27
Nadine had zich voorgenomen het samenzijn met Ica zo gedetailleerd mogelijk vast te leggen en elke dag aantekeningen te maken van hun belevenissen. Op de eerste ochtend stond ze in alle vroegte op om een begin te maken. Behalve het dagelijks schrijven, had ze nog een aantal voornemens, die niet direct met Ica te maken hadden, maar die het verblijf wel ten goede zouden komen. Om nodeloos gemis aan weerszijden te voorkomen, zou ze niet te vaak naar huis bellen. Het leek nu nog makkelijk, ze kon Tom en Katy nog ruiken en voelen, maar naarmate de tijd verstreek zou dat verdampen en zou er een verlammende leemte ontstaan. Die mocht ze niet toelaten, ze moest zich richten op het hier en nu. Ook het makelaarsverhaal zou geen ruimte in haar hoofd krijgen, als die man wat wilde, merkte ze het wel. Ze hield zich vast aan de mogelijkheden die er nog waren om de verkoop tegen te gaan, al wist ze niet precies wat die waren. Misschien moest ze daar nog wat aandacht aan besteden, maar ze mocht zichzelf niet toestaan het huis met een afscheidsblik te beschouwen.
Ze had haar intrek genomen in de oude kinderkamer beneden, waar nooit meer iemand sliep sinds er op de zolder twee ruime, lichte vertrekken waren gebouwd. Het was er kil en duister geweest en bedroevend onbewoond, met alleen wat opgeslagen tuinmeubelen en een bed. Maar behalve het gastenverblijf, was dit de enige kamer die van binnenuit op slot kon. Vochtplekken tekenden zich af op het plafond en de verf bladderde van de muren, waarop nog de poster van het Chinese masker hing dat een echt gezicht leek, spierwit, met zwarte, uitgeholde oogkassen, en vale viltstifttekeningen van figuren met geharkte handen en voeten die haar vader en moeder moesten voorstellen, en van koe 94, die in het echt heel andere verhoudingen had.
Nadine had een paar lampen en twee stoelen uit de woonkamer versleept, een voor haar kleren en een om op te zitten, en een opvouwbare tuintafel uitgeklapt en aan het voeteneinde van haar bed gezet; die zou dienstdoen als bureau. Somehow the book doesn’t leave when you’re right next to it,5 schreef Joan Didion, en dat was precies waar Nadine op hoopte. Ze had nooit iets van de Amerikaanse schrijfster gelezen, tot ze in een artikel over Ica een vergelijking tegenkwam, iets in de trant van: Amerika heeft Joan Didion, Nederland heeft Ica Metz. Omdat beide vrouwen hun persoonlijke ervaringen met de dood in romans hadden verwerkt, konden ze wel bij elkaar op een hoopje, was de gedachte van de journalist. Nadine vond dat op voorhand al een bespottelijke opvatting, en na lezing van het werk van Didion, dat aangrijpend was maar een volkomen andere toon en stijl behelsde dan die van Ica, was ze daar helemaal van overtuigd. Niemand kon het boek schrijven dat een ander schreef. En niemand leek op Ica.
Nadine ging op haar knieën zitten en sleepte de Ica-koffer onder het bed vandaan. Op de bodem lag Ica’s complete oeuvre; daarop een plastic zak van de Lidl, waarin ze tientallen insteekmapjes met interviews en publicaties bewaarde, gesorteerd op boek en verschijningsdatum, en haar gloednieuwe dagboek, een notitieboekje van het merk Paperblanks dat ze vanwege de harde kaft en twee punt nul regelafstand tegenwoordig verkoos boven de good old Moleskine, en zelfs boven de ruitjesschriften van Clairefontaine uit de papeterie in Saulieu. Ze haalde het dagboek uit de tas, sloot de koffer zorgvuldig af en ging aan de tuintafel zitten.
Ze had de luiken dicht gelaten voor het geval Ica wakker zou worden en vanuit het gastenverblijf de tuin in zou lopen, vanwaar je zo de kinderkamer in kon kijken; gelukkig viel er al voldoende daglicht door het raam boven de deur die grensde aan het gangetje naar de badkamer. Als kind had Nadine eindeloos naar dat raam liggen staren, wachtend op het aanbreken van de dag. Inslapen was nooit een probleem geweest – juist tegen het einde van de nacht, rond vijven, sloeg de slapeloosheid toe. Nog steeds werd ze, als er ook maar iets te piekeren viel, belachelijk vroeg wakker. Voor ze er helemaal bij was, raasde het al in haar hoofd en dat geraas zwol aan als een verkeersader tegen spitsuur, net zolang tot ze klaarwakker was. Uit het lawaai konden zwarte gedachten naar boven drijven die ze niet van zich afgeschud kreeg, maar ook de beste ideeën en meest heldere inzichten rijzen. Op haar nachtkastje lagen papier en pen om die meteen te kunnen optekenen, want ze vervlogen zodra ze weer in slaap viel, zo’n diepe slaap vol dromen die kon volgen op het wakker-zijn, en waar ze dof en afgepeigerd uit kwam.
Deze eerste nacht waarop ze met Ica onder hetzelfde dak sliep, had ze, half dromend, aan iemand zonder gezicht gevraagd waarom ze toch altijd op dat uur ontwaakte. Ze was wakker geworden zonder antwoord op de vraag. Waar haar gedachten vervolgens heen gingen, lag voor de hand: naar de kleine grote schrijfster onder dat driehonderd jaar oude dak, waar de steenmarters zich tussen de balken ophielden, hun nagels krabbend aan het isolatiemateriaal, de bolle ogen glinsterend in het duister.
Nadine begon met flarden van de heenreis. Vanaf de aankomst, het moment waarop ze Ica meetroonde naar de voormalige koeienstal die haar ouders in de gloriedagen hadden laten verbouwen tot een gastenverblijf, werden haar aantekeningen gedetailleerder. Hoe Ica de ruimte had opgenomen met een blik die ze niet anders wist te omschrijven dan ‘verwonderd’; de ruige stenen muren, de houtkachel, de vijf schilderijtjes van bonte vogels boven het bed, het kastje met de onsamenhangende verzameling boeken, kromgetrokken door het vocht. Hoe Ica vluchtig de badkamer in gluurde, wat lichtknopjes aan en uit knipte en zich met een zweem van een glimlach over de oude voederbak had gebogen waarin behalve een stapel dekens, een badmintonspel en wat pingpongbatjes lagen. Nadine had haar bewegingen vanuit de deuropening gevolgd. Beviel het haar, of had ze meer luxe verwacht? De rustieke sfeer waar ze zelf zo van hield, het licht dat zo diffuus door de ramen aan weerszijden naar binnen viel, het uitzicht op het dal – zag Ica het? Die wazige trek om haar mond, zo onbeduidend.
Ik heb veel te verzwijgen, maar misschien kan ik wel uitspreken hoe vurig ik hoop dat er iets op gang zal komen en ze aan de ronde tafel bij de openslaande deuren naar de tuin, waaraan het zo fijn schrijven is, weer aan iets kan beginnen. Om tot werken te komen, moet je de stilte toelaten, schreef Oek de Jong, en dat kan hier beter dan waar dan ook. Nergens ter aarde is het zo stil.
Bepaald avontuurlijk was het allemaal nog niet en het schrijven had iets plichtmatigs. In de wetenschap dat fictie een optelsom was van de werkelijkheid, fantasie en tijd, zou ze er later wel een verhaal van maken. Toch was de vraag hoeveel ze moest vastleggen, wat ze werkelijk nodig had. Voortdurend waren haar oren gespitst op geluiden vanuit het gastenverblijf – een dichtslaande deur, of een knarsend luik –, maar het enige wat ze hoorde was de regen, die zacht ruisend had ingezet, steeds harder was gaan tikken en nu vanuit de dakgoot door de lekkende pijp naar de regenton stroomde.