31
Om haar moeder voor te lezen koos Lou geen boeken, maar kranten: de Grit en een paar nummers van de Saturday Evening Post die ze van de houthakkers hadden gekregen. Lou ging ermee tegen de muur van haar moeders kamer staan, met de krant of het tijdschrift voor zich, en dan las ze voor over de economie, wereldrampen, Hitlers verpletterende oorlog in heel Europa, politiek, kunst, films en het laatste nieuws over boeken en auteurs, wat haar liet beseffen hoelang het geleden was dat ze een boek had gelezen. Binnenkort zou de school weer beginnen; toch was ze een paar dagen geleden op Sue naar Big Spruce gereden, waar ze voor zichzelf en Oz boeken uit de ‘uitleenbibliotheek’ had gehaald, natuurlijk met toestemming van Estelle McCoy.
Louisa had Eugene als kind leren lezen, dus Lou had voor hem ook een boek meegenomen. Hij was bang dat hij geen tijd zou hebben om het te lezen, maar hij deed het toch, ’s avonds laat bij lamplicht; met zijn natgemaakte duim sloeg hij langzaam de bladzijden om terwijl hij zich op de woorden concentreerde. Andere keren hielp Lou hem met zijn woorden terwijl ze de akkers bewerkten ter voorbereiding op de komende winter, of wanneer ze de koeien molken bij het licht van de petroleumlamp. Lou nam met hem de pagina’s door van de Grits en de Posts , en Eugene vond het bijzonder leuk om te zeggen: ‘Roooosevelt, president Roooosevelt,’ een naam die veelvuldig voorkwam op de bladzijden van de Grit . Telkens als hij Roooosevelt zei, keken de koeien hem bevreemd aan, alsof ze dachten dat hij echt tegen hen loeide. Lou’s mond viel bijna open toen Eugene haar vroeg waarom iemand zijn kind President zou noemen.
‘Heb je er wel eens over nagedacht om ergens anders te gaan wonen?’ vroeg Lou hem op een ochtend onder het melken.
Eugene zei: ‘De berg is het enige wat ik ooit gezien heb, maar ik weet dat er heel wat meer is op deze wereld.’
‘Ik zou je een keer mee kunnen nemen naar de stad. Gebouwen die zo hoog zijn dat je niet naar boven kunt lopen. Je moet met een lift.’ Hij keek haar verbaasd aan. ‘Een wagentje dat je naar boven en naar beneden brengt,’ legde ze uit.
‘Een wagen? Zoiets als de Hudson?’
‘Nee, meer een kamertje waar je in staat.’
Het leek Eugene interessant, maar hij zei dat hij waarschijnlijk liever op de boerderij bleef. ‘Ik wil een eigen plek hebben, een gezin stichten, mijn kinderen goed opvoeden.’
‘Je zou een goede vader zijn,’ zei ze.
Hij grinnikte. ‘Nou, jij zou een goede moeder zijn. Zoals je met je broertje omspringt.’
Lou keek hem aan en zei: ‘Mijn mam was een geweldige moeder.’ Ze probeerde zich te herinneren of ze dat eigenlijk wel eens tegen haar moeder had gezegd. Lou wist dat ze haar liefde grotendeels op haar vader had gericht. Het was een heel verontrustende gedachte, omdat er nu niets meer aan te doen viel.
Een week na haar tocht naar de schoolbibliotheek ging Lou, nadat ze Amanda had voorgelezen, naar de stal omdat ze een poosje alleen wilde zijn. Ze klom naar de hooizolder, waar ze tussen de openstaande deuren ging zitten, vanwaar ze over het dal naar de bergen kon kijken. Nadat ze een tijd lang had gepiekerd over de uitzichtloze toekomst van haar moeder, gingen Lou’s gedachten ten slotte naar het verlies van Diamond. Ze had geprobeerd het uit haar hoofd te zetten, maar ze begreep dat ze het nooit zou kunnen.
Diamonds begrafenis was opmerkelijk geweest. Er waren mensen gekomen van kleine boerderijen en uit gehuchtjes waarvan Lou niet wist dat ze bestonden. Al die mensen waren naar Louisa’s huis gekomen, te paard, met ossen, ezels, te voet of per tractor. Er was zelfs een heel oude Packard bij waarvan alle deuren ontbraken. De gasten hadden schalen met voedsel bij zich, en kannen cider. Er waren geen officiële priesters aanwezig, maar verscheidene mensen kwamen naar voren om in verlegen bewoordingen troost te bieden aan de vrienden van de overledene. De cederhouten kist stond in de voorkamer; het deksel was stevig dichtgespijkerd want niemand voelde er iets voor om te zien wat het dynamiet met Diamond Skinner had gedaan.
Lou was er niet van overtuigd dat de oudere mensen echte vrienden van Diamond waren, ze nam aan dat het vrienden van zijn vader waren geweest. Ze had Buford Rose, een oudere man met een dikke bos wit haar en nog maar een paar tanden, iets horen mompelen over de treurige ironie dat vader en zoon beiden waren omgekomen in die verdomde mijn.
Ze hadden Diamond te ruste gelegd naast de graven van zijn ouders, waarvan de heuvels allang waren afgeplat. Verscheidene mensen lazen voor uit de bijbel en er werd heel wat afgehuild. Oz stond er midden tussen en kondigde dapper aan dat zijn vaak gedoopte vriend nu zeker in de hemel moest zijn. Louisa legde een bosje gedroogde, wilde bloemen in het graf, waarna ze een paar stappen achteruit deed en iets wilde zeggen, maar ze kon niet spreken.
Cotton hield een mooie grafrede voor zijn jonge vriend en haalde een paar voorbeelden aan van een verhalenverteller die hij zeer had bewonderd: Jimmy ‘Diamond’ Skinner. ‘Op zijn eigen wijze,’ zei Cotton, ‘kon hij zich meten met de beste verhalenvertellers van deze tijd.’
Lou sprak zacht een paar woorden, die ze rechtstreeks richtte tot haar vriend in de kist onder de pas omgespitte aarde, die zoet rook maar haar misselijk maakte. Hij lag echter niet tussen die cederhouten planken, wist Lou. Hij was naar een plaats gegaan die hoger was dan de hoogste bergen. Hij was bij zijn vader en hij zag zijn moeder voor het eerst. Hij moest wel gelukkig zijn. Lou stak haar hand op en wuifde voor de laatste maal iemand goedendag die zoveel voor haar was gaan betekenen, en dus nu voorgoed was heengegaan.
Een paar dagen na de begrafenis waren Lou en Oz naar Diamonds boomhut gegaan om zijn bezittingen op te halen. Lou zei dat Diamond natuurlijk gewild zou hebben dat Oz het vogelskelet, de kogel uit de Burgeroorlog, de vuurstenen pijlpunt en de primitieve telescoop zou krijgen.
‘Maar wat heb jij dan?’ vroeg Oz, terwijl hij zijn geërfde schatten bekeek.
Lou nam het houten kistje en haalde er het brok steenkool uit, dat volgens zeggen een diamant moest bevatten. Ze zou op zich nemen om er zorgvuldig stukjes af te schaven, zolang het nodig was, tot het glinsterende middelpunt eindelijk zichtbaar zou worden, en dan zou ze het bij Diamond begraven. Toen ze het stukje hout op de vlonder achter in de boomhut zag liggen, voelde ze wat het was, nog voor ze het opraapte: een stukje onafgemaakt houtsnijwerk. Gesneden uit notenhout, in de vorm van een hart, met aan één kant de letter L erin gekerfd en een bijna voltooide D aan de andere kant. Diamond Skinner hád die letters gekend. Lou stak het stukje hout en het brok steenkool in haar zak, klom uit de boom en rende de hele weg naar huis.
Vanzelfsprekend hadden ze de trouwe Jeb geadopteerd. Hij leek zich bij hen thuis te voelen, al was hij soms treurig wanneer hij naar zijn vroegere baasje scheen te verlangen. Toch leek hij plezier te hebben in de wandelingen die Lou en Oz maakten om Diamonds graf te bezoeken. Op de geheimzinnige manier die honden eigen is, begon hij te blaffen en hoog op te springen wanneer ze er dichtbij kwamen. Lou en Oz strooiden gevallen bladeren over het heuveltje uit, waarna ze gingen zitten om met elkaar en tegen Diamond te praten over de grappige dingen die hun vriend had gezegd of gedaan, en dat waren er heel wat. Ten slotte veegden ze hun ogen af en gingen ze terug naar huis. Diep in hun hart wisten ze dat zijn geest vrij rondzwierf op zijn geliefde berg, nog steeds met zijn haar in pieken overeind, een brede glimlach, en op blote voeten. Diamond Skinner had niets bezeten en toch was hij het gelukkigste schepsel geweest dat Lou ooit ontmoet had. Hij en God zouden ongetwijfeld uitstekend met elkaar kunnen opschieten.
Ze bereidden zich voor op de winter door gereedschap te slijpen met de slijpsteen en rattenstaartvijlen, de stallen uit te mesten en de mest over de omgeploegde akkers te verspreiden. Louisa had het wat dat betreft bij het verkeerde eind gehad, want Lou kon niet wennen aan de lucht van de mest. Ze zetten het vee op stal, gaven de dieren daar te eten en te drinken, molken de koeien en deden andere karweitjes die ze nu even natuurlijk vonden als ademhalen. Ze brachten kannen melk, boter en potten zuur, ingelegd in azijn en pekel, ingemaakte zuurkool en bonen naar de deels ondergronds gelegen opslagruimte, die dikke, houten wanden had waarvan de spleten met modder waren dichtgemaakt. Op de plekken waar de modder eraf was gevallen propten ze er papier tussen. En ze repareerden verder alles op de boerderij wat nodig was.
De school was weer begonnen en, zoals zijn vader al had gezegd, Billy Davis kwam niet meer terug. Er werd niets gezegd van zijn afwezigheid, alsof de jongen nooit had bestaan. Lou merkte echter dat ze toch af en toe aan hem dacht; ze hoopte dat hij het goed maakte.
Op een avond, nadat ze klaar waren met hun werk, stuurde Louisa Lou en Oz naar het riviertje dat langs de zuidgrens van het land stroomde, om bollen te halen van de platanen die er overvloedig groeiden. De bollen hadden scherpe stekels, maar Louisa vertelde dat ze gebruikt zouden worden als kerstversiering. Het zou nog een hele tijd duren voor het Kerstmis was, maar Lou en Oz deden wat hun was opgedragen.
Toen ze terugkwamen zagen ze tot hun verbazing Cottons auto voor het huis staan. Binnen was het donker en behoedzaam deden ze de deur open, niet wetend wat ze zouden aantreffen. Het licht gloeide op toen Louisa en Eugene de zwarte doeken van de lantaarns afhaalden en, samen met Cotton, vrolijk ‘Gefeliciteerd’ riepen. Het was hun verjaardag, die van allebei, want Lou en Oz waren op dezelfde dag geboren, vijf jaar na elkaar, dat had Amanda in een van haar brieven aan Louisa geschreven. Lou was nu officieel een tiener en Oz had de rijpe leeftijd van acht jaar bereikt.
Op tafel stond een aardbeientaart, met bekers warme cider. Er stonden twee kaarsjes op de taart, die Oz en Lou samen uitbliezen. Louisa haalde de cadeautjes tevoorschijn waar ze zo lang aan had gewerkt achter haar Singer-naaimachine: een Chop-jurk voor Lou met een kleurig motief van rode en groene bloemen, en een keurig jasje, een broek en een wit overhemd voor Oz, gemaakt van kleren die Cotton haar had gegeven.
Eugene had twee fluitjes voor de jarigen gesneden, die verschillende toonhoogten hadden, zodat ze elkaar konden horen wanneer ze niet bij elkaar waren in het bos of op de akkers. De bergen zouden de echo naar de zon sturen en terug, zei Louisa. Ze bliezen meteen op hun fluitjes, hun lippen kriebelden en ze begonnen te giechelen.
Cotton gaf Lou een bundel gedichten van Walt Whitman. ‘Mijn voorvader is een meester in de dichtkunst, als ik het zo bescheiden mag uitdrukken,’ zei hij. Daarna haalde hij iets uit een doos en Oz hield zijn adem in. De honkbalhandschoenen waren schoonheden, goed ingevet, gedragen tot ze een perfecte pasvorm hadden, ze roken naar goed leer, zweet en zomers gras en ongetwijfeld koesterden ze tijdloze kinderdromen. ‘Ze waren van mij, toen ik jong was,’ zei Cotton. ‘Tot mijn spijt moet ik toegeven dat ik, hoewel ik niet zo’n goede advocaat ben, toch veel beter ben als advocaat dan destijds als honkbalspeler. Twee handschoenen, een voor jou en een voor Lou. En ook voor mij, als jullie mijn beperkte sportieve vaardigheden af en toe voor lief willen nemen.’
Oz zei dat hij er trots op zou zijn en hij drukte de handschoenen stevig tegen zijn borst. Daarna aten ze naar hartelust van de taart en dronken ze cider. Later trok Oz zijn pak aan, dat heel goed paste; naast Cotton leek hij bijna een kleine advocaat. Louisa was zo verstandig geweest om extra brede naden te maken, zodat de jongen erin kon groeien; hij leek dagelijks groter te worden. Aldus gekleed nam Oz zijn handschoenen en zijn fluitje, om alles aan zijn moeder te laten zien. Een poosje later hoorde Lou vreemde geluiden uit Amanda’s slaapkamer komen. Toen ze ging kijken, zag ze Oz op een kruk staan met een laken om zijn schouders, een honkbalhandschoen als een kroon op zijn hoofd, en zwaaiend met een lange stok.
‘De grote, dappere Oz, die nu geen laffe leeuw meer is, doodde alle draken en redde alle moeders en ze leefden nog lang en gelukkig in Virginia.’ Hij nam zijn kroon van ingevet leer af en maakte een paar zwierige buigingen. ‘Dank u, mijn trouwe onderdanen, ik heb het graag voor u gedaan.’
Daarna ging Oz naast zijn moeder zitten. Hij pakte een boek van het nachtkastje en sloeg het open op de plek die werd aangegeven door een stukje papier. ‘Oké, mam,’ zei Oz, ‘nu komt het griezelige deel, maar ik vertel je nu alvast dat de heks de kinderen niet opeet.’ Hij schoof dicht naar haar toe, sloeg een van haar armen om zijn middel en begon met grote ogen het griezelige deel voor te lezen.
Lou ging naar de keuken terug, waar ze aan tafel ging zitten in haar Chop-jurk, die haar als gegoten zat, en ze begon de ontroerende regels van Whitman te lezen bij het licht van de betrouwbare petroleumlamp. Het werd zo laat dat Cotton bleef slapen, in een stoel voor het kolenvuur. Weer was er een mooie dag op de berg voorbij.