13
Ze had eigenlijk niet willen gaan. Maar Willem vond dat ze niet moest zeuren, ze zag altijd overal tegenop. Hij was door de organisatie van het filmfestival in Vlissingen gevraagd om tijdens de afterparty van de openingsavond iets te zingen. Toen hij Nadine ervan verwittigde, had hij zijn medewerking allang toegezegd en was er zelfs al een hotel voor hen geboekt. Dus brachten ze de kinderen naar zijn ouders en reden ze door naar Zeeland. Bij aankomst was de boulevard nog verlaten. Ze spoedden zich naar hun kamer, waar Willem haar op bed gooide, haar kleren uittrok en ze vreeën met voorziene overgave. Later zagen ze, vanaf het terras van het hotel, de stoet premièregangers aan zich voorbij trekken; ze constateerden hoe heerlijk het was dat zij nog lang niet werden verwacht en proostten op het kabaal van hun hotelkamerseks. Maar zodra ze een paar uur later op het gala aankwamen, spatte de alleen-op-de-wereldbubbel uiteen, en zag Nadine Willem onmiddellijk verdwijnen in de menigte van regisseurs, acteurs en andere mensen waartussen hij zich thuis waande. Nadine wist een glas wijn te bemachtigen, en tegen een muur geleund aanschouwde ze alle jurken, kapsels en opgezette glimlachen. Ze werd bevangen door de verlorenheid die ze had gevreesd en dacht aan haar moeder, die dit soort anonieme mensenzeeën verafschuwde en ook toen ze nog goed was stelselmatig weigerde met haar man mee te gaan naar gelegenheden waarbij hij, in gezelschap van zijn vrouw, geacht werd aanwezig te zijn. Blijkbaar was die schuwheid iets wat in haar aard had gelegen, hoewel je dat bij haar moeder nooit zeker wist. Nadine pakte een tweede glas wijn van een voorbijkomend dienblad, en nam een flinke slok. Over haar glas heen ving ze ineens een glimp op van Ica. Ongelovig deed Nadine een stap opzij en loerde tussen ruggen door. Het duurde even, maar toen had ze haar vol in het vizier. Ica stond aan de andere kant van het terras en was in gesprek met een filmrecensent van wie Nadine de naam niet meer wist, een betweterige man die ooit een eigen televisieprogramma had gehad. Hij praatte in Ica’s oor terwijl zij, langzaam knikkend en met een vage glimlach om haar mond, haar ogen over de menigte liet glijden. Nadine merkte dat er iets in haar maagstreek gebeurde, de boel begon zich samen te trekken. Wat moest ze in godsnaam tegen Ica zeggen? Dat ze iedere dag met haar bezig was, ze hun vriendschap fantaseerde, een google alert op haar naam had ingesteld waarmee ze van elk nieuws over haar dat op internet verscheen op de hoogte werd gesteld, om maar niets van haar te missen, omdat zij haar protagonist was? Hun blikken vingen elkaar, Ica’s verkreukelde gezicht brak open. Ze wenkte Nadine met twee armen, kom hier, mimede ze. Nadine begon zich verontschuldigend door de mensenmassa heen te wurmen.
‘Ik kom niet bij je!’ lachte ze, en Ica lachte terug.
Eindelijk wist ze Ica te bereiken. Ze boog door haar knieën en omhelsde haar; Ica leek nog kleiner en fragieler dan op de avond in het theater.
‘Gefeliciteerd met je nieuwe boek, ik zag je in de krant!’ riep Ica, en kuste haar op beide wangen.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Nadine. Vanuit haar ooghoek zag ze de betweterige filmrecensent stilletjes afdruipen.
‘Het gaat,’ zei Ica. Ze miste Arthur nog steeds verschrikkelijk, dat wel. Het leven was niet leuk zonder hem. Hier zijn, waar dan ook zijn, het was alleen. Samen was zoveel fijner. Nadine knikte, ze begreep het, zij was niet alleen, haar man was hier, weliswaar opgeslokt door die wanstaltige massa, maar toch, hij was er, nu, straks in bed, morgen tijdens de reis terug naar huis, hun huis. Ze kon het ten opzichte van Ica bijna niet verdragen.
‘En schrijven?’ vroeg ze.
‘Lukt niet.’
‘Maar Ica, je hebt zo vaak geschreven dat het maar om twee dingen draait in het leven, om de liefde en het schrijven, hoe moet dat nou?’
‘Eigenlijk gaat het helemaal niet met me, hè,’ piepte Ica, half gespeeld, met opgetrokken schouders en een zielige grimas, waarop ze prompt een gekke bek trok.
‘Ik vind het hier sáái. Valt er nog wat te beleven, denk je?’
Nadine schoot in de lach. ‘Mijn man moet zo iets zingen op het hoofdpodium.’
‘Dat wil ik niet missen,’ riep Ica.
Als volkomen vanzelfsprekend stortten ze zich samen in het gedruis. Nadine ging voor en leidde Ica door de menigte, die voor de schichtige schrijfster nog veel overweldigender moest zijn dan voor haar. Het was zoals met Willem, bedacht ze, als op de avond waarop ze hem ontmoette. Ze hadden nauwelijks meer dan tien woorden met elkaar gesproken of ze wisten dat ze samen bleven. Ze verstonden elkaar meteen. Alleen was hij het die haar bij de hand nam, nu was het andersom, was Nadine het die voorop liep.
‘Als het te druk is bij dat podium, gaan we gewoon weg,’ riep ze over haar schouder. Wij kunnen dit heel goed samen af, dacht ze, en ze wist dat Ica hetzelfde dacht.
De zaal was stampvol, maar in de ruimte voor het podium had het publiek een bescheiden halve cirkel vrijgelaten en was er lucht. Nog voor ze goed en wel stilstonden, werd Ica vol op de mond gekust door een ladderzatte filmmaker; daarna vloog een bejaarde cabaretière Ica om de hals alsof ze uit de dood was herrezen. Ica onderging de hysterie gelaten maar niet onvriendelijk, en wist de vrouw op subtiele wijze van zich af te schudden. Ze kwam dicht tegen Nadine aan staan om niet meer van haar zijde te wijken. Op het podium trok een stoet van acteurs, schrijvers en regisseurs voorbij, die blijkbaar allemaal gevraagd waren iets te zingen. De vertoningen van vals gekraak, vergeten teksten en hevig gestotter leidden in de zaal tot enorme hilariteit, wat zich uitte in gejoel en luid applaus. Het ultieme ons-kent-ons-gevoel was bereikt, begreep Nadine. Ze begon zich zorgen te maken om Willem, die in deze consternatie zijn opwachting moest maken. Maar toen de eerste tonen van ‘De Wedstrijd’ van Bram Vermeulen werden ingezet en hij opkwam, viel het gejoel goddank stil. Het was wondermooi. Ica keek voortdurend naar haar op, kneep haar bijna fijn van plaatsvervangende trots. Wat een groot hart, dacht Nadine, en ze moest haar tranen onderdrukken. Je liefde dood en toch zo kijken.
Willem gaf de microfoon door aan een stand-upcomedian die in een sitcom over de dagelijkse perikelen van twee liefdesstellen speelde en zonder omhaal een spervuur van grappen op de zaal begon af te vuren, die hij stuk voor stuk inleidde met de zin: ‘Wat ik nou weer in de krant las.’
Nadine boog zich naar Ica en stelde voor om te gaan roken.
Buiten was het rustig. Pal voor de uitgang van de zaal stond een brommer geparkeerd, een soort scootmobiel met een breed zadel en een hoog stuur. Zonder overleg klom Nadine erop en kwam Ica achter haar zitten. Ze staken sigaretten op en hadden het over Willem, hoe mooi hij had gezongen, en over ‘De Wedstrijd’, dat een van Nadines lievelingsliedjes was. Ica gaf beschaamd toe dat ze het niet kende, dat ze zelfs geen enkel lied van Bram Vermeulen kende.
‘Ik zal je wat van hem sturen,’ beloofde Nadine.
‘Als jij dat per se wilt,’ antwoordde Ica, waar Nadine onbedaarlijk om moest lachen. Ze keken een tijdje naar drie mannen die iets verderop sigaren stonden te roken en bulderende geluiden maakten. Ica verzuchtte hoe zeldzaam de aantrekkelijke exemplaren binnen de mannelijke soort toch waren.
‘Ik had de ene, jij hebt de andere. Daarmee zijn ze geloof ik op.’
Nadine keek haar aan via de spiegel op het stuur, die net groot genoeg was om hen samen te vangen. Geluk stroomde door haar heen. Ica en zij waren in alle opzichten onvermijdelijk, en dit moment maakte duidelijk hoe onontkoombaar haar plan was. Tegelijkertijd schreeuwde er iets in haar, dit kon niet, dit mocht niet, dit was bedrog. Eerlijkheid was haar eerste principe, ze moest vertellen waar ze mee bezig was, uitleggen dat dit samenzijn daar los van stond, op toeval berustte. Maar hoe kon ze Ica overtuigen van haar intenties, wat moest ze zeggen? ‘Trouwens, nu ik je toch zie...’ Nee, haar nu, terloops, vertellen over het idee, zou een belediging zijn.
Zwijgend bleven ze nog een tijdje zitten, op dat rare brommerding, vervuld van liefde, van warmte, van een niet te omschrijven intensiteit.
Wat later vonden ze een vrij tafeltje op het terras naast de bioscoopzaal. Willem kwam bij hen zitten en nam de complimenten waarmee Ica hem overlaadde, verlegen in ontvangst. Ongenodigd schoof de een na de ander bij hen aan. Willem maakte zich uit de voeten, Ica liet zich opslokken door iedereen die haar omgaf. Nadine hoorde een jongen aan haar vragen hoe het met haar rookverslaving zat. Hij was gestopt en ‘had het er moeilijk mee’, vermeldde hij erbij. Alsof er bij haar heil te halen valt, dacht Nadine, en boog naar voren om Ica’s reactie te kunnen horen. Ze was van drie naar één pakje per dag gegaan. Het kostte moeite om uit te komen met die twintig sigaretten per half etmaal, ze moest ze zorgvuldig uitkienen.
‘Waarom?’ vroeg de jongen verbijsterd. ‘Waarom zoveel?’
‘Omdat ik me dood wens, denk ik. Het is natuurlijk een langzame zelfmoord.’
Nadine zette haar glas neer. Dat kon Ica niet menen, en als ze het wel meende, mocht ze het niet menen. ‘Het is toch ook gewoon lekker om te roken,’ bagatelliseerde ze over tafel. ‘En bovendien een machteloze verslaving.’
Ica keek haar aan en prikte met haar sigaret in de lucht ten teken dat ze iets terug ging zeggen, maar ze werd alweer gegrepen door een volgende fan.
Ze bleven zitten waar ze zaten, flessen wijn werden aangerukt. De dronkenschap maakte Nadine steeds lomer. Ica daarentegen bleef scherp en spitsvondig, en genoot zichtbaar van de bewonderaars die haar omringden. Blijkbaar had ze eindelijk veiligheid gevonden in de drukte. Toen Willem meldde dat het tijd was om te gaan en Nadine zich door hem uit haar stoel liet hijsen, hoorde ze Ica bloedserieus zeggen: ‘In wezen ben ik een solist.’
Op de terugweg naar het hotel gierde Nadine het uit. Willem begreep niet wat er zo geestig was.
‘Een solist!’ riep Nadine over de mistige kade. ‘Ik ken niemand, Willem, echt helemaal niemand, die zich zo gelukzalig kan wentelen in gezelschap.’