3

Het sonore gebeier van de kerkklok bracht een kalme vroomheid met zich mee. De klanken vielen als gestadige regen neer op de bomen die begonnen uit te lopen en op het gras dat uit zijn winterslaap ontwaakte. Rookwolkjes uit de schoorstenen van het groepje huizen ontmoetten elkaar in de heldere lucht. Naar het zuiden waren de torenhoge spitsen en de formidabele minaretten van New York zichtbaar. Deze monumenten voor miljoenen dollars en duizenden vermoeide ruggen leken onbeduidend af te steken tegen de kroon van blauwe lucht.

De enorme stenen kerk leek een houvast, een gebouw dat door niets uit zijn evenwicht kon worden gebracht, ongeacht de omvang van het probleem dat zijn deuren naderde. De opeenstapeling van steenblokken en de toren schenen iets troostends uit te stralen als men er alleen maar in de buurt kwam. Binnen de dikke muren klonk naast het luiden van de klokken nog een geluid.

Een heilig gezang.

De vloeiende akkoorden van Amazing Grace stroomden door de paden en beroerden de portretten van mannen met witte boorden die een groot deel van hun leven hadden gewijd aan het luisteren naar zondige biechtelingen en die grimmig reeksen weesgegroetjes hadden uitgedeeld als balsem voor de geest. Daarna splitste de golf van gezang zich om beelden van Jezus, hetzij stervend, hetzij wederopstaand, om ten slotte te eindigen in een wijwaterbekken vlak achter de hoofdingang. Gedempt zonlicht viel in regenbogen door de schitterende kleuren van de glas-in-loodramen aan weerszijden van de gangen vol Christusfiguren en zondaren. Kinderen riepen altijd ooo en aah bij het zien van die kleurenpracht, voor ze met tegenzin aan de mis deelnamen. Ongetwijfeld geloofden ze dat in kerken altijd mooie regenbogen werden gemaakt.

Door de dubbele, eikenhouten deuren heen steeg de koorzang op tot de torenspits, de kleine organist hamerde met een verrassende energie voor iemand die zo oud en verschrompeld was en Amazing Grace schalde nog verder omhoog. De priester stond bij het altaar, zijn lange armen omhooggeheven, smekend om hemelse wijsheid en troost. Hij sprak een gebed uit waarin hoop doorklonk, ook al moest hij zich verzetten tegen de vloedgolf van verdriet die hem overspoelde. Hij had zeker behoefte aan goddelijke steun, want het was nooit gemakkelijk om een tragedie goed te praten door te verklaren dat het Gods wil was.

De kist stond voor het altaar. Het glanzende mahoniehout was bedekt met boeketten tere bruidssluier, een groot bloemstuk met rozen en een paar opvallende irissen, maar toch hield dat stevige blok mahonie je aandacht vast, alsof er vijf vingers tegen je keel werden gedrukt. Jack en Amanda Cardinal waren in deze kerk getrouwd. Sindsdien waren ze er niet meer geweest en geen van de aanwezigen van vandaag had kunnen denken dat het echtpaar er, nauwelijks veertien jaar later, zou terugkeren voor een uitvaartmis.

Lou en Oz zaten in de voorste bank van de stampvolle kerk. Oz hield zijn beer tegen zijn borst geklemd, hij had zijn ogen neergeslagen en zijn tranen vielen op het gladde hout tussen magere beentjes die niet tot de vloer reikten. Een blauw gezangboek lag ongeopend naast hem; op dit moment was de jongen niet tot zingen in staat.

Lou had haar arm om Oz’ schouders geslagen, maar ze hield haar ogen geen moment van de kist af gewend. Het deed er niet toe dat het deksel dicht was. Het schild van prachtige bloemen hielp haar niet het beeld te verjagen van het lichaam dat erin lag. Vandaag was een van de weinige keren in haar leven dat ze ervoor had gekozen een jurk aan te trekken; het gehate uniform dat ze moest dragen om tegemoet te komen aan de eisen van de katholieke school die zij en haar broertje bezochten telde niet mee. Haar vader had haar altijd graag in een jurk gezien, zo had hij haar zelfs een keer getekend voor een kinderboek dat hij van plan was te schrijven maar waar hij nooit aan toe gekomen was. Ze plukte aan haar witte kousjes die onbehaaglijk tot haar knokige knieën reikten. Een paar nieuwe, zwarte schoenen knelde om haar lange, smalle voeten, voeten die ze stevig op de grond had geplant.

Lou had niet meegezongen met Amazing Grace . Ze had geluisterd naar de priester en hem horen zeggen dat de dood slechts het begin was, dat dit naar Gods ondoorgrondelijke wegen een moment was om zich te verheugen, niet om te rouwen, en daarna had ze niet meer geluisterd. Lou bad zelfs niet voor de verloren ziel van haar vader. Ze wist dat Jack Cardinal een goede man was, een geweldig schrijver en verhalenverteller. Ze wist dat men hem erg zou missen. Ze had geen koor, geen priester, geen god nodig om haar dat te vertellen.

Het gezang hield op en de priester vervolgde zijn eentonige preek. Lou ving het gesprek op van de twee mannen die achter haar zaten. Haar vader was een schaamteloze luistervink geweest, altijd op zoek naar de authentieke klank van gesprekken, en zijn dochter deelde die nieuwsgierigheid. Nu had ze des temeer reden om het te doen.

‘En, is er nog een briljant idee bij je opgekomen?’ fluisterde de oudste van de twee zijn jongere metgezel toe.

‘Ideeën? We zijn executeurs van een nalatenschap die niets voorstelt,’ was de geïrriteerde reactie van de ander.

De oudste man schudde zijn hoofd en hij begon nog zachter te spreken, zodat Lou zich moest inspannen om hem te kunnen verstaan.

‘Niets? Jack heeft twee kinderen en een vrouw achtergelaten.’

De jongste man keek opzij en siste vervolgens zachtjes: ‘Een vrouw? Zeg maar gerust twee wezen.’

Het was niet duidelijk of Oz het had gehoord, maar hij hief zijn hoofd op en legde een hand op de arm van de vrouw die naast hem zat. Amanda zat in een rolstoel. Aan haar andere kant zat een forse verpleegster, haar armen over haar omvangrijke boezem gekruist. De dood van een onbekende man deed haar kennelijk niet veel.

Om Amanda’s hoofd was een dik verband gewikkeld; haar roodbruine haar was kortgeknipt. Ze hield haar ogen gesloten. Om precies te zijn: ze had ze sinds het ongeluk niet meer geopend. De artsen hadden tegen Lou en Oz gezegd dat de fysieke verwondingen van hun moeder grotendeels hersteld waren. Het enige probleem was dat haar ziel was gevlucht.

Later, toen ze de kerk uit waren, nam de lijkauto Lou’s vader mee. Ze keek niet eens. Met haar verstand had ze al afscheid genomen. Met haar hart zou ze dat nooit kunnen. Ze trok Oz met zich mee tussen de rijen sombere pakken en zwarte jurken door. Lou had schoon genoeg van al die bedroefde gezichten, van vochtige ogen die haar droge ogen zochten om hun medeleven te betuigen, monden die salvo’s afvuurden bij het collectieve, afschuwelijke verlies dat de literaire wereld had geleden. Nou, hún vader lag niet dood in die kist. Dit was háár verlies, en dat van haar broer. Ze was doodmoe van de mensen die zich verontschuldigden voor een tragedie die ze in de verste verte niet konden begrijpen. ‘Het is zo erg,’ fluisterden ze. ‘Zo triest. Een groot man. Een knappe man. Geveld in zijn beste jaren. Zoveel verhalen die niet verteld zijn.’

‘U hoeft het niet erg te vinden,’ had Lou van het begin af aan teruggezegd. ‘Hebt u niet naar de priester geluisterd? Dit is een moment om ons te verheugen. De dood is goed. Waarom zingt u niet met me mee?’

De mensen hadden haar aangestaard, nerveus geglimlacht en waren vervolgens doorgelopen om ‘zich te verheugen’ met iemand anders die hen beter begreep.

Daarna moesten ze aan het graf staan, waar de priester ongetwijfeld nog meer inspirerende woorden zou zeggen, de kinderen zou zegenen, zijn gewijde zand zou strooien. En vervolgens zou er 2 meter gewoon zand worden gestort om dit verschrikkelijke, eigenaardige spektakel af te sluiten. De dood heeft recht op zijn ritueel omdat de maatschappij zegt dat het zo hoort. Lou was niet van plan om zich ernaartoe te spoeden. Ze had iets belangrijkers te doen.

Dezelfde twee mannen stonden op het met gras begroeide parkeerterrein. Los van de kerkelijke beperkingen bespraken ze op normale toon de toekomst van wat er nog restte van het gezin Cardinal.

‘Lieve god, ik wilde dat Jack ons niet tot executeurs-testamentair had benoemd,’ zei de oudere man, terwijl hij een pakje sigaretten uit zijn borstzak haalde. Hij stak een sigaret op en kneep het vlammetje van de lucifer met duim en wijsvinger uit. ‘Ik had gedacht dat ik allang dood zou zijn tegen de tijd dat Jack ertussenuit kneep.’

De jongere man keek naar zijn gepoetste schoenen en zei: ‘We kunnen hen toch zo niet achterlaten, bij vreemden. De kinderen hebben iemand nodig.’

De ander blies een wolkje rook uit en staarde de lijkauto na. Erboven leek een zwerm merels een onsamenhangend eskader te vormen, een informeel afscheid voor Jack Cardinal. Hij tikte de as af. ‘Kinderen horen bij hun familie. Deze twee hebben toevallig niemand meer.’

‘Neemt u me niet kwalijk.’

Toen ze zich omdraaiden zagen ze dat Lou en Oz hen aanstaarden.

‘We hebben nog wél familie,’ zei Lou. ‘Onze overgrootmoeder, Louisa Mae Cardinal. Ze woont in Virginia. Daar is mijn vader opgegroeid.’

De jongste man keek hoopvol, alsof de last van de wereld, of althans die van twee kinderen, misschien toch nog van zijn schouders zou vallen. De oudste man keek echter achterdochtig.

‘Je overgrootmoeder? Leeft die nog?’ vroeg hij.

‘Mijn ouders hadden er juist over gesproken om naar Virginia te verhuizen en bij haar te gaan wonen, vlak voor het ongeluk.’

‘Denk je dat ze jullie in huis zal willen nemen?’ vroeg de jongste man gretig.

‘Ja, dat wil ze,’ was Lou’s onmiddellijk gegeven antwoord, hoewel ze er eerlijk gezegd geen flauw idee van had of de vrouw het zou doen.

‘Ons allemaal?’ Die vraag kwam van Oz.

Lou wist dat haar broertje aan hun moeder in haar rolstoel dacht. Vastberaden zei ze tegen de beide mannen: ‘Ons allemaal.’