14
Bij het aanbreken van de dag stonden Louisa, Eugene, Lou en Oz op een van de akkers. Hit, de muilezel, was ingespannen voor een ploeg met een kantelblad.
Lou en Oz hadden hun melk en maïsbrood met reuzel gegeten als ontbijt. Het eten was goed en voedzaam, maar het was alweer lang geleden dat ze bij het licht van de olielamp hadden gegeten. Oz had kippeneieren geraapt en Lou had de beide gezonde koeien gemolken onder het toeziend oog van Louisa. Eugene had hout gekloofd, waarna Lou en Oz de blokken naar binnen hadden gesjouwd voor het fornuis. Vervolgens hadden ze emmers water gehaald voor de dieren. Het vee was uit de stal gehaald en ze hadden hooi uitgespreid. Nu ging het echte werk blijkbaar pas beginnen.
‘We moeten dit hele veld omploegen,’ zei Louisa.
Lou snoof de lucht op. ‘Wat stinkt er zo afschuwelijk?’
Louisa bukte zich, pakte een kluit aarde en wreef die tussen haar vingers fijn. ‘Mest. In de herfst mesten we de stallen uit en gooien de mest hierop. De grond wordt er nog beter van.’
‘Het stinkt,’ zei Lou.
Louisa liet de aarde uit haar hand wegdwarrelen in het ochtendbriesje. Ze keek het meisje scherp aan. ‘Je zult nog eens van die lucht gaan houden.’
Eugene hanteerde de ploeg terwijl Louisa met de kinderen naast hem liep.
‘Dit is een kantelblad,’ zei Louisa, naar het ploegijzer met zijn eigenaardige vorm wijzend. ‘Je ploegt een voor, draait de ezel en de ploeg om, schopt het blad om en gaat opnieuw de voor langs. Dan worden aan weerskanten dezelfde voren getrokken. De ploeg werpt ook grote kluiten aarde op. Dus nadat we het veld omgeploegd hebben breken we de kluiten stuk. Dan gaan we eggen, daar wordt de aarde mooi glad van. Daarna ploegen we het af. Daar krijg je smalle voren van. En dan gaan we planten.’
Ze liet Eugene één voor ploegen om te laten zien hoe het moest en daarna gaf Louisa een schop tegen de ploeg. ‘Jij lijkt me nogal sterk, Lou. Wil je het proberen?’
‘Ja, hoor,’ zei ze. ‘Het lijkt gemakkelijk.’
Eugene hielp haar de riemen om haar middel vast te maken, gaf haar de zweep en deed een stap terug. Hit beschouwde haar blijkbaar als iemand die hij met gemak aankon, want hij ging er onverwacht snel vandoor. De sterke Lou belandde al snel in de vette aarde.
Louisa trok haar overeind en veegde het vuil van haar gezicht. ‘Die oude ezel heeft je deze keer te pakken gehad. Ik durf te wedden dat het hem de volgende keer niet meer zal lukken.’
‘Ik wil dit niet meer doen,’ zei Lou. Ze verstopte haar gezicht achter haar mouw, brokjes uitspugend van iets waaraan ze liever niet wilde denken. Haar gezicht was rood en tranen liepen onder haar stijf dichtgeknepen oogleden vandaan.
Louisa knielde voor haar neer. ‘Toen je vader de eerste keer probeerde te ploegen was hij ongeveer net zo oud als jij. De ezel sleurde hem zo ver mee dat hij in de sloot terechtkwam. Ik was de halve dag bezig om hem en dat verdraaide dier eruit te halen. Je vader zei hetzelfde als jij. En ik besloot hem zijn zin te geven.’
Lou hield op met over haar gezicht te wrijven. Haar ogen werden droog. ‘Wat gebeurde er toen?’
‘Twee dagen wilde hij niet in de buurt van de akkers komen. Of van die ezel. Toen kwam ik op een ochtend hier om aan het werk te gaan, en daar was hij.’
‘Hij ploegde het hele veld om?’ raadde Oz.
Louisa schudde haar hoofd. ‘De ezel en je vader belandden tussen de zwijnen en ze zaten allebei zo onder de spoeling dat een beer erin gestikt zou zijn.’ Oz en Lou lachten en Louisa vervolgde: ‘De volgende keer konden de jongen en de ezel beter met elkaar overweg. De jongen had een lesje gekregen, de ezel had zijn pleziertje gehad en daarna vormden ze het beste ploegspan dat ik ooit heb gezien.’
Aan de andere kant van het dal klonk het geloei van een sirene, zo luid dat Lou en Oz hun handen voor hun oren hielden. De ezel snoof en rukte aan zijn tuig. Louisa fronste haar voorhoofd.
‘Wat is dat?’ riep Lou.
‘De sirene van de kolenmijn,’ zei Louisa.
‘Is er een instorting?’
‘Nee, stil nu even,’ zei Louisa. Haar ogen zochten de hellingen af. Vijf spannende minuten verstreken voor het geloei van de sirene eindelijk ophield. Toen hoorden ze overal om hen heen het diepe, rommelende geluid. Lou dacht dat ze de bomen, zelfs de berg, zag bewegen. Ze greep Oz’ hand en dacht eraan te vluchten, maar ze deed het niet omdat Louisa geen voet verzette. Toen werd het weer stil.
Louisa keek hen aan. ‘De mijnwerkers laten de sirene loeien voor er een ontploffing komt. Ze gebruiken dynamiet. Soms te veel, dan ontstaan er aardverschuivingen. En raken er mensen gewond. Geen mijnwerkers. Boeren die op het land bezig zijn.’ Louisa keek nog een keer nijdig in de richting vanwaar de ontploffing leek te zijn gekomen. Daarna wijdden ze zich weer aan hun boerenarbeid.
Als avondeten hadden ze dampende borden bonen, vermengd met maïsbrood, reuzel en melk, die ze wegspoelden met bronwater dat zo koud was dat het pijn deed. Het was een kille avond, de wind gierde hevig om het huis, maar de muren en het dak weerstonden de aanval. Het kolenvuur was warm en het schijnsel van de olielamp zacht aan de ogen. Oz was zo moe dat hij bijna in slaap viel boven zijn hemelsblauwe Crystal Winter-bord met havermout.
Na het eten ging Eugene naar de stal. Oz ging voor het vuur liggen, zijn kleine lichaam was duidelijk uitgeput en pijnlijk. Louisa zag Lou naar hem toe gaan; het meisje legde zijn hoofd in haar schoot en streelde zijn haar. Louisa zette een bril met metalen montuur op haar neus en begon bij het schijnsel van het vuur een hemd te verstellen. Na een poosje hield ze ermee op en kwam naast de kinderen zitten.
‘Hij is alleen maar moe,’ zei Lou. ‘Hij is dit niet gewend.’
‘Ik kan niet zeggen dat een jongen ooit gewend raakt aan hard werken.’ Louisa streelde Oz ook over zijn haar. Het leek alsof de jongen een hoofd had dat mensen graag wilden aanraken. Misschien bracht het geluk.
‘Je doet het goed. Heel goed. Beter dan ik toen ik zo oud was als jij. En ik kwam niet uit de grote stad. Dat maakt het moeilijker, nietwaar?’
De deur ging open en de wind blies naar binnen. Eugene keek bezorgd. ‘Het kalfje komt.’
In de stal lag de koe, die Purty genoemd werd, op haar zij in een grote, aparte box, kreunend en rollend van pijn. Eugene ging op zijn knieën liggen om haar vast te houden, terwijl Louisa achter haar hurkte en met haar vingers voelde naar het glibberige kalfje dat eruit moest komen. Het werd een zware strijd, het kalf leek nog niet bereid om ter wereld te komen. Maar Eugene en Louisa lokten het naar buiten, een glibberige massa ledematen met dichtgeknepen ogen. Het was een bloederige gebeurtenis en de magen van Lou en Oz draaiden zich om toen ze Purty de nageboorte zagen opeten, maar Louisa zei tegen hen dat het de natuurlijke gang van zaken was. Purty begon het kalf te likken, ze hield niet op voor de haren alle kanten uit staken. Met hulp van Eugene kwam het kalfje overeind op wankele, dunne pootjes, terwijl Louisa Purty voorbereidde op de volgende stap, waar het kalfje uit eigen beweging aan meewerkte: het zogen. Eugene bleef bij de moeder en haar kalf en Louisa ging met de kinderen terug naar het huis.
Lou en Oz waren allebei opgewonden en doodmoe; op de staande klok zagen ze dat het bijna middernacht was.
‘Ik heb nog nooit een koe geboren zien worden,’ zei Oz.
‘Je hebt nog nooit íéts geboren zien worden,’ zei zijn zus.
Oz dacht hierover na. ‘Jawel. Ik was erbij toen ik geboren werd.’
‘Dat telt niet mee,’ zei Lou vinnig.
‘Het is toch zo,’ zei Oz. ‘Het was zwaar werk. Dat heeft mam me verteld.’
Louisa gooide nog een brok steenkool op het vuur en duwde het met een ijzeren pook tussen de vlammen. Daarna ging ze verder met haar verstelwerk. Haar gekromde handen met de donkere aderen bewogen langzaam, maar heel zorgvuldig.
‘Jullie moeten nu naar bed,’ zei ze.
Oz zei: ‘Ik ga eerst naar mam. Om haar te vertellen van de koe.’ Hij keek naar Lou. ‘Voor de twééde keer.’ Daarna liep hij de keuken uit.
‘Lou, jij moet ook naar je moeder,’ zei Louisa.
Lou staarde in de diepte van het kolenvuur. ‘Oz is te jong om het te begrijpen, maar ik niet.’
Louisa legde haar naaiwerk opzij. ‘Om wat te begrijpen?’
‘De dokters in New York hebben gezegd dat de kans dat mam terugkomt elke dag kleiner wordt. Het duurt al veel te lang.’
‘Je mag de hoop niet opgeven, Lou.’
Lou draaide zich om en keek haar overgrootmoeder aan. ‘U begrijpt het ook niet, Louisa. Onze vader is er niet meer. Ik zag hem doodgaan. Misschien…’ Ze slikte moeizaam. ‘… misschien was ik er voor een deel de oorzaak van dat hij stierf.’ Ze wreef over haar ogen en daarna balde ze haar handen tot boze vuisten. ‘Ze ligt daar niet beter te worden. Ik heb naar de dokters geluisterd. Ik heb alles gehoord wat de grote mensen over haar zeiden, al probeerden ze het voor me te verbergen. Alsof het me niet aanging! We mochten haar mee naar huis nemen omdat ze niets meer voor haar konden doen.’ Ze zweeg om diep adem te halen. Daarna kalmeerde ze langzaam. ‘En u kent Oz niet. Hij heeft zoveel hoop, hij doet allerlei gekke dingen. En dan...’ Lou’s stem stierf weg en ze keek naar de grond. ‘Tot morgen.’
Bij het schaarse licht van de olielamp en het flakkerende kolenvuur kon Louisa niets anders doen dat het wegsloffende meisje nastaren. Nadat haar voetstappen waren weggestorven pakte Louisa haar verstelwerk weer op, maar de naald bewoog niet. Toen Eugene binnenkwam om naar bed te gaan zat ze nog steeds bij het bijna uitgedoofde vuur, diep in gedachten verzonken die haar even nederig maakten als de bergen die haar omringden.
Na een poosje stond Louisa op en ging naar haar slaapkamer, waar ze een stapeltje brieven uit de kast haalde. Ze liep de trap op naar Lou’s kamer. Het meisje stond, klaarwakker, uit het raam te staren.
Lou draaide zich om en zag de brieven.
‘Wat zijn dat?’
‘Brieven die je moeder me geschreven heeft. Ik wil graag dat je ze leest.’
‘Waarom?’
‘Omdat woorden veel over een mens kunnen zeggen.’
‘Woorden veranderen niets. Oz mag het geloven als hij wil. Hij weet gewoon niet beter.’
Louisa legde de brieven op het bed. ‘Soms is het goed wanneer oudere mensen jongeren volgen. Misschien kunnen ze iets leren.’
Nadat Louisa was weggegaan, legde Lou de brieven in de oude schrijftafel van haar vader. Ze schoof de lade met een klap dicht.