38
Voor het gerechtsgebouw stonden Fords, Chevrolets en Chryslers schuin geparkeerd naast karren die werden getrokken door ezels en paarden. Een dun laagje sneeuw gaf alles een vriendelijk aanzien, maar niemand lette erop. Iedereen was haastig het gebouw in gelopen.
In de rechtszaal waren nog nooit zoveel bezoekers geweest. Alle stoelen op de begane grond waren bezet. Er stonden mensen achter in de zaal, en dan nog vijf rijen dik samengeperst op het balkon.
Er waren stadsbewoners die pakken en stropdassen droegen, vrouwen in zondagse japonnen en met grote hoeden die versierd waren met voiles, kunstbloemen of afhangende trosjes namaakvruchten. Naast hen zaten boeren, in schone tuinbroeken, hun vilthoeden in de hand en pruimtabak in hun zakken weggestopt. Hun vrouwen waren meegekomen, in tot op de enkels reikende Chop-jurken en brilletjes met een metalen montuur op hun verweerde, gerimpelde gezicht. Opgewonden keken ze de zaal rond alsof ze elk moment een koningin konden zien binnenschrijden.
Tussen de volwassenen waren hier en daar kinderen gepropt, als cement tussen bakstenen. Om beter te kunnen zien klom een jongen op de leuning van het balkon, waar hij zich aan een van de zuilen vasthield. Een man trok hem eraf en zei streng dat dit een gerechtsgebouw was en dat men zich hier waardig behoorde te gedragen en niet als een kwajongen. De jongen slenterde weg. Daarna klom de man zelf op de leuning om een beter overzicht te hebben.
Toen Cotton, Lou en Oz de stoeptreden voor het gebouw op liepen, kwam een keurig in jasje en broek geklede jongen met glimmende, zwarte schoenen aan, op hen af rennen.
‘Mijn pa zegt dat jullie de hele stad benadelen vanwege één oude vrouw. Hij zei dat we de gasmensen hoe dan ook hierheen moeten halen.’ Het kereltje keek naar Cotton alsof de advocaat zijn moeder had beledigd en er vervolgens om had gelachen.
‘O, ja?’ zei Cotton. ‘Nou, ik respecteer de mening van je vader, hoewel ik het er niet mee eens ben. Vertel hem maar dat ik als hij er later persoonlijk met me over wil praten, daar graag toe bereid ben.’ Cotton keek om zich heen en zag iemand van wie hij overtuigd was dat het de vader van de jongen moest zijn, omdat het kind op hem leek en de man hen aanstaarde, maar daarna snel zijn blik afwendde. Cotton keek naar alle auto’s en wagens en zei tegen de jongen: ‘Jij en je vader kunnen beter naar binnen gaan en een plaats zoeken. Het schijnt hier vandaag nogal druk te worden.’
Bij hun binnenkomst in de zaal was Cotton nog steeds verbaasd over het grote aantal bezoekers. Er hoefde in deze periode echter niet hard gewerkt te worden op de boerderijen, dus de mensen hadden vrije tijd. En voor de inwoners van de stad was het een gratis voorstelling die vuurwerk beloofde. Het zag ernaar uit dat ze vastbesloten waren geen juridisch foefje en geen taalkundige houdgreep te missen. Voor velen was dit waarschijnlijk een van de spannendste gebeurtenissen in hun leven. Het is triest, dacht Cotton.
Hij wist echter heel goed dat er veel op het spel stond. Een stad die voor de zoveelste keer tot de ondergang gedoemd was en die misschien weer tot leven zou kunnen komen door een rijke onderneming. Alles wat hij ertegenover kon stellen was een oude, bedlegerige vrouw, die blijkbaar niet meer wist wat ze deed. Dan rekenden er twee bange kinderen op hem, en in een ander bed lag een vrouw aan wie hij zijn hart zou kunnen verliezen, als ze maar wilde ontwaken. God, hoe moest hij hieruit komen?
‘Zoek een plaats,’ zei Cotton tegen de kinderen, ‘en hou je stil.’
Lou gaf hem een vluchtige kus op zijn wang. ‘Veel succes.’ Ze duimde voor hem. Een boer die ze kenden maakte plaats voor hen in een van de rijen.
Cotton liep door het middenpad, knikkend tegen diegenen onder het publiek die hij kende. Midden op de voorste rij zaten Miller en Wheeler.
Goode zat achter de tafel voor de advocaten. Hij zag er zo tevreden uit als een hongerige man tijdens een kerkpicknick terwijl hij om zich heen keek naar een menigte die leek te hunkeren om deze krachtmeting gade te slaan.
‘Ben je erop voorbereid om dit door te zetten?’ zei Goode.
‘Even goed voorbereid als jij,’ antwoordde Cotton.
Goode grinnikte. ‘Met alle respect, dat betwijfel ik.’
Fred de deurwaarder verscheen en sprak zijn officiële woorden, iedereen stond op en de zitting van het hof onder leiding van de edelachtbare Henry J. Atkins was geopend.
‘Laat de jury binnenkomen,’ zei Atkins tegen Fred.
De juryleden kwamen achter elkaar binnen. Cotton bekeek hen stuk voor stuk en sloeg bijna achterover toen hij zag dat George Davis een van de gekozenen was.
Met donderende stem riep hij: ‘Edelachtbare, George Davis was niet een van de juryleden die we hebben gekozen. Hij heeft een gevestigd belang bij de uitslag van dit proces.’
Atkins leunde naar voren. ‘Hoor eens, Cotton, je weet dat het moeilijk genoeg is geweest om twaalf juryleden bij elkaar te krijgen. Leroy Jenkins viel af omdat zijn vrouw ziek is geworden, en daarna kreeg Garcie Burns een schop van zijn ezel. Ik weet dat George Davis niet bepaald de populairste man van de streek is, maar hij heeft evenveel recht om jurylid te zijn als ieder ander. Luister eens, George, kun je je eerlijk opstellen in deze kwestie?’
Davis had de kleren aan waarin hij altijd naar de kerk ging en hij zag er zeer respectabel uit. ‘Ja, edelachtbare,’ zei hij beleefd, en hij keek om zich heen. ‘Iedereen weet dat Louisa’s boerderij naast de mijne ligt. We konden goed met elkaar overweg.’ Hij lachte zijn zwarte tanden bloot, maar het scheen hem moeite te kosten, alsof het iets was wat hij niet eerder had geprobeerd.
‘Ik ben ervan overtuigd dat meneer Davis een goed jurylid zal zijn, edelachtbare,’ zei Goode. ‘Van mijn kant is er geen bezwaar.’
Cotton keek Atkins aan. De eigenaardige uitdrukking op het gezicht van de rechter zorgde ervoor dat Cotton nog eens goed nadacht over wat hier feitelijk gaande was.
Lou zat op haar stoel. Inwendig was ze razend. Het was verkeerd en ze zou het liefst willen opstaan om dat te zeggen, maar voor het eerst van haar leven was ze te geïntimideerd. Dit was tenslotte een gerechtshof.
‘Hij liegt!’ Het werd luidkeels uitgeschreeuwd en alle hoofden draaiden zich om om te zien waar de stem vandaan kwam.
Lou keek opzij en zag dat Oz op zijn stoel was gaan staan zodat hij boven alle aanwezigen uit stak. Zijn ogen schoten vuur en hij wees met zijn vinger naar George Davis. ‘Hij liegt,’ bulderde Oz opnieuw met zo’n zware stem dat Lou die niet herkende als de stem van haar broer. ‘Hij haat Louisa. Het is niet goed dat hij hier is.’
Cotton was evenals alle andere aanwezigen met stomheid geslagen. Hij keek de zaal rond. Rechter Atkins staarde misnoegd naar de jongen. Goode stond op het punt om overeind te springen. En Davis keek zo woest dat Cotton blij was dat de man geen geweer bij zich had. Cotton vloog op Oz af en tilde de jongen van zijn stoel.
‘De neiging tot uitbarstingen in het openbaar zit bij de Cardinals blijkbaar in de familie,’ bulderde de rechter. ‘Dat kunnen we niet hebben, Cotton.’
‘Ik weet het, edelachtbare. Ik weet het.’
‘Het is verkeerd. Die man is een leugenaar!’ schreeuwde Oz.
Lou werd bang. Ze zei: ‘Oz, hou op. Het is wel goed zo.’
‘Nee, dat is het niet, Lou,’ zei Oz. ‘Die man is vreselijk. Hij laat zijn familie verhongeren; hij is door en door slecht!’
‘Cotton, breng dat kind naar buiten,’ riep de rechter met luide stem. ‘Nu meteen.’
Cotton droeg Oz de zaal uit, met Lou in zijn kielzog.
Ze gingen op de koude stoep voor het gerechtsgebouw zitten. Oz huilde niet. Hij zat met zijn kleine vuisten op zijn slanke dijen te stompen. Lou keek naar hem en voelde de tranen over haar wangen stromen. Cotton sloeg een arm om de smalle schouders van de jongen.
‘Het is niet goed, Cotton,’ zei Oz. ‘Het is gewoon niet goed.’ Hij bleef op zijn benen slaan.
‘Ik weet het, jongen. Ik weet het. Maar het komt wel in orde. Misschien is het zelfs wel een goede zaak voor ons, dat George Davis in de jury zit.’
Oz hield op met stompen. ‘Hoe kan dat nu?’
‘Nou, het is een van de mysteries van de wet, Oz, maar je moet me maar vertrouwen. Ik neem aan dat jullie nog steeds het proces willen bijwonen?’ Ze zeiden allebei dat ze het heel graag wilden.
Cotton keek om zich heen en zag hulpsheriff Howard Walker bij de deur staan. ‘Howard, het is een beetje koud voor deze kinderen om buiten te wachten. Ik moet nu weg, als ik garandeer dat ze zich niet meer laten horen, kun jij dan een manier vinden om ze weer naar binnen te krijgen. Je begrijpt me wel.’
Walker lachte en stak zijn hand tussen de riem van zijn holster. ‘Gaan jullie maar met mij mee, jongelui. Dan kan Cotton zijn magische trucs gaan uithalen.’
Cotton zei: ‘Dank je, Howard, maar als je ons helpt, raak je misschien je populariteit in deze stad kwijt.’
‘Mijn vader en mijn broer zijn in de mijn omgekomen. Southern Valley kan van mij naar de hel lopen. Ga jij nu maar terug en laat zien wat een goede advocaat je bent.’
Nadat Cotton naar binnen was gegaan, nam Walker Lou en Oz mee via een achterdeur en bracht hen naar een plaats op het balkon die was gereserveerd voor speciale bezoekers, nadat Oz hem plechtig had beloofd dat hij zijn mond zou houden.
Lou keek naar haar broer en fluisterde hem toe: ‘Oz, het was echt dapper van je. Ik was er te bang voor.’ Hij lachte tegen haar. Toen besefte ze wat ze miste. ‘Waar is de beer die ik je heb gegeven?’
‘Jeetje, Lou, ik ben te oud voor beren en duimzuigen.’
Lou keek haar broertje nog eens aan en opeens begreep ze dat het waar was. De tranen sprongen haar in de ogen want plotseling zag ze een broer voor zich die zo groot en sterk geworden was dat hij zijn grote zus niet meer nodig had.
Beneden voerden Cotton en Goode een verhit debat met rechter Atkins.
‘Hoor eens even, Cotton,’ zei Atkins, ‘ik heb begrip voor wat je zegt over George Davis en je bezwaar is genoteerd, maar Louisa heeft geholpen om vier van deze juryleden ter wereld te brengen en daar heeft het Gemenebest geen bezwaar tegen gemaakt.’ Hij keek Goode aan. ‘Meneer Goode, wilt u ons een ogenblik excuseren?’
De advocaat keek geschokt. ‘Edelachtbare, een eenzijdig consult met de raadsman? Dergelijke dingen doen we niet in Richmond.’
‘Nou, dan is het verdomme maar goed dat we hier niet in Richmond zijn. Gaat u maar weer zitten.’ Atkins maakte een handgebaar alsof hij een vlieg verjoeg. Goode ging met tegenzin naar zijn plaats.
‘Cotton,’ zei Atkins, ‘we weten allebei dat er in deze zaak grote belangen op het spel staan, en we weten allebei waarom: geld. Louisa ligt in het ziekenhuis en de meeste mensen geloven niet dat ze het zal halen. En we hebben het geld van Southern Valley, dat de mensen wordt voorgehouden.’
Cotton knikte. ‘Dus u denkt dat de jury tegen ons zal stemmen?’
‘Tja, ik weet het niet zeker, maar als je verliest…’
‘Dan geeft het feit dat George Davis in de jury zit me goede gronden om in beroep te gaan,’ maakte Cotton de zin af.
Atkins leek tevreden dat Cotton zo snel inspeelde op deze strategie. ‘Hé, daar had ik nog niet bij nagedacht. Ik ben blij dat je erop komt. Laten we nu maar beginnen.’
Cotton liep naar zijn plaats terug terwijl Atkins een klap met zijn hamer gaf en verklaarde: ‘De jury is compleet. Gaat u zitten.’
De gezamenlijke juryleden namen plaats.
Atkins bekeek hen langzaam en ten slotte bleef zijn blik op Davis rusten. ‘Nog één ding voor we beginnen. Ik heb 34 jaar op deze stoel gezeten en in mijn rechtszaal heeft zich nooit een geval voorgedaan waarbij de jury op ongeoorloofde wijze werd beïnvloed. Dat zal ook nooit gebeuren, want mocht het onverhoopt toch voorkomen, dan kunnen de mensen die het veroorzaakt hebben er zeker van zijn dat een heel leven in de kolenmijn doorbrengen een verjaardagsfeestje is, vergeleken met wat ik met hen zal doen.’ Hij keek Davis nog even streng aan, wierp een soortgelijke blik op Goode en Miller en zei vervolgens: ‘Het Gemenebest wordt verzocht de eerste getuige op te roepen.’
‘Het Gemenebest roept doctor Luther Ross op,’ zei Goode.
De logge doctor Ross stond op en liep naar de getuigenbank. Hij zag er serieus uit, wat advocaten prettig vonden wanneer hij aan hún kant stond; wanneer dat niet het geval was, was hij niet meer dan een goedbetaalde leugenaar.
Fred nam hem de eed af: ‘Steek uw rechterhand op, leg uw linkerhand op de bijbel. Zweert u plechtig de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen, zo helpe u God?’
Ross verklaarde dat hij zeer zeker de waarheid en niets dan de waarheid zou spreken en wrong zich in de getuigenbank.
Fred trok zich terug en Goode kwam naar voren.
‘Doctor Ross, wilt u de jury vertellen wie u bent?’ Goodes woorden hadden een puur zuidelijk accent.
‘Ik ben directeur van de instelling voor geestelijk gehandicapten in Roanoke. Ik heb mentale evaluatie gedoceerd aan het Medical College in Richmond en aan de universiteit van Virginia. En ik heb zelf meer dan tweeduizend gevallen als dit behandeld.’
‘Ik ben ervan overtuigd dat meneer Longfellow en het hof het met me eens zullen zijn dat u deskundige bent op uw vakgebied. Sterker nog, u zou wel eens de allerbeste op uw vakgebied kunnen zijn en ik ben van mening dat deze jury het verdient om dit te horen.’
‘Bezwaar, edelachtbare,’ zei Cotton. ‘Ik geloof niet dat er bewijs bestaat dat de heer Goode deskundig is in het beoordelen van experts.’
‘Toegewezen, Cotton,’ zei Atkins. ‘Gaat u verder, meneer Goode.’
‘Doctor Ross,’ zei Goode, na een zijdelingse blik op Cotton, ‘bent u in de gelegenheid geweest om Louisa Mae Cardinal te onderzoeken?’
‘Ja.’
‘Wat is uw deskundige mening over haar geestesgesteldheid?’
Ross sloeg met een van zijn mollige handen op de leuning van de getuigenbank. ‘Ze is geestelijk onbekwaam. Eerlijk gezegd ben ik van mening dat ze in een instelling zou moeten worden opgenomen.’
Er klonk luid gemompel in het publiek en Atkins gaf ongeduldig een paar klappen met zijn hamer. ‘Stilte,’ zei hij.
Goode vervolgde: ‘Opgenomen? Nou, nou, dat is een ernstige zaak. Dus u zegt dat ze niet in staat is haar eigen zaken te behartigen? Bijvoorbeeld om haar bezittingen te verkopen?’
‘Absoluut niet. Er kan gemakkelijk misbruik van haar worden gemaakt. De arme vrouw kan niet eens haar naam schrijven. Misschien weet ze niet eens meer hoe haar naam luidt.’ Hij keek de jury gebiedend aan. ‘Ze moet worden opgenomen,’ herhaalde hij.
Goode stelde nog een aantal handig geformuleerde vragen en op elk ervan kreeg hij het door hem gewenste antwoord: Louisa Mae Cardinal was volgens de geachte doctor Ross ongetwijfeld geestelijk niet in orde.
‘Geen vragen meer,’ zei Goode ten slotte.
‘Meneer Longfellow?’ zei Atkins. ‘Ik neem aan dat u nog wel iets te vragen hebt.’
Cotton stond op. Hij nam zijn bril af en liet die tussen zijn vingers bungelen terwijl hij zich tot de getuige richtte.
‘U zegt dat u meer dan tweeduizend mensen hebt onderzocht?’
‘Dat klopt,’ zei Ross, wiens borst opzwol.
‘Hoeveel van die mensen hebt u als geestelijk onbekwaam gekwalificeerd?’
Ross’ borst zakte onmiddellijk weer in; die vraag had hij kennelijk niet verwacht. ‘Eh... tja, dat is moeilijk te zeggen.’
Cotton keek naar de jury en vervolgde daarna: ‘Nee, dat is het niet. U hoeft het alleen maar te zéggen. Ik zal u een beetje helpen. Honderd procent? Vijftig procent?’
‘Geen honderd procent.’
‘Maar ook geen vijftig?’
‘Nee.’
‘Laten we het dan beperken. Tachtig? Negentig? Vijfennegentig?’
Ross dacht even na. ‘Vijfennegentig procent lijkt me wel te kloppen.’
‘Oké. Laat eens zien, ik geloof dat het neerkomt op negentienhonderd van de tweeduizend. Dat zijn heel wat gekke mensen, doctor Ross.’
Het publiek lachte en Atkins hamerde, maar ook hij moest erom glimlachen.
Ross keek hem aan. ‘Ik beschouw hen zoals ik hen zie, meneer Cotton.’
‘Doctor Ross, hoeveel patiënten die een beroerte hebben gehad, hebt u onderzocht om te bepalen of ze geestelijk onbekwaam zijn?’
‘Eh... er wil me niet direct zo’n patiënt te binnen schieten.’
Cotton bleef voor de getuige heen en weer lopen, die zijn ogen op de advocaat gericht hield terwijl er zweetdruppels op zijn voorhoofd verschenen. ‘Ik neem aan dat de meeste patiënten die u onderzoekt, geestesziek zijn. Hier gaat het om het slachtoffer van een beroerte, wier fysieke onbekwaamheid het er misschien op doet lijken dat ze geestelijk niet in orde is, hoewel ze dat heel goed wél kan zijn.’
Cotton zocht Lou op het balkon en vond haar. ‘Ik bedoel, dat iemand niet kan praten of zich niet kan bewegen, hoeft nog niet te betekenen dat die persoon niet begrijpt wat er om haar heen gebeurt. Het zou heel goed kunnen dat ze alles ziet, hoort en begrijpt. Alles!’
Cotton draaide zich met een ruk om en keek zijn getuige aan. ‘Wanneer haar de tijd wordt gegund zou ze wel eens geheel kunnen herstellen.’
‘De vrouw die ik heb gezien zal naar alle waarschijnlijkheid niet herstellen.’
‘Bent u medicus, en deskundige op het gebied van beroerten?’ zei Cotton scherp.
‘Dat niet. Maar…’
‘Dan zou ik graag willen dat de rechter de jury verzoekt om die laatste verklaring te negeren.’
Atkins zei tegen de twaalf mannen: ‘Hierbij draag ik u op geen aandacht te schenken aan de verklaring van doctor Ross dat miss Cardinal niet beter kan worden, want hij is beslist níét competent om dat te verklaren.’
Atkins en Ross keken elkaar nijdig aan bij de woordkeuze van de rechter. Cotton bedekte zijn mond met zijn hand om zijn grijns te verbergen.
Cotton vervolgde: ‘Doctor Ross, kunt u ons werkelijk niet zeggen of Louisa Mae Cardinal vandaag, of morgen, of de dag daarna niet volkomen in staat zal zijn om haar eigen zaken te behartigen? Klopt dat?’
‘De vrouw die ik onderzocht heb…’
‘Beantwoordt u mijn vraag alstublieft, doctor.’
‘Nee.’
‘Wat, nee?’ Cotton liet er vriendelijk op volgen: ‘Ter verduidelijking voor de jury.’
Ross sloeg gefrusteerd zijn armen over elkaar. ‘Nee, ik kan niet met zekerheid zeggen dat miss Cardinal vandaag, of morgen, of de volgende dag niet zal herstellen.’
Goode kwam overeind. ‘Edelachtbare, ik begrijp waar de raadsman naartoe wil en ik zou een voorstel willen indienen. Op dit moment verklaart de getuige, doctor Ross, dat miss Cardinal geestelijk onbekwaam is. Als ze beter wordt, en dat hopen we allemaal, dan kan de door het hof benoemde curator van zijn functie worden ontheven en vanaf dat moment kan ze haar eigen zaken behartigen.’
Cotton merkte op: ‘Tegen die tijd heeft ze geen land meer over.’
Goode zag zijn kans schoon. ‘Nou, dan kan miss Cardinal zich nog altijd verheugen in het bezit van het half miljoen dollar dat Southern Valley haar voor haar terrein heeft geboden.’
Een collectieve zucht steeg op uit het publiek bij het horen van dit enorme bedrag. Eén man zou bijna over de leuning van het balkon zijn gevallen als zijn buren hem niet in veiligheid hadden gebracht. Kinderen met vuile en schone gezichten keken elkaar met grote ogen aan. Hun vaders en moeders deden precies hetzelfde. Ook de juryleden keken elkaar in opperste verbazing aan. George Davis bleef echter strak voor zich uit staren, op zijn gezicht stond geen enkele emotie te lezen.
Goode vervolgde snel: ‘Ik weet zeker dat anderen dat ook kunnen wanneer de maatschappij hun soortgelijke aanbiedingen doet.’
Cotton keek om zich heen en besloot dat hij het verkeerde beroep had gekozen. Hij zag dat bergbewoners en stadsmensen hem aangaapten: de enige man die hun rechtmatige fortuin in de weg stond. Ondanks de zware last die op hem drukte, zette hij die gedachte van zich af en hij bulderde: ‘Edelachtbare, mijn collega heeft zojuist de jury zo goed als omgekocht met die verklaring. Ik eis dat dit proces wordt geseponeerd. De zaak van mijn cliënte kan niet eerlijk worden behandeld wanneer deze mensen de dollars van Southern Valley zitten te tellen.’
Goode glimlachte naar de jury. ‘Ik trek de verklaring terug. Sorry, meneer Longfellow. Het was niet kwaad bedoeld.’
Atkins leunde achterover in zijn stoel. ‘Het proces wordt niet geseponeerd, Cotton. Waar moet je dan met deze zaak naartoe? Iedereen die binnen een straal van 100 kilometer woont zit al in deze rechtszaal, en de volgende rechtbank is een dag reizen per trein. Bovendien is de rechter daar lang niet zo aardig als ik.’ Hij wendde zich tot de jury. ‘Luister goed, mensen, u moet geen aandacht schenken aan meneer Goodes verklaring betreffende het bod tot aankoop van miss Cardinals terrein. Hij had het niet moeten zeggen en u moet het vergeten. En dat meen ik!’
Daarna richtte Atkins zich tot Goode. ‘Ik begrijp dat u een uitstekende reputatie geniet, en ik zou daar niet graag een blaam op werpen. Maar als u nog één keer zoiets uithaalt, dan heb ik een aardige, kleine cel in dit gebouw, waar u in zult worden gestopt wegens minachting van het hof, en ik zou wel eens kunnen vergeten dat u daar zit. Ben ik duidelijk?’
Goode knikte en zei gedwee: ‘Ja, edelachtbare.’
‘Cotton, heb je nog vragen voor doctor Ross?’
‘Nee, edelachtbare,’ zei Cotton, en hij liet zich op zijn stoel vallen.
Vervolgens riep Goode Travis Barnes op als getuige, en hoewel Barnes zich dapper weerde onder Goodes handige gemanoeuvreer, was de prognose die de goede dokter voor Louisa gaf tamelijk somber. Ten slotte hield Goode de dokter een foto voor.
‘Is dit uw patiënte, Louisa Mae Cardinal?’
Barnes keek naar de foto. ‘Ja.’
‘Ik vraag toestemming om deze foto aan de jury te laten zien.’
‘Ga uw gang, maar graag een beetje snel,’ zei Atkins.
Goode liet een afdruk van de foto voor Cotton op tafel vallen. Cotton keek er niet eens naar, maar scheurde de foto in twee stukken, die hij in de kwispedoor naast zijn tafel gooide, terwijl Goode het origineel aan de juryleden toonde. Te oordelen naar het meewarige tonggeklak, het gefluisterde commentaar en het hoofdschudden had de foto de bedoelde uitwerking. De enige die niet geschrokken keek was George Davis. Hij hield de foto extra lang vast en Cotton kreeg de indruk dat de man zijn uiterste best moest doen om zijn blijdschap te verbergen. Nadat hij deze schade had aangericht ging Goode weer zitten.
‘Travis,’ zei Cotton, die was opgestaan en naar zijn vriend was gelopen, ‘heb je Louisa Cardinal ooit voor andere kwalen behandeld, behalve deze laatste?’
‘Ja. Een paar keer.’
‘Kun je ons daar iets over vertellen?’
‘Ongeveer tien jaar geleden werd ze gebeten door een ratelslang. Ze doodde het beroerde beest zelf met een schoffel en daarna kwam ze te paard de berg af om me ernaar te laten kijken. Op dat moment was haar arm opgezwollen ter dikte van mijn been. Ze werd ernstig ziek, haar koorts was hoger dan ik ooit had meegemaakt. Gedurende een paar dagen raakte ze af en toe bewusteloos. Maar ze kwam er weer bovenop, juist op het moment dat we dachten dat ze het niet zou halen. Ze vocht als een koppige ezel.’
‘En de andere keer?’
‘Longontsteking. Die winter, vier jaar geleden, toen hier meer sneeuw lag dan op de zuidpool. Dat weten jullie zeker nog wel?’ vroeg hij het publiek in de zaal. Iedereen knikte.
‘Het was destijds onmogelijk om de berg op of af te gaan. Het duurde vier dagen voor ik bericht kreeg. Ik ben ernaartoe gegaan toen de sneeuwval voorbij was en ik heb haar behandeld, maar toen was ze op eigen houtje al over het ergste heen. Een jonger iemand zou er mét medicijnen aan onderdoor gegaan zijn. Zij was in de zeventig en had niets ingenomen, ze had alleen haar eigen wilskracht om te overleven. Ik heb nog nooit zoiets gezien.’
Cotton liep naar de jury. ‘Het klinkt alsof ze een vrouw is met een onverwoestbare geestkracht. Een geestkracht die niet overwonnen kan worden.’
‘Ik maak bezwaar, edelachtbare,’ zei Goode. ‘Is dat een vraag, of een goddelijke uitspraak van uw kant, meneer Longfellow?’
‘Ik hoop beide, meneer Goode.’
‘Nou, laten we het zo stellen,’ zei Barnes, ‘als ik iemand was die van een gokje hield, zou ik niet op het verlies van de vrouw wedden.’
Cotton keek naar de jury. ‘Ik ook niet. Ik heb geen vragen meer.’
‘Meneer Goode, wie is uw volgende getuige?’ vroeg Atkins.
De advocaat voor het Gemenebest stond op en keek de rechtszaal rond. Hij bleef zoekend kijken tot zijn blik op het balkon viel. Hij zocht het af en ten slotte bleven zijn ogen rusten op Lou en Oz. En uiteindelijk alleen op Oz.
‘Jongeman, wil je naar beneden komen om ons iets te vertellen?’
Cotton was al opgesprongen. ‘Edelachtbare, ik zie geen reden…’
‘Edelachtbare,’ viel Goode hem in de rede, ‘het gaat om de voogdij over de kinderen en ik geloof dus dat het redelijk is om met een van hen te praten. Voor zo’n kleine jongen heeft hij een goede stem, dat heeft iedereen die hier aanwezig is al luid en duidelijk gehoord.’
Er klonk gedempt gelach uit het publiek en Atkins gaf verstrooid een klap met zijn hamer, terwijl hij zes snelle hartenkloppen van Cotton lang over dit verzoek nadacht. ‘Ik zal het toestaan. Maar denkt u er wel aan, meneer Goode, hij is nog maar een kleine jongen.’
‘Absoluut, edelachtbare.’
Lou pakte Oz’ hand. Samen daalden ze langzaam de trap af en liepen vervolgens tussen de rijen door, met alle ogen in de zaal op hen gericht. Oz plaatste zijn hand op de bijbel en legde de eed af, terwijl Lou naar haar plaats terugging. Oz ging op de stoel zitten, hij leek zo klein en hulpeloos dat Cotton diep medelijden met hem kreeg, nog voor Goode was begonnen.
‘Zo, meneer Oscar Cardinal,’ begon hij.
‘Mijn naam is Oz, en mijn zus heet Lou. Noemt u haar niet Louisa Mae, want dan wordt ze kwaad en begint ze te vechten.’
Goode glimlachte. ‘Maak je maar geen zorgen. Dan zeggen we Oz en Lou.’ Hij leunde tegen het hekje voor de getuigenbank. ‘Ik wil eerst zeggen dat het hof het heel erg vindt dat het zo slecht gaat met je moeder.’
‘Ze wordt weer beter.’
‘O, ja? Zeggen de dokters dat?’
Oz keek naar Lou, tot Goode de kin van de jongen pakte en zijn gezicht naar zich toe draaide.
‘Jongeman, in de getuigenbank moet je de waarheid spreken. Je kunt niet naar je grote zus kijken om antwoorden. Je hebt gezworen dat je de waarheid zou spreken.’
‘Ik zeg altijd de waarheid. Erewoord.’
‘Goed zo. Dus, nogmaals, zeggen de dokters dat je moeder beter zal worden?’
‘Nee. Ze zeiden dat ze het niet zeker wisten.’
‘Hoe weet jij dan dat ze beter wordt?’
‘Omdat... omdat ik een wens heb gedaan. Bij de wensput.’
‘Wensput?’ zei Goode. Hij keek naar de jury met een gezicht dat duidelijk uitdrukte wat hij van dat antwoord dacht. ‘Is er een wensput hier in de buurt? Ik zou wénsen dat we er een in Richmond hadden.’
Het publiek lachte. Oz’ gezicht werd rood en hij draaide onrustig op zijn stoel heen en weer. ‘Er ís een wensput,’ zei hij. ‘Mijn vriend Diamond Skinner heeft ons erover verteld. Je doet een wens en je legt het belangrijkste wat je hebt bij de put, en dan wordt je wens vervuld.’
‘Dat klinkt heel goed. Je zei dus dat je een wens had gedaan?’
‘Ja, meneer.’
‘En je hebt het belangrijkste afgestaan wat je bezat. Wat was dat?’ Oz keek nerveus de zaal in. ‘De waarheid, Oz. Denk eraan, dat heb je God beloofd, jongen.’
Oz haalde diep adem. ‘Mijn beer. Ik heb mijn beer afgestaan.’
Er klonk wat gesmoord gegrinnik onder de toehoorders, tot iedereen de ene traan over het gezicht van de jongen zag glijden. Toen hield het gelach op.
‘Is je wens al uitgekomen?’ vroeg Goode.
Oz schudde zijn hoofd. ‘Nee.’
‘Is het al een poos geleden dat je gewenst hebt?’
‘Ja,’ antwoordde Oz zacht.
‘En je moeder is nog steeds erg ziek, nietwaar?’
Oz boog zijn hoofd. ‘Ja,’ zei hij bijna onhoorbaar.
Goode stak zijn handen in zijn zakken. ‘Nou, het is droevig, jongen, maar sommige dingen komen niet uit, ook al hebben we het gewenst. Zo gaat het niet in het leven. Nu, je weet dat je overgrootmoeder erg ziek is, nietwaar?’
‘Ja, meneer.’
‘Heb je voor haar ook een wens gedaan?’
Cotton stond op. ‘Goode, laat hem toch met rust.’
‘Goed, goed. Kijk, Oz, je weet dat jullie niet alleen kunnen wonen, nietwaar? Als je overgrootmoeder niet beter wordt, moeten jullie volgens de wet bij een volwassene in huis gaan wonen. Of anders in een weeshuis. Je wilt toch zeker niet naar een weeshuis?’
Opnieuw sprong Cotton op. ‘Weeshuis? Wanneer is dat aan de orde gekomen?’
Goode zei: ‘Als miss Cardinals land niet verkocht wordt en ze niet opnieuw op wonderbaarlijke wijze geneest, zoals ze dat deed van een slangenbeet en longontsteking, dan zullen de kinderen toch ergens heen moeten. Tenzij ze geld hebben waar ik niets vanaf weet, gaan ze naar een weeshuis, omdat dat de plaats is waar kinderen naartoe gaan die geen bloedverwanten hebben om voor hen te zorgen, of andere geschikte personen die bereid zijn om hen te adopteren.’
‘Ze kunnen bij mij komen wonen,’ zei Cotton.
Goode leek op het punt te staan in lachen uit te barsten. ‘Bij u? Een vrijgezel? Een advocaat in een stad die ten onder gaat? U zou wel de laatste persoon op de wereld zijn aan wie een rechtbank deze kinderen zou toewijzen.’ Goode wendde zich weer tot Oz. ‘Zou je niet liever in je eigen huis blijven wonen bij iemand die het beste met je voorheeft? Dat wil je toch zeker wel?’
‘Ik weet het niet.’
‘Natuurlijk wil je dat. Weeshuizen zijn niet prettig. Sommige kinderen blijven er voor altijd.’
‘Edelachtbare,’ zei Cotton, ‘Heeft dit alles enige zin, behalve de getuige schrik aan te jagen?’
‘Ik was juist van plan om dat aan meneer Goode te vragen,’ verklaarde Atkins.
Het was echter Oz, die iets zei. ‘Mag Lou ook mee? Ik bedoel, niet naar het weeshuis, maar ergens anders heen?’
‘Ja, natuurlijk jongen, natuurlijk,’ zei Goode snel. ‘Zus en broer mogen nooit van elkaar worden gescheiden.’ Zachtjes liet hij erop volgen: ‘Maar in een weeshuis weet je dat niet zeker.’ Hij wachtte even. ‘Dus dat zou je wel goedvinden, Oz?’
Oz aarzelde en probeerde naar Lou te kijken, maar Goode was hem te snel af en ging hem in de weg staan. Eindelijk zei Oz: ‘Ik geloof het wel.’
Cotton keek naar het balkon. Lou stond met haar handen om de leuning geklemd met een bezorgd gezicht naar haar broer te kijken.
Goode liep naar de jury en veegde met veel vertoon zijn ogen af. ‘Wat een aardige jongen. Ik heb geen vragen meer.’
‘Cotton?’ zei Atkins.
Goode ging zitten en Cotton stond op, maar hij bleef zwijgen. Zijn vingers grepen de tafelrand terwijl hij naar het zielige hoopje mens in de getuigenbank keek; een kleine jongen van wie Cotton wist dat hij niets liever wilde dan opstaan en terugrennen naar zijn zus, omdat hij doodsbang was voor weeshuizen en dikke advocaten met moeilijke woorden en vragen die hem in verlegenheid brachten, en enorme zalen vol vreemde mensen die hem aanstaarden.
‘Geen vragen,’ zei Cotton heel zacht. Oz
vluchtte weg, naar zijn
zus.
Nadat er nog meer getuigen voor het hof waren verschenen, die allemaal verklaarden dat Louisa niet in staat was om verstandige beslissingen te nemen, en Cotton niet méér had kunnen doen dan stukjes en beetjes van hun verklaringen aanvechten, werd de zitting verdaagd. Cotton en de kinderen verlieten de rechtszaal. Buiten werden ze staande gehouden door Goode en Miller.
‘U hebt goed tegenspel geboden, meneer Longfellow,’ zei Goode, ‘maar we weten allemaal hoe dit zal aflopen. Waarom zouden we er niet meteen een eind aan maken? Dat bespaart iedereen nog meer verlegenheid.’ Terwijl hij dit zei keek hij naar Lou en Oz. Hij wilde Oz een klopje op zijn hoofd geven, maar de jongen keek hem zo fel aan dat Goode zijn hand terugtrok, alsof hij bang was dat hij die zou kwijtraken.
‘Hoor eens, Longfellow,’ zei Miller, die een papier uit zijn zak haalde, ‘ik heb hier een cheque voor een half miljoen dollar. Het enige wat je hoeft te doen is een eind maken aan deze nonsens, dan is de cheque van jou.’
Cotton keek naar Oz en Lou en daarna zei hij: ‘Ik zal je eens wat zeggen, Miller. Ik laat het aan de kinderen over. Ik doe wat zij zeggen.’
Miller ging op zijn hurken zitten en keek Lou en Oz glimlachend aan. ‘Dit geld is nu voor jullie. Daarmee kunnen jullie alles kopen wat je wilt. In een groot huis wonen met een mooie auto en mensen betalen om voor jullie te zorgen. Een heel prettig leven. Wat zeggen jullie ervan?’
‘We hebben al een huis,’ zei Lou.
‘Oké, maar hoe moet het dan met jullie moeder? Mensen in haar toestand hebben veel zorg nodig en die is niet goedkoop.’ Hij zwaaide de cheque voor haar gezicht heen en weer. ‘Hiermee zijn al jullie problemen opgelost, meisje.’
Goode ging eveneens op zijn hurken zitten en keek Oz aan. ‘En al die nare weeshuizen blijven dan heel ver weg. Je wilt toch graag bij je zus blijven?’
‘Hou uw geld maar,’ zei Oz, ‘want we hebben het niet nodig en we willen het niet. En Lou en ik blijven altijd bij elkaar, weeshuis of niet!’
Oz pakte zijn zus bij de hand en de kinderen liepen weg.
Cotton keek naar de beide mannen, die weer waren opgestaan. Nijdig stak Miller de cheque in zijn zak. ‘Uit de mond van kinderen...’ zei Cotton. ‘Waren we allemaal maar zo verstandig.’ Daarna liep hij het gebouw uit.
Terug op de boerderij besprak Cotton de zaak met Lou en Oz. ‘Ik ben bang dat Louisa, tenzij ze morgen de rechtszaal kan binnenstappen, haar land kwijtraakt.’ Hij keek hen beiden aan. ‘Ik wil echter dat jullie weten dat, wat er ook gebeurt, ik er altijd voor jullie allemaal zal zijn. Ik zal voor jullie zorgen. Maak je daar maar niet ongerust over. Jullie gaan nóóit naar een weeshuis. En jullie worden nooit van elkaar gescheiden. Dat zweer ik.’ Lou en Oz omhelsden Cotton stevig. Daarna vertrok hij om zich voor te bereiden op de laatste zittingsdag. Misschien zou het hun laatste dag op de berg worden.
Lou maakte het avondmaal klaar voor Oz en Eugene en ging daarna haar moeder eten geven.
Later ging ze bij het vuur zitten, waar ze lange tijd over de gebeurtenissen nadacht. Hoewel het heel koud was, haalde ze Sue uit de stal en reed op de merrie naar het heuveltje achter het huis. Bij elk graf sprak ze een gebed uit; het langst bij het kleinste graf, dat van Annie. Als ze was blijven leven zou Annie Lou’s oudtante zijn geweest. Lou wenste vurig dat ze had kunnen weten hoe de kleine baby eruit had gezien en ze voelde zich ellendig omdat het onmogelijk was. Er stonden die avond veel sterren aan de hemel en Lou keek naar de witte bergen, waar het ijs bijna betoverend op de takken glinsterde en het licht wel tienduizend keer werd versterkt. Het land kon Lou nu niet helpen, maar er was iets wat ze zelf kon doen. Iets waarvan ze wist dat het al lang geleden had moeten gebeuren. Maar een fout was slechts dan een fout wanneer die niet werd goedgemaakt.
Ze reed op Sue terug, zette de merrie voor de nacht op stal en ging daarna naar haar moeders kamer. Ze ging op het bed zitten en pakte Amanda’s hand. Geruime tijd bewoog Lou zich niet, maar ten slotte bukte ze zich en kuste haar moeder op de wang, terwijl de tranen over haar gezicht begonnen te stromen. ‘Wat er ook gebeurt, we blijven altijd bij elkaar. Dat beloof ik. Je hebt mij en Oz altijd bij je. Altijd.’ Ze wreef haar tranen weg. ‘Ik mis je zo.’ Ze kuste haar moeder nogmaals. ‘Ik hou van je, mam.’ Daarna vluchtte Lou de kamer uit en zo kwam het dat ze de eenzame traan niet zag die uit haar moeders oog drupte.
Zachtjes snikkend lag Lou op haar bed toen Oz binnenkwam. Ze deed geen poging om op te houden met huilen. Oz kroop naast haar op bed en knuffelde zijn zus.
‘Het komt wel goed, Lou, je zult het zien.’
Lou ging rechtop zitten. Ze veegde haar gezicht af en keek hem aan. ‘Het enige wat ons kan helpen, is een wonder.’
‘Ik kan de wensput nog een keer proberen,’ zei hij.
Lou schudde haar hoofd. ‘Wat kunnen we er achterlaten wanneer we een wens doen? We zijn alles al kwijt.’
Een paar minuten bleven ze zitten zonder iets te zeggen, tot Oz het stapeltje brieven op Lou’s bureau zag. ‘Heb je ze allemaal gelezen?’ Lou knikte. ‘Vond je ze mooi?’ vroeg hij.
Lou keek alsof ze weer in tranen zou uitbarsten. ‘Ze zijn prachtig, Oz. Pap was niet de enige schrijver in de familie.’
‘Wil je me er nog een paar voorlezen? Alsjeblieft?’
Ten slotte gaf Lou toe. Oz nestelde zich tegen haar aan en kneep zijn ogen stijf dicht.
‘Waarom doe je dat?’ vroeg ze.
‘Als ik mijn ogen dichthou wanneer je de brieven voorleest, is het net of mam hier tegen me zit te praten.’
Lou keek naar de brieven alsof ze van goud waren. ‘Oz, je bent geweldig!’
‘O, ja? Waarom? Wat heb ik gedaan?’
‘Je hebt zojuist ons wonder gevonden.’
Er waren dikke wolken boven de bergen verschenen en het zag er niet naar uit dat ze weldra weer zouden verdwijnen. In de ijskoude regen holden Lou, Oz en Jeb voort. Tot op het bot verkleumd bereikten ze de open plek, de oude put lag recht voor hen. Ze liepen ernaartoe. Oz’ beer en de foto lagen er nog, drijfnat en vies geworden door weer en wind. Oz keek naar de foto en daarna lachte hij tegen zijn zus. Ze bukte zich om de beer te pakken, en gaf die daarna aan Oz.
‘Neem je beer maar terug,’ zei ze teder. ‘Ook al ben je nu een grote jongen.’
Ze stopte de foto in de tas die ze had meegenomen en daarna haalde ze de brieven eruit. ‘Oké. Diamond zei dat we het belangrijkste wat we op de hele wereld hebben, moeten opgeven om de wensput te laten werken. We kunnen mam niet hier laten, maar wel het op één na belangrijkste. Haar brieven.’
Voorzichtig legde Lou het stapeltje op de rand van de put en legde er een grote steen bovenop, zodat de brieven niet konden wegwaaien.
‘Nu moeten we een wens doen.’
‘Dat mam terugkomt?’
Langzaam schudde Lou haar hoofd. ‘Oz, we moeten wensen dat Louisa naar de rechtszaal kan komen. Cotton zei het toch, het is de enige kans voor haar om haar huis te behouden.’
Oz keek verslagen. ‘En mam dan? Misschien krijgen we geen kans meer om nog een wens te doen.’
Lou sloeg haar arm om hem heen. ‘Na alles wat ze voor ons gedaan heeft, moeten wij dit voor Louisa doen.’
Ten slotte knikte Oz toestemmend, maar verdrietig. ‘Zeg jij het maar.’
Lou hield Oz’ hand vast en ze sloot haar ogen, evenals haar broertje. ‘We wensen dat Louisa Mae Cardinal uit haar bed kan opstaan om iedereen te laten zien dat het goed met haar gaat.’
Samen zeiden ze: ‘Amen, Jezus.’ Daarna renden ze zo snel ze konden bij de put weg, hopend en biddend dat er nog één wens was overgebleven in die stapel oude stenen en stilstaand water.
Die avond laat wandelde Cotton door de verlaten hoofdstraat van Dickens, met zijn handen diep in zijn zakken, de eenzaamste man op de hele wereld. De koude regen viel gestadig neer, maar hij merkte het niet. Hij ging op een overdekte bank zitten en keek naar het flakkeren van de gaslantaarns achter de stromende regen. Het naambord op de lantaarnpaal was groot en duidelijk: southern valley coal and gas . Een lege kolenauto denderde door de straat. Er klonk een knal uit de uitlaat; de lichte ontploffing verstoorde de avondstilte.
Cotton bleef kijken tot de auto voorbij was en leunde daarna achterover. Toen zijn oog nog een keer op de flakkerende lantaarn viel, begon een glimp van een idee bij hem op te komen. Hij ging weer rechtop zitten, keek de wegrijdende auto na en keek daarna weer naar de gaslantaarn. Toen werd de glimp een vastomlijnd plan. Doorweekt van de regen stond Cotton op. Hij klapte in zijn handen en het klonk als een geweldige donderslag, want het plan was een wonder geworden.
Een paar minuten later liep Cotton Louisa’s kamer binnen. Hij ging naast het bed staan en pakte de hand van de bewusteloze vrouw. ‘Louisa Mae Cardinal, ik zweer dat je je land niet zult kwijtraken.’