34
Sneeuwvlokken vielen uit de buik van opgezwollen wolken. Bij de stal klonk een zoevend geluid en daarna werd een sprank fel licht zichtbaar die snel groter werd.
In de boerderij lag Lou te kreunen in de greep van een nachtmerrie. Haar bed en dat van Oz waren in de voorkamer bij het kolenvuur gezet en ze lagen diep weggedoken onder bonte quilts die Louisa in de loop der jaren had gemaakt. Lou hoorde een geluid in haar rusteloze slaap, maar ze wist niet wat het was. Ze deed haar ogen open en ging rechtop zitten. Er werd aan de deur gekrabbeld. Onmiddellijk was het meisje klaarwakker. Ze deed de deur open en Jeb kwam jankend en springend binnenstormen.
‘Jeb, wat is er? Is er iets gebeurd?’
Toen hoorde ze het gegil van de dieren in de stal.
Lou rende in haar nachthemd naar buiten. Jeb sprong blaffend achter haar aan en Lou zag wat hem angst had aangejaagd: de stal stond in lichterlaaie. Ze holde naar het huis terug, riep wat er gebeurd was en vloog vervolgens weer naar de stal.
Eugene verscheen in de voordeur van het huis, zag de brand en haastte zich naar buiten met Oz vlak achter hem aan.
Toen Lou de grote staldeur opengooide, sprongen rook en vlammen op haar af.
‘Sue! Bran!’ riep ze, terwijl de rook in haar longen drong en ze de haartjes op haar armen voelde schroeien van de hitte.
Eugene hinkte langs haar heen de stal in, maar kwam er onmiddellijk hoestend weer uit. Lou keek naar de drinkbak bij de kraal en zag een paardendeken over het hek hangen. Ze greep de deken en dompelde die in het koude water.
‘Eugene, gooi dit over je heen.’
Eugene bedekte zich met de natte deken en holde daarna opnieuw de stal in.
Binnen stond alles in brand. Een balk viel en miste Eugene op een haar na. Overal was rook en vuur. Eugene was even vertrouwd met het inwendige van de stal als met alles op de boerderij, maar nu leek hij met blindheid geslagen. Eindelijk bereikte hij Sue, die in haar stal om zich heen stond te schoppen. Hij rukte de deur open en legde een touw om de hals van de doodsbange merrie.
Eugene kwam met Sue de stal uit strompelen. Hij
gooide het touw naar Lou, die het paard wegbracht met hulp van
Louisa en Oz, en ging weer de stal in. Lou en Oz haalden emmers
water uit de bron, maar Lou wist dat het niet méér was dan proberen
met je adem sneeuw te laten smelten. Eugene dreef de ezels en alle
koeien op een na naar buiten. Maar ze verloren alle zwijnen. En al
hun hooi en het grootste deel van het gereedschap en het tuig. De
schapen bleven
’s winters buiten, maar het bleef een verschrikkelijke ramp.
Louisa en Lou stonden op de veranda te kijken terwijl de stal, nu nog slechts een paar kale steunbalken, bleef branden. Eugene stond bij de kraal waar hij het vee in had gedreven. Oz was naast hem met een emmer water, bezig elk sprankje vuur dat van de stal wegkroop te doven.
Toen riep Eugene ‘Hij stort in!’, en hij trok Oz opzij. De stal zakte in elkaar, de vlammen schoten naar de hemel en de sneeuw viel langzaam in de vuurzee.
Ontredderd staarde Louisa naar de ruïne, alsof ze zelf door de vlammen werd verteerd. Lou hield haar hand stevig vast, maar plotseling merkte ze dat Louisa’s vingers begonnen te trillen, de sterke greep werd opeens ongekend zwak.
‘Louisa?’
Zonder een woord te zeggen zakte haar overgrootmoeder op de veranda in elkaar.
‘Louisa!’
De angstkreten van het meisje weergalmden door de kale, koude vallei.
Cotton, Lou en Oz stonden naast het ziekenhuisbed waar Louisa in lag. Het was een wilde tocht geweest over de berg in de oude Hudson, de versnellingsbak werd mishandeld door een paniekerige Eugene, de motor gierde, de wielen slipten en kregen dan weer grip op de zanderige sneeuw. Twee keer schoot de auto bijna over de rand. Lou en Oz hadden zich aan Louisa vastgeklampt, biddend dat ze hen niet zou verlaten. Ze hadden haar naar het kleine ziekenhuis van Dickens gebracht en daarna had Lou Cotton uit zijn bed gehaald. Eugene was teruggereden naar de boerderij om voor Amanda en de dieren te zorgen.
Travis Barnes behandelde Louisa, en de arts keek bezorgd. Het ziekenhuis was tevens zijn woning, maar het zien van een eetkamertafel en een General Electric-koelkast had Lou niet gerustgesteld.
‘Hoe is het met haar, Travis?’ vroeg Cotton.
Travis keek naar de kinderen en nam Cotton apart. ‘Ze heeft een beroerte gehad,’ zei hij zacht. ‘Het ziet ernaar uit dat ze aan haar linkerzijde verlamd is.’
‘Wordt ze weer beter?’ Dat kwam van Lou, die alles had gehoord.
Travis haalde bedroefd zijn schouders op. ‘We kunnen niet veel voor haar doen. De volgende 48 uur zijn kritiek. Als ik geloofde dat ze de rit kon doorstaan, had ik haar naar het ziekenhuis in Roanoke gestuurd. We zijn hier niet direct uitgerust voor iets dergelijks. Gaan jullie nu maar naar huis. Ik zal een boodschap sturen als er verandering in haar toestand komt.’
Lou zei: ‘Ik ga niet weg.’ Daarna zei Oz hetzelfde.
‘Ik denk dat ze niet naar je luisteren,’ merkte Cotton zachtjes op.
‘Er staat een bank op de gang,’ zei Travis vriendelijk.
Op die bank zaten ze tegen elkaar aan gedrukt te slapen, toen de verpleegster Cotton op zijn schouder tikte.
Zachtjes zei ze: ‘Louisa is wakker.’
Cotton en de kinderen deden voorzichtig de deur open en gingen de ziekenkamer in. Louisa’s ogen waren open, maar dat was dan ook alles. Travis stond over haar heen gebogen.
‘Louisa?’ zei Cotton. Er kwam geen antwoord, zelfs geen blijk van herkenning. Cotton keek Travis aan.
‘Ze is nog heel zwak,’ zei deze. ‘Het verbaast me dat ze bij bewustzijn is gekomen.’
Lou kon niets anders doen dan naar haar overgrootmoeder staren, banger dan ze ooit geweest was. Ze kon het eenvoudig niet geloven. Haar vader, haar moeder. Diamond. En nu Louisa. Verlamd. Haar moeder had al zo lang geen spier meer bewogen, dat Lou niet meer wist wanneer de laatste keer was geweest. Zou dat ook het lot van Louisa worden? Een vrouw die zo van de aarde hield? Die haar berg liefhad? Die als niemand anders een goed leven had geleid? Het was bijna genoeg om Lou te laten ophouden in een God te geloven die zoiets verschrikkelijks kon doen. Iemand zonder hoop in de steek laten. Iemand met echt helemaal niets in de steek laten.
Cotton, Oz, Lou en Eugene waren op de boerderij juist aan de maaltijd begonnen.
‘Ik kan niet geloven dat ze degene die de stal in brand heeft gestoken niet hebben gepakt,’ zei Lou kwaad.
‘Er is geen bewijs van brandstichting, Lou,’ antwoordde Cotton. Hij schonk melk in en deelde brood rond.
‘Ik weet wie het heeft gedaan. George Davis. Waarschijnlijk hebben die gasmensen hem ervoor betaald.’
‘Dat mag je niet rondvertellen, Lou, dat is laster.’
‘Ik weet dat het waar is!’ zei het meisje fel.
Cotton zette zijn bril af. ‘Lou, geloof me…’
Lou sprong van tafel op, haar mes en vork kletterden op haar bord, zodat iedereen overeind vloog. ‘Waarom zou ik iets geloven van wat je zegt, Cotton? Je zei dat mijn moeder zou terugkomen. Nu is Louisa ook weg. Ga je tegen me liegen, zeggen dat ze beter wordt? Ben je dat van plan?’
Lou holde weg. Oz wilde haar achternagaan, maar Cotton hield hem tegen. ‘Laat haar maar even begaan, Oz,’ zei hij. Cotton liep naar de veranda. Hij keek naar de sterrenhemel en dacht na over alles wat er om hem heen ineengestort was.
Lou vloog op de merrie voor hem langs. Een geschrokken Cotton kon niets anders doen dan haar nastaren, toen waren paard en meisje verdwenen.
Lou joeg Sue hard over de bergpaden voort, boomtakken en struiken sloegen tegen haar aan. Ten slotte kwam ze bij Diamonds huis, waar ze zich van het paard liet glijden. Rennend en struikelend bereikte ze de deur en ze ging snel naar binnen.
Terwijl de tranen over haar gezicht stroomden, strompelde Lou de kamer rond. ‘Waarom moest je bij ons weggaan, Diamond? Nu hebben Oz en ik niemand meer. Niemand! Hoor je me? Hoor je me, Diamond Skinner!’
Van de veranda kwam een schuifelend geluid. Geschrokken draaide Lou zich om. Jeb kwam door de openstaande deur binnen en sprong in haar armen. Hijgend van de lange tocht begon hij haar gezicht te likken. Ze drukte hem tegen zich aan. Toen begonnen er takken tegen het glas te rammelen, er klonk onheilspellend gekreun uit de schoorsteen en Lou hield de hond nog steviger vast. Een raam vloog open en de wind drong de kamer binnen. Toen werd alles rustig en eindelijk kalmeerde Lou ook.
Ze ging naar buiten, besteeg Sue en reed terug, niet wetend waarom ze eigenlijk hierheen was gegaan. Jeb sjokte met zijn tong uit zijn bek achter haar aan. Ze kwam bij een splitsing en sloeg links af om weer bij de boerderij te komen. Jeb begon te janken, nog vóór Lou de geluiden hoorde. Het dreigende gegrom en het onheilspellende gekraak in de struiken waren heel dichtbij. Lou spoorde het paard aan, maar voor Sue haar snelheid kon opvoeren, kwam de eerste wilde hond uit het bos tevoorschijn, recht op hun pad. Sue steigerde op haar achterbenen toen het afzichtelijke dier, meer wolf dan hond, met overeind staande nekharen zijn tanden ontblootte. Er kwam nog een hond uit het bos en daarna nog een, tot ze door zes honden werden omringd. Jeb liet ook zijn tanden zien en zijn nekharen stonden eveneens overeind, maar Lou wist dat hij tegen zo’n overmacht geen kans maakte. Sue bleef steigeren en hinniken en in kringetjes ronddraaien tot Lou zich voelde wegglijden, omdat het brede paardenlichaam zo smal als een strakgespannen koord leek te worden. Bovendien was het glad, want het paard was met schuim overdekt na de lange renpartij.
Een van de honden deed een uitval naar Lou’s been en ze trok het op. Het beest kwam in aanraking met een van Sues hoeven en werd tijdelijk uitgeschakeld. Maar er waren er te veel, ze bleven grauwend in kringetjes rondlopen, zo mager dat hun ribben te zien waren. Jeb ging tot de aanval over, maar een van de brute schepsels gooide hem tegen de grond. Met een bebloede vacht trok Jeb zich terug.
Een andere hond hapte naar Sues voorbeen en ze steigerde opnieuw. Toen ze deze keer weer met vier benen op de grond stond had ze geen berijder meer, want Lou had ten slotte haar houvast verloren en was gevallen, waarbij de lucht uit haar longen werd geperst. Sue rende over het pad in de richting van de boerderij, maar Jeb bleef als een stenen muur voor zijn vrouwtje staan, ongetwijfeld bereid om voor haar te sterven. De roedel sloot hen in, voelend dat ze hun slachtoffers nu gemakkelijk konden doden. Lou dwong zich om op te staan, ondanks de pijn in haar schouder en haar rug. Er lag zelfs geen stok binnen handbereik en zij en Jeb schoven zo ver achteruit tot ze nergens meer naartoe konden. Terwijl ze zich erop voorbereidde om vechtend te sterven, kon Lou aan niets anders denken dan dat Oz nu helemaal alleen zou zijn. De tranen sprongen haar in de ogen.
Het gebrul viel als een net over hen heen en de halve wolven draaiden zich om. Zelfs de grootste, die de afmetingen had van een kalf, kromp ineen toen hij zag wat er op hen af kwam. De poema was groot en slank, zijn spieren spanden zich onder de huid. Het dier had gele ogen en de tanden die het liet zien waren tweemaal zo groot als die van de wilde honden. De klauwen waren eveneens angstaanjagend, als hooivorken die aan zijn poten waren bevestigd. De poema brulde opnieuw toen hij het pad op sprong en achter de roedel wilde honden aan ging met de snelheid van een geladen kolentrein. De honden vluchtten weg van het strijdtoneel en het katachtige dier volgde hen, brullend bij elke gracieuze sprong.
Zo hard ze konden renden Lou en Jeb naar huis. Toen ze er nog bijna een kilometer vandaan waren, hoorden ze opnieuw gekraak in de struiken langs het pad. Jeb zette weer zijn nekharen op en Lou’s hart bleef bijna stilstaan: ze zag de gele ogen van de poema opgloeien in het donker terwijl het dier evenwijdig aan hen door het bos rende. Het roofdier had meisje en hond binnen enkele seconden aan stukken kunnen scheuren. Toch was het enige wat de poema deed, met hen meelopen; geen enkele maal kwam hij uit het bos tevoorschijn. Lou wist dat hij er nog steeds was, omdat ze het geluid van zijn poten tussen de bladeren en de struiken kon horen, en de glans van die lichtgevende ogen kon zien, die los in de duisternis leken te zweven, omdat de zwarte huid onzichtbaar was in de pikdonkere nacht.
Lou slaakte een kreet van opluchting toen ze de boerderij voor zich zag; ze holde met Jeb naar de veranda en daarna brachten ze zich binnen in veiligheid. Er was niemand te zien, Cotton was waarschijnlijk allang vertrokken. Hijgend keek Lou uit het raam, maar er was geen spoor van de poema te bekennen.
Het meisje liep de gang in, haar zenuwen waren nog steeds tot het uiterste gespannen. Voor haar moeders deur bleef ze staan en ze leunde ertegenaan. Deze avond was bijna haar dood geworden en het was afschuwelijk geweest, nog veel erger dan het auto-ongeluk, omdat ze niemand bij zich had gehad in deze hachelijke situatie. Lou gluurde naar binnen en zag verbaasd dat het raam openstond. Ze liep de kamer in, sloot het raam en ging naar het bed. Even keek ze verdwaasd omdat ze haar moeder niet kon vinden onder de dekens, maar natuurlijk was ze er wel. Lou’s ademhaling werd rustiger, de bange rillingen verdwenen toen ze dichter bij het bed kwam. Amanda haalde oppervlakkig adem, haar ogen waren gesloten en haar vingers waren kromgetrokken, alsof ze pijn had. Lou stak haar hand uit om haar aan te raken, maar trok die weer snel terug. Haar moeders huid voelde klam en vochtig aan. Lou vluchtte de kamer uit en botste tegen Oz op, die in de gang stond.
‘Oz,’ zei ze, ‘je zult niet geloven wat er met me gebeurd is.’
‘Wat deed je in mams kamer?’
Ze ging een stap achteruit. ‘Wat? Ik…’
‘Als je niet wilt dat mam beter wordt dan kun je haar beter met rust laten, Lou. Laat haar met rust!’
‘Maar Oz…’
‘Pap hield het meest van jou, maar ík zal voor mam zorgen. Zoals zij altijd voor ons gezorgd heeft. Ik weet dat mam beter wordt, ook al denk jij van niet.’
‘Je hebt het flesje wijwater dat Diamond je wilde geven niet aangepakt.’
‘Misschien kunnen kettingen en wijwater mam niet helpen, maar het helpt wel dat ik geloof dat ze beter wordt. Maar jíj gelooft het niet, dus laat haar met rust.’
Nog nooit van zijn leven had Oz zo tegen haar gesproken. Hij stond haar nijdig aan te kijken, zijn magere, sterke armen bungelden langs zijn lichaam als naalden aan een draad. Haar broertje was echt kwaad op haar! Ze kon het niet geloven. ‘Oz!’ Hij draaide zich om en liep weg. ‘Oz,’ riep ze hem na, ‘wees alsjeblieft niet boos op me. Alsjeblieft!’ Oz draaide zich niet om. Hij ging zijn kamer in en deed de deur achter zich dicht.
Lou strompelde naar de achterkant van het huis, waar ze naar buiten liep en op de traptreden ging zitten. De mooie avond, het prachtige uitzicht op de bergen, de geluiden van allerlei in het wild levende dieren maakten totaal geen indruk op haar. Ze keek naar haar door de zon leerachtig geworden handen, waarvan de palmen zo ruw waren als eikenschors. Haar nagels waren afgebrokkeld en smerig, haar haar zat in de war en was zo vaak met lysolzeep gewassen dat het dof was geworden, haar lichaam was dodelijk vermoeid voor iemand van haar leeftijd, haar opgeruimdheid had plaatsgemaakt voor wanhoop nu ze bijna iedereen van wie ze hield, had verloren. En nu hield haar dierbare Oz ook niet meer van haar.
Op dat moment loeide de gehate sirene van de mijn door het dal. Het leek of de berg krijste in afwachting van de komende pijn. Het geluid leek tot diep in Lou’s ziel door te dringen. Daarna klonk het doffe gedreun van de explosie en dat was wel het laatste wat ze kon verdragen. Ze keek naar het heuveltje met de graven van de Cardinals en opeens wenste ze dat zij daar ook lag, waar niets haar meer zou kunnen deren.
Met gebogen hoofd begon ze stilletjes te huilen, de tranen vielen op haar schoot. Ze had er nog niet lang gezeten toen ze achter zich de deur krakend hoorde opengaan. Eerst dacht ze dat het Eugene was die haar kwam zoeken, maar de voetstappen waren te licht. Armen werden om haar heen geslagen en hielden haar stevig vast.
Lou voelde de lichte adem van haar broertje in haar hals. Ze bleef voorovergebogen zitten, maar ze stak een arm naar achteren en sloeg die om hem heen. Broer en zus bleven zo nog een hele poos zitten.