28

Eugene mende de kar die werd getrokken door de ezels. Oz, Lou en Diamond zaten achterin op zakken met zaad en andere artikelen die ze bij McKenzies Mercantile hadden gekocht van het eierengeld en een paar van de dollars die Lou overhad van haar uitstapje naar Dickens.

Hun weg voerde hen langs een vrij brede zijrivier van de McCloud. Tot haar verbazing zag Lou een aantal auto’s en huifkarren bij de vlakke, met gras begroeide oever staan. Er stonden mensen aan de kant van de rivier; enkelen bevonden zich zelfs in het bruine water, waarvan het oppervlak golfde als gevolg van de regen die eerder was gevallen, en de sterke wind. Een man met opgerolde mouwen was juist op dat moment bezig een jonge vrouw in het water onder te dompelen.

‘Dompelen!’ riep Diamond. ‘Laten we gaan kijken.’

Eugene liet de ezels stilhouden en de drie kinderen sprongen van de kar. Lou keek achterom naar Eugene, die geen aanstalten maakte hen te volgen.

‘Ga je niet mee?’

‘Ga jij maar, miss Lou. Ik laat mijn botten hier een beetje rusten.’

Lou fronste haar wenkbrauwen, maar daarna volgde ze de anderen.

Diamond had zich een weg gebaand door de groep toeschouwers en stond nu nieuwsgierig ergens naar te kijken. Toen Oz en Lou naast hem stonden en zagen wat het was, gingen ze beiden haastig achteruit.

Een oudere vrouw in een soort toga die gemaakt leek te zijn van aan elkaar gespelde, zelfgemaakte lakens en met een lang stuk touw om haar middel was vastgebonden, bewoog zich in kleine, afgemeten cirkels. Ze mompelde onverstaanbare bezweringen, haar stem klonk eentonig als die van iemand die dronken was, krankzinnig, of fanatiek religieus. Naast haar stond een man in een T-shirt en een lange broek, een sigaret bungelde als een herfstblad uit zijn mondhoek. De man hield in elke hand een slang, de reptielen waren stijf en bewogen zich niet, als stukken gebogen metaal.

‘Zijn die giftig?’ fluisterde Lou tegen Diamond.

‘Natuurlijk! Zonder gifslangen werkt het niet.’

Angstig bleef Oz strak naar de bewegingloze slangen kijken, hij leek zich erop voor te bereiden om naar de bomen terug te rennen wanneer de dieren zich zouden bewegen. Lou merkte het en toen de slangen begonnen te kronkelen, pakte ze Oz bij de hand en trok hem weg. Diamond volgde met tegenzin, tot ze met hun drieën apart stonden.

‘Wat doen ze met die slangen, Diamond?’ vroeg Lou.

‘Ze maken de boze geesten bang, dat hoort bij het onderdompelen.’ Hij keek hen aan. ‘Zijn jullie ondergedompeld?’

‘Gedoopt, Diamond,’ antwoordde Lou. ‘We zijn gedoopt in een katholieke kerk. De priester doet niet méér dan water over je hoofd sprenkelen.’ Ze keek naar de rivier, waar de vrouw boven water kwam en mondenvol water uitspuwde. ‘Hij probeert niet om je te verdrinken.’

‘Katholiek? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Is dat nieuw?’

Lou moest er bijna om lachen. ‘Nee, dat niet. Onze moeder is katholiek. Pap gaf nooit veel om de Kerk. Ze hebben ook eigen scholen. Oz en ik gingen in New York naar zo’n school. Die zijn goed georganiseerd en je leert van alles over de sacramenten, de geloofsbelijdenis, de rozenkrans, het onzevader. Je leert ook wat de doodzonden zijn. En de pekelzonden. Dan heb je nog de eerste biecht en de eerste communie. Daarna word je bevestigd.’

‘Ja,’ zei Oz, ‘en wanneer je doodgaat krijg je... hoe heet het ook alweer, Lou?’

‘Het sacrament van het heilig oliesel.’

‘Dan ga je niet naar de hel,’ deelde Oz Diamond mee.

Diamond trok aan drie of vier van zijn rode pieken. Hij keek oprecht verbijsterd. ‘Goh. Wie had er kunnen denken dat je zo hard moet werken om in God te geloven? Daarom zijn er hier waarschijnlijk geen katholieken. Veel te ingewikkeld.’

Diamond knikte naar de groep bij de rivier. ‘Die lui zijn primitieve baptisten. Ze geloven een paar rare dingen. Zoals dat je je haar niet mag afknippen, en dat vrouwen hun gezicht niet mogen verven. En ze hebben een paar vreemde ideeën over naar de hel gaan en zo. Als mensen de regels overtreden zijn ze daar niet blij mee. Ze leven en sterven volgens de Heilige Schrift. Misschien niet zo precies als jullie, katholieken, maar ze hebben het niet gemakkelijk.’ Diamond geeuwde en rekte zijn armen uit. ‘Zie je, daarom ga ik niet naar de kerk. Ik denk dat er overal waar ik ben een kerk is. Wanneer ik tegen God wil praten, nou, dan zeg ik ‘‘Hallo, God” en dan kletsen we een beetje.’

Lou kon niets anders doen dan hem aanstaren, met stomheid geslagen door deze stroom godsdienstige wijsheid uit de mond van Diamond Skinner, professor in de theologie.

Plotseling keek Diamond verbaasd op. ‘Hé, kijk daar eens.’

Ze zagen Eugene naar de waterkant lopen en met iemand praten, die op zijn beurt iets riep naar de priester in de rivier, die juist een nieuw slachtoffer boven water haalde.

De priester kwam aan land, sprak een paar minuten met Eugene en nam hem vervolgens mee het water in. Hij dompelde Eugene onder zodat er niets meer van de jongeman te zien was en sprak vervolgens een gebed uit. De man hield Eugene zo lang onder water dat Lou en Oz ongerust begonnen te worden. Maar toen Eugene bovenkwam, glimlachte hij. Hij bedankte de man en hinkte terug naar de kar. Diamond rende naar de priester toe, die zoekend om zich heen keek naar volgende liefhebbers voor een goddelijk bad.

Lou en Oz slopen dichterbij toen Diamond met de heilige man het water in liep en eveneens volledig werd ondergedompeld. Ten slotte kwam hij weer boven, praatte nog even met de priester, stak iets in zijn zak en voegde zich daarna, drijfnat en lachend, weer bij hen. Ze liepen terug naar de kar.

‘Was je nog niet gedoopt?’ vroeg Lou.

‘Jeetje,’ zei Diamond, het water uit zijn haren schuddend, dat nog even piekerig was als altijd, ‘dit is mijn negende dompeling.’

‘Je mag het maar één keer doen, Diamond!’

‘Nou, het kan geen kwaad om het te blijven doen. Ik ben van plan om door te gaan tot de honderdste keer. Dan kom ik vast en zeker in de hemel.’

‘Zo werkt het niet,’ riep Lou uit.

‘Wel waar,’ zei hij fel. ‘Het staat in de bijbel. Telkens als je ondergedompeld wordt betekent het dat God een engel stuurt om over je te waken. Ik denk dat ik er nu al een heel stel heb.’

‘Dat staat níet in de bijbel,’ hield Lou vol.

‘Misschien moet je dan je bijbel nog maar eens lezen.’

‘In welk deel van de bijbel staat het dan? Vertel me dat maar eens.’

‘Het eerste deel.’ Diamond floot Jeb, holde verder naar de kar en klom erop.

‘Hé, Eugene,’ zei hij, ‘als ze de volgende keer weer gaan onderdompelen, zal ik het je vertellen. Dan gaan we samen zwemmen.’

‘Was jij nooit gedoopt, Eugene?’ vroeg Lou.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar nu ik dit zag vond ik gewoon dat ik het moest doen. Het werd tijd, geloof ik.’

‘Wat vreemd dat Louisa je nooit heeft laten dopen.’

‘Miss Louisa gelooft in God met heel haar hart. Maar ze is niet zo voor de Kerk. Ze zegt dat de manier waarop sommige mensen hun Kerk leiden genoeg is om God uit je hart weg te nemen.’

De kar reed weg en Diamond haalde een glazen potje met een metalen schroefdeksel uit zijn zak. ‘Kijk, Oz, dit heb ik van de priester gekregen. Heilig doopwater.’ Hij gaf het flesje aan Oz, die het nieuwsgierig bekeek. ‘Misschien kun je er af en toe iets van over je moeder sprenkelen. Dat helpt vast.’

Lou stond op het punt te protesteren, toen ze de schok van haar leven kreeg. Oz gaf het flesje aan Diamond terug.

‘Nee, dank je,’ zei hij zacht, en hij draaide zich om.

‘Weet je het zeker?’ vroeg Diamond. Oz zei dat hij het heel zeker wist. Diamond hield het flesje schuin en goot het gezegende water eruit. Lou en Oz keken elkaar aan en de bedroefde uitdrukking op zijn gezicht verbaasde zijn zus opnieuw. Lou keek naar de hemel, omdat ze geloofde dat als Oz de hoop had opgegeven, het einde van de wereld niet ver weg kon zijn. Daarna keerde ze de anderen haar rug toe en deed alsof ze de bergketen bewonderde.

Het was laat in de middag. Cotton was net opgehouden met Amanda voor te lezen en het was duidelijk te zien dat hij leed onder een toenemend gevoel van frustratie.

Lou stond op een omgekeerde emmer voor het raam te kijken.

Cotton keek naar de vrouw. ‘Amanda, ik weet dat je me kunt horen. Je hebt twee kinderen die je hard nodig hebben. Je móét dat bed uit. Al was het alleen maar voor hen.’ Hij zweeg en scheen zorgvuldig naar woorden te zoeken. ‘Alsjeblieft, Amanda. Ik zou alles willen geven wat ik bezit als je nu zou opstaan.’ Er verstreken een paar spannende minuten en Lou hield haar adem in, maar haar moeder verroerde zich niet. Ten slotte liet Cotton wanhopig zijn hoofd hangen.

Toen Cotton later het huis uit kwam en naar zijn auto liep om te vertrekken, kwam Lou snel naar hem toe lopen met een mand vol eten bij zich.

‘U hebt vast wel honger gekregen van dat voorlezen.’

‘O, dank je wel, Lou.’

Hij zette de mand op de stoel naast zich. ‘Louisa heeft me verteld dat je schrijver bent. Waar wil je over schrijven?’

Lou bleef op de treeplank staan. ‘Pap schreef over dit land, maar ik kan nog niets bedenken.’

Cotton keek naar de bergen. ‘Je vader was eigenlijk een van de redenen waarom ik hierheen ben gegaan. Toen ik rechten studeerde aan de universiteit van Virginia las ik zijn allereerste roman. Ik werd getroffen, zowel door de kracht als de schoonheid ervan. Toen las ik in een krant een artikel over hem. Hij vertelde dat de bergen hem zo hadden geïnspireerd. Ik dacht dat als ik hiernaartoe zou gaan, hetzelfde met mij zou gebeuren. Ik heb hier overal rondgezworven met blocnote en potlood, wachtend op mooie zinnen die in mijn hoofd zouden opkomen en die ik op papier kon zetten.’ Hij lachte een beetje treurig. ‘Maar zo werkt het niet.’

Lou zei zacht: ‘Voor mij misschien ook niet.’

‘Nou, mensen schijnen het grootste deel van hun leven door te brengen met iets na te jagen. Misschien maakt dat ons menselijk.’ Cotton wees naar de weg. ‘Zie je die oude schuur daarginds?’ Lou keek naar een hutje van planken die met modder bijeen werden gehouden, dat bijna op instorten stond. ‘Louisa vertelde me over een verhaal dat je vader schreef toen hij nog maar een jongen was. Het ging over een gezin dat een winter overleefde, in dat huisje. Zonder hout, zonder eten.’

‘Hoe hebben ze dat klaargespeeld?’

‘Ze geloofden ergens in.’

‘Zoals wensputten?’ zei ze minachtend.

‘Nee, ze geloofden in elkaar. Daardoor brachten ze een wonder tot stand. Er zijn mensen die zeggen dat de werkelijkheid vreemder is dan fictie. Ik denk dat het betekent dat wat iemand kan bedenken, echt bestaat, ergens. Is dat geen geweldige mogelijkheid?’

‘Ik weet niet of mijn verbeeldingskracht zo goed is, Cotton. Ik weet niet eens of ik wel goed kan schrijven. De woorden die ik op papier zet schijnen weinig leven in zich te hebben.’

‘Blijf doorgaan, misschien sta je nog eens verbaasd over jezelf. En wees ervan overtuigd, Lou, dat wonderen écht gebeuren. Dat jij en Oz hierheen zijn gekomen en Louisa hebben leren kennen is er een van.’

Later die avond zat Lou op haar bed naar haar moeders brieven te kijken. Toen Oz binnenkwam stopte het meisje ze snel onder haar kussen.

‘Mag ik bij jou slapen?’ vroeg Oz. ‘Het is een beetje eng in mijn kamer. Ik weet bijna zeker dat ik een trol in de hoek zag zitten.’

Lou zei: ‘Kom maar bij me.’ Oz klom naast haar op het bed.

Opeens keek hij bezorgd. ‘Wanneer je getrouwd bent, bij wie kan ik dan in bed kruipen als ik bang ben, Lou?’

‘Op een dag zul je groter zijn dan ik, en dan kom ik naar jou toe wanneer ík bang ben.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Omdat het de afspraak is die God maakt tussen grote zussen en hun broertjes.’

‘Word ik groter dan jij? Echt?’

‘Kijk maar eens naar die voeten van je. Als je zo doorgaat word je groter dan Eugene.’

Oz nestelde zich tevreden naast haar. Toen zag hij de brieven onder het kussen. ‘Wat zijn dat?’

‘Alleen maar een paar oude brieven die mam geschreven heeft,’ zei Lou snel.

‘Wat schreef ze?’

‘Ik weet het niet, ik heb ze niet gelezen.’

‘Wil je ze me voorlezen?’

‘Oz, het is al laat en ik ben moe.’

‘Toe nou, Lou. Alsjeblieft.’

Hij keek zo zielig dat Lou er een brief uit haalde en daarna de pit hoog draaide van de olielamp die op het tafeltje naast haar bed stond.

‘Goed dan, eentje.’

Oz ging ervoor zitten en Lou begon te lezen.

Lieve Louisa, ik hoop dat alles goed gaat met je. Bij ons wel. Oz is over de kroep heen en slaapt nu de hele nacht door.

Oz vloog overeind. ‘Dat ben ik! Mam heeft over mij geschreven!’ Hij zweeg en keek verward. ‘Wat is kroep?’

‘Dat wil je niet weten. Moet ik verder lezen of niet?’ Oz ging weer liggen en zijn zus begon verder te lezen.

Lou heeft twee keer een eerste prijs gewonnen, bij de spelwedstrijd en bij het hardlopen op 1 mei. Aan die laatste wedstrijd deden ook jongens mee! Ze is heel bijzonder, Louisa. Jack heeft me een foto van je laten zien en de gelijkenis is opvallend. Ze groeien allebei snel op. Zo snel dat ik er bang van word. Lou lijkt heel veel op haar vader. Ze heeft een scherpe geest, ik ben bang dat ze me een beetje saai vindt. Daar lig ik ’s nachts wakker van. Ik hou zoveel van haar, ik probeer zoveel met haar te doen. En toch, ach, je weet het wel, een vader en zijn dochter... Volgende keer meer. Dan stuur ik ook foto’s.

Veel liefs, Amanda.

P.S. Ik droom ervan om met de kinderen naar de bergen te komen, dan kunnen we je eindelijk ontmoeten. Ik hoop dat die droom op een dag uitkomt.

Oz zei: ‘Dat was een mooie brief. Welterusten, Lou.’

Terwijl Oz in slaap viel, pakte Lou langzaam een volgende brief.