dit huis te houden.’ Ze klokte haar glas leeg en veegde haar mond af met haar mouw. ‘En daarbij, het idee dat een stelletje wildvreemde, arrogante Parijzenaars hier een karakterloos, woontijdschriftverantwoord weekendoptrekje van maakt, dat vind ik, nou ja, echt, dat is toch niet te verkroppen?’
Ica knikte langzaam en begon om zich heen te kijken alsof ze de kamer voor het eerst aanschouwde.
‘Ja,’ zei ze, plukkend aan de piekjes achter haar oren, ‘ze zullen er wel wat aan willen doen.’
Haar ogen gleden verder, langs de donkere balken, over de versleten tegelvloer, tot ze zich weer tot Nadine richtte en er om haar mond iets ondeugends verscheen. ‘Misschien moest ik het dan maar kopen.’ De ondeugd verplaatste zich naar haar wenkbrauwen, die ze gekscherend hoog optrok. ‘Je kunt van alles over me zeggen, maar een wildvreemde, arrogante Parijzenaar ben ik in elk geval niet.’
Nadine liet zich een grommende grijns ontsnappen, het was een grap, Ica maakte een grap, maar ze ging door, dat ze zichzelf hier wel zag zitten, en Nadine altijd langs mocht komen, voor de sentimenti. Nadine merkte hoe haar hoofd begon te tollen, waar haalde Ica dit vandaan, begreep ze haar dan zo verkeerd? Wat moest ze doen, haar moeder erbij halen, of vertellen dat ze hier, als ze zelf doodging, liefst bovenaards, tussen het hoge gras op het rolheuveltje achter het huis, tot stof wilde vergaan? Een misselijke vlaag golfde door haar heen. Dit deugde niet, dit was niet welgemeend of goedbedoeld, Ica had geen oog voor de tranen van een ander. Nu niet, nooit niet. Alleen die van haar waren geldig. Nadine drukte haar vuisten in de zitting van de stoel en hees zich op. ‘Even plassen,’ wist ze nog net uit te brengen, en steun zoekend aan de tafel en de buffetkast, liep ze de kamer uit.
De kou die door het open wc-raam naar binnen kwam, sloeg haar als een klap in het gezicht en bracht een paar tellen helderheid. Ze knoopte haar broek los en liet zich op de bril zakken. Niemand zou dit huis kopen. ‘Niemand,’ prevelde ze tegen de witte muur, ‘niemand.’ Haar hoofd kantelde naar voren, haar bovenlichaam viel over haar benen, tot haar oogkassen in haar knieën drukten en haar handen neerkwamen op de ijzige grond.
Hou op, dat geschud, laat me los, mijn schouders, zwemmersschouders, kappen nou. Zo misselijk, en dorst, dorst. Wat was dat gedoe, wie was daar?
Haar benen uitstrekken, de warme deken over zich heen, ze voelde het al, maar ze was er nog niet, ze moest moeite doen, ze kon het wel, het was vlakbij. Ze plaatste haar handen tegen de muur, drukte zich omhoog, wat was nou toch dat gesjor aan haar kleren, aan haar broek?
‘Nadine!’
Dat getetter ook, wie, laat me, laat me toch.
‘Nadine, word wakker, kom, dan leg ik je in bed, het is hier steenkoud.’
Nadine drukte haar wang tegen de muur, sperde haar ogen open, keek omlaag. Het was Ica, Ica stond haar broek op te hijsen.
‘Hou op, mens, ik kan het zelf wel!’
‘Nadine-kindje, het is niet erg, laat me je helpen.’
‘Ga weg met je kindje, ik kan het zelf, ik ben wakker, oké, klaarwakker!’
Ica greep haar vast en begon haar de gang in te duwen.
‘Toe nou maar, ik leg je in bed.’
‘Nee! Laat me los, jij brengt mij niet naar bed!’
Maar Ica liet niet los, en haar vrije hand verplaatste zich naar de deur, de deur van haar kamer, haar vingers lagen al op de klink.
‘Niet doen!’ schreeuwde Nadine. ‘Niet naar binnen!’ en ze begon blind om zich heen te slaan, haar armen draaiden als molenwieken. ‘Ga weg! Ga weg jij!’ Ze voelde dat ze iets raakte, sperde haar ogen weer open, en zag Ica het gangetje doorgaan naar de woonkamer, haar armen geheven in een gebaar van overgave.