14
Op de terugweg uit Zeeland besloot Nadine de flarden aantekeningen die ze over Ica had maar eens vorm te gaan geven, een echt begin te maken, een opzet voor het verhaal. Ze keek opzij naar Willem. Hij had zijn blik op de weg gericht zoals hij zijn blik altijd op de weg gericht had – op een manier die haar stoorde, namelijk stoïcijns. Ze begreep best dat het uit veiligheidsoverwegingen verstandig was voor je uit te kijken, maar het was ook mogelijk om veilig te rijden en toch contact te maken met je medepassagier. Willem was helaas van het zwijgzame soort, gezeten achter het stuur. Waar hij dan aan dacht, had ze hem vaak gevraagd, aangezien het eruitzag alsof hij diepe gedachten had. En omdat hij niets zei, maakte ze zich na een tijdje toch altijd zorgen of er iets was. Of ze iets had gedaan waar hij boos over was. Of hij iets had gedaan waar zij boos over zou kunnen worden. Maar niks van dat al: als Willem reed dacht hij helemaal nergens aan. Blik op oneindig, verstand op nul.
Ze vroeg hem of hij zich kon voorstellen dat Ica Metz groots genoeg was om het idee dat er over haar geschreven werd, te kunnen omarmen.
Willem haalde zijn schouders op. ‘Ik ben geloof ik wel een beetje klaar met het onderwerp Ica Metz.’
‘Ik begin godverdomme net!’ riep Nadine.
Willems blik ging van stoïcijns naar schaapachtig. ‘Dat jij zo gefascineerd bent door haar, wil niet zeggen dat ik het ook moet zijn.’
‘Luister, Willem de Zwijger, Ica Metz fascineert me, inderdaad, mateloos. Ze verbaast me, ze raakt me, en het vleit me dat ze de avond met mij wilde doorbrengen. Ik weet best dat ze zich bij een volgende gelegenheid net zo makkelijk aan een ander vastklampt, ik weet niet hoe selectief ze is in haar keuze of waarom ze mij uitkoos. Maar dat maakt niet uit, want het gaat niet om mij. Ze levert stof tot nadenken en die zuig ik maar al te graag op. Nog los van haar werk, haar romans, haar essays, artikelen, waarvan ik het overigens, zoals ik al eerder heb gezegd, bijzonder op prijs zou stellen als je er eens iets meer van zou lezen. Ik zeg niet “alles” hè, ik zeg íéts meer. Omdat ik graag wil dat je begrijpt waarom ik dit wil doen, waarom ze mijn protagonist is.’
Willem keek nog steeds naar de weg, geen spiertje in zijn gezicht bewoog.
In stilte lieten ze kilometers akker aan hen voorbij trekken.
Nadine dacht aan een theorie van haar vader, dat je een idee voor een televisieprogramma kunt jatten, maar dat het idee voor een film of boek niet te jatten valt, omdat het DNA van kunst te ingewikkeld in elkaar zit. Mensen zouden kunnen denken dat ze van Ica stal, dat ze met haar idee aan de haal ging om een bestaand mens als romanpersonage in te zetten. Maar deed alle literatuur dat niet, ging niet in ieder personage een mens van vlees en bloed schuil, of meerdere mensen? Was eigenlijk niet iedere roman een sleutelroman? Zo expliciet als Ica Metz het deed was zeldzaam: zo ongeveer iedereen in haar kringen had een plaats in haar werk gekregen, en ze had ze nauwelijks vermomd ten behoeve van de fictie. Nadine haalde een flesje water uit haar tas en nam een paar grote slokken. Nu pas drong tot haar door dat bijna alle figuren die Ica had ingezet, in elk geval degenen die ze tot protagonisten had gemaakt, dood waren toen ze een rol kregen toebedeeld.
‘Jij bent echt fan van Ica Metz,’ zei Willem ter hoogte van Dordrecht. Waar zijn hersenactiviteit in ene vandaan kwam was haar een raadsel, in elk geval sprak hij het woord fan zo minachtend uit, als een verkapt scheldwoord, dat de tranen haar in de ogen schoten.
‘Ik wil zo graag dat je het begrijpt, Willem,’ zei ze. ‘Ik ga dit doen, de komende paar jaar heb ik die vrouw aan mijn hoofd. Als jij daar geen enkele interesse voor kan opbrengen, hebben we een probleem. Dus laat me proberen je te overtuigen, goed?’
Willem streek met zijn handpalm langs haar wang.
‘Toe maar dan, druktemakertje.’
Nadine maakte haar riem los, boog naar hem toe en kuste hem in zijn nek, op zijn buik, en duwde haar neus even in zijn kruis. Ze draaide zich om, legde haar achterhoofd op zijn benen en stak van wal. Dat je meteen ergens was, met Ica Metz, qua gesprek, en alle kul kon laten voor wat die was. Dat ze haar nooit had opgezocht en iedere ontmoeting tussen hen echt op louter toeval berustte. Dat er iets met haar gebeurde als ze met Ica was, iets wat ze niet kende van zichzelf, maar dat ze zich nooit als fan had gedragen en dat ook nooit ofte nimmer zou gaan doen. Ze kwam weer omhoog, liet zich terug op de bijrijdersstoel vallen en tuurde naar buiten.
‘Ik idealiseer haar echt niet,’ kaatste het na een tijdje tegen de ramen.