51
Midden op het erf dat het voorportaal van de forellenkwekerij vormde, smeulde een vuur. Ernaast lag een omgevallen driewieler zonder zadel, het begin van een spoor van speelgoed, autobanden, roestige stukken ijzer en gereedschap dat over het terrein slingerde. Rechts van het erf strekten zich de stenen bassins met forellen uit, zes langwerpige bakken vol springende, krioelende vissen; daarachter lag de visvijver die je vanaf de weg kon zien, precies vanuit de bocht waar Jean-Pierre de slagerszoon bijna verongelukte en waar vaak vissers zaten. Nu was er niemand. Nadine baande zich een weg door de troep naar het huis van de eigenaar, dat links tussen de bomen stond en waar het iets koeler was dan op het open erf. Ze probeerde zich het gezicht van de forellenkweker voor de geest te halen, maar herinnerde zich alleen de lieslaarzen waarmee hij haar en haar ouders voorging naar de bassins om met zijn blote handen de glibberige vissen vast te grijpen die het kikkerdril in hun meertje moesten gaan opeten. Met dat doel voor ogen hadden ze hier een paar keer forellen gekocht. Het haalde niets uit. Het vermoeden rees dat de forellen tijdens hun afwezigheid uit het meertje werden gevist, waarop haar vader driftig bordjes met pêche interdite op boomstammen timmerde. Maar elke keer als ze aan het begin van de vakantie aankwamen, was er geen forel meer te bekennen en het aantal kikkers weer toegenomen. Nadine begreep weinig van de strijd die haar ouders voerden, waar moesten de kikkers anders wonen? Maar haar moeder kon niet slapen van het gekwaak, en kikkers sliepen nooit.
Het huis van de forellenkweker lag er zo verwaarloosd bij dat het nauwelijks voor te stellen was dat er nog mensen woonden; aan de schuurkant was een deel van het dak ingestort, alle raamkozijnen waren afgebladderd en in het pleisterwerk op de gevel zaten talloze gaten. Maar de voordeur stond wijd open en liet een rek met was zien, en een tafel met een brandende peer erboven. Aan de tafel zat een gestalte. Nadine bleef op een paar meter afstand staan, nam de emmer die ze had meegebracht in beide handen en bracht die voor haar buik. ‘Allo?’
Een stoel werd galmend naar achteren geschoven, de gestalte kwam omhoog. ‘Oui!’
De forellenkweker verscheen in de deuropening, samen met een peuter die hem meteen aan de broekspijpen begon te trekken, die dit keer niet tot de liezen bedekt waren met rubber, maar aan de onderkant waren samengebonden met wasknijpers, iets waaraan Nadine aflas dat de laarzen nog wel in gebruik waren. De man nam het kind, met een norse snuif op de arm. Zijn gezicht was door de vierkante vormen eigenlijk vrij opvallend. Niet alleen het hoofd, maar ook de losse onderdelen, zoals de neus, de kin en de wenkbrauwen hadden iets vierkants.
‘Oui!’ zei hij opnieuw. Het klonk meer als een bevel dan als een vraag.
Nadine bracht haar emmer naar voren. ‘Kan ik hier nog forellen kopen?’
‘Waar is het voor?’
Nadine keek even naar het kind. Het had hetzelfde vierkante gezicht als de forellenkweker.
Waarom moest die man dat weten? Of ze die beesten nou opat, liet rondzwemmen of liet wegrotten in het huis om een ondraaglijke stank te verspreiden, wat ging het hem aan?
Ze glimlachte, zogenaamd vertederd, naar de peuter, en om de aandacht van de vraag af te leiden vroeg ze hoe oud het jongetje was.
‘C’est une fille,’ blafte de kweker, en zette het kind weer op de grond.
Nadine glimlachte verontschuldigend.
‘Alors?’ vroeg de man.
Nadine was op het idee gekomen door een vriend van Roos, een jongen die zichzelf graag hoorde praten en veronderstelde dat anderen graag naar hem luisterden. Tijdens een etentje was Nadine per ongeluk naast hem komen te zitten. Ze had zijn woordenstroom, die doorspekt was met ergerlijke stopwoordjes, grotendeels langs zich heen laten gaan. Maar zijn verhaal over de vissen had ze onthouden, en had de afgelopen tijd een paar keer door haar hoofd gespookt. De jongen had een ontzettend gaaf nieuw huis gekocht aan de Admiraal de Ruyterweg. Er waren ontzettend veel gegadigden voor geweest, en hij had iets ongelooflijks gedaan om het te krijgen: tijdens de bezichtiging had hij een dozijn karpers in verschillende kamers verstopt. De stank van de rottende vissen had alle andere kopers doen afhaken.
Het was krankzinnig. Met die gedachte had Nadine het idee tot nu toe afgedaan. Tot het in het weiland, dicht bij koe 94, weer door haar hoofd was geschoten en het helemaal niet zo krankzinnig meer leek. De schaterlach van haar moeder rechtvaardigde alles.
De forellenkweker plaatste zijn hand boven zijn ogen tegen een zonnestraal.
‘Alors quoi?’ vroeg Nadine.
‘Alors, hoeveel wilt u er?’
‘Een dozijn, alstublieft.’
Geduldig wachtte ze tot de forellenkweker zijn lieslaarzen aanhad en haar voorging naar de bassins.