49

Cécile liep mee naar de auto. Ze zoende Nadine op beide wangen en drukte haar op het hart haar vader te groeten.

Nadine wist nog net een ‘oui’ uit te persen, trok het portier open en stapte tollend in. Door de voorruit zag ze hoe Cécile en Ica elkaar in de armen sloten en verlicht door een buitenlamp achter hen, samensmolten tot één silhouet. Nadine wendde zich af en boerde het maagzuur op dat door haar slokdarm omhoogschoot. Snel startte ze de motor en reed een paar meter naar voren om de auto een kwartslag te keren. Het felle licht van de koplampen strekte zich uit over het grind en bescheen de zijbeuk van de molen en de diepe holte waartussen het waterrad schuilging – een krakend, houten gevaarte dat al jaren in onbruik was. Nadine helde over het stuur. Ze werd ernaartoe gezogen, als kind, naar die duistere plek; zich vastklampend aan de scherpe stenen die uit de muren staken, tuurde ze dat gapende gat in, waar de stank van het brakke water haar de adem benam en de spartelende insecten op het donkergroene, stoffige oppervlak haar deden sidderen. Nadine kwam nog wat verder naar voren, sperde haar ogen open. Boven op het waterrad, de benen bungelend aan weerszijden, zat stille Pierre.

‘Ica!’ riep Nadine, en ze draaide het stuur met zo’n felle ruk om, dat het grind onder de banden opspatte.

Ica liet haar hoofd met een gelukzalige glimlach naar achteren leunen, alsof ze de warmte van Céciles omhelzing nog voelde.

Nadine sloeg links af de weg op. De duisternis omsloot haar onmiddellijk. Ze passeerde een paar slapende huizen, verlicht door oranje straatlantaarns, daarna was er niets dan zwart, zo zwart dat het geen verschil maakte of ze haar ogen open had of dicht. Het duizelde haar en terwijl ze gas gaf, zag ze stille Pierre voor zich, de grijns die ze om zijn mond vermoedde, gezeten op het waterrad, die priemende ogen de hele avond, zijn hanige handschrift. La même âme. Dezelfde ziel. De illusie. Wat dacht hij? En wat dacht ze zelf? Ica en zij waren evengoed een illusie, niets waren ze waard, Ica zette haar net zo makkelijk aan de kant als ze haar ooit in de armen had gesloten. Hoeveel hout ze samen ook in de kruiwagen laadden of kopjes koffie ze voor elkaar inschonken, het waren herhalingen van nutteloze zetten die de moeite van het opschrijven niet eens waard waren. Nadine keek opzij. Ica hield haar ogen gericht op het bermgras dat in de koplampen voorbijschoot. Zelfs het naar bed brengen, bedacht Nadine terwijl ze haar ogen weer krampachtig voor zich uit richtte, had niets met intimiteit van doen gehad of hen dichter bij elkaar gebracht. Ica had er geen troost in gevonden, de vertrouwdheid had haar koud gelaten. Het waren momenten geweest waarop ze haar bewustzijn expres had uitgeschakeld, die geen plaats zouden krijgen in haar herinneringen omdat de angst voor de slaap een van de rouwsporen was die ieder ander, willekeurig wie, voor haar had kunnen opvegen. Nadine klemde haar kiezen zo hard op elkaar dat haar oren samentrokken en ze het bloed in haar aderen hoorde suizen. Opnieuw keek ze opzij. Zeg iets, dacht ze, praat tegen me, haal me hieruit, en ze gaf meer gas, zonder af te remmen nam ze de bochten die onverwacht opdoemden. Ze wiegde heen en weer, kneep in het stuur, het kon niet lang meer duren voor de drie berken die de onzichtbare ingang naar de Ligne tekenden, opdoemden; zeg iets, wilde ze roepen, zeg in godsnaam iets tegen me, voor ik ons tegen de berken te pletter rijd.

Vlak voor de laatste bocht stak Ica haar arm uit en liet ze haar elleboog op Nadines schouder vallen. ‘Schat,’ lispelde ze. ‘Dankjewel.’

Nadine liet het gaspedaal even los, schokkend minderden ze vaart.

Ica probeerde haar hoofd op te tillen, maar het was te zwaar, waardoor het alleen iets kantelde. ‘Dankjewel,’ zei ze opnieuw.

Nadine remde af. De drie berken verschenen, ze draaide de auto het pad op. Ica slaakte een zucht. ‘Cécile is fantastisch. Morgen neemt ze me mee de bossen in.’

In haar kamer scheurde Nadine rücksichtslos een halve, onbeschreven bladzijde uit haar dagboek, en schreef ze twee woorden op:

Ica sterft?

Ze trok het prikbord onder haar bed vandaan en prikte het stuk papier rechts onder aan een spijker.

Ica
titlepage.xhtml
Ica_split_000.html
Ica_split_001.html
Ica_split_002.html
Ica_split_003.html
Ica_split_004.html
Ica_split_005.html
Ica_split_006.html
Ica_split_007.html
Ica_split_008.html
Ica_split_009.html
Ica_split_010.html
Ica_split_011.html
Ica_split_012.html
Ica_split_013.html
Ica_split_014.html
Ica_split_015.html
Ica_split_016.html
Ica_split_017.html
Ica_split_018.html
Ica_split_019.html
Ica_split_020.html
Ica_split_021.html
Ica_split_022.html
Ica_split_023.html
Ica_split_024.html
Ica_split_025.html
Ica_split_026.html
Ica_split_027.html
Ica_split_028.html
Ica_split_029.html
Ica_split_030.html
Ica_split_031.html
Ica_split_032.html
Ica_split_033.html
Ica_split_034.html
Ica_split_035.html
Ica_split_036.html
Ica_split_037.html
Ica_split_038.html
Ica_split_039.html
Ica_split_040.html
Ica_split_041.html
Ica_split_042.html
Ica_split_043.html
Ica_split_044.html
Ica_split_045.html
Ica_split_046.html
Ica_split_047.html
Ica_split_048.html
Ica_split_049.html
Ica_split_050.html
Ica_split_051.html
Ica_split_052.html
Ica_split_053.html
Ica_split_054.html
Ica_split_055.html
Ica_split_056.html
Ica_split_057.html
Ica_split_058.html
Ica_split_059.html
Ica_split_060.html
Ica_split_061.html
Ica_split_062.html
Ica_split_063.html
Ica_split_064.html
Ica_split_065.html
Ica_split_066.html
Ica_split_067.html
Ica_split_068.html
Ica_split_069.html
Ica_split_070.html
Ica_split_071.html
Ica_split_072.html
Ica_split_073.html
Ica_split_074.html
Ica_split_075.html
Ica_split_076.html
Ica_split_077.html
Ica_split_078.html
f9357566fbbd.html