30
De regen viel overvloedig en gestadig, en onweersbuien zorgden voor nog meer regen, zodat de hele oogst gezond en in overvloed kon worden binnengehaald. Eén felle hagelbui beschadigde een deel van de maïs, maar niet ernstig. Tijdens een langdurige regenval werd een geul in een heuvel uitgeslepen, als een schep roomijs, maar mens noch dier noch oogst werd erdoor getroffen.
De oogsttijd was in volle gang en Louisa, Eugene, Lou en Oz werkten hard en lang. Dat was goed, omdat het hun bijna geen tijd liet om eraan te denken dat Diamond niet meer bij hen was. Van tijd tot tijd hoorden ze de sirene van de mijn, een poosje later gevolgd door het doffe gerommel van de explosie. Dan begon Louisa telkens een liedje te zingen waaraan ze moesten meedoen, om hun gedachten af te leiden van het feit dat Diamond bij zoiets verschrikkelijks was omgekomen.
Louisa sprak niet veel over de dood van Diamond. Lou merkte wel op dat haar overgrootmoeder veel vaker bij het schijnsel van het vuur in haar bijbel zat te lezen, en dat haar ogen volschoten met tranen wanneer zijn naam werd genoemd, of wanneer ze naar Jeb keek. Het was voor iedereen moeilijk, maar toch was doorgaan het enige wat ze konden doen, en er was veel te doen.
Ze haalden de kievitsbonen binnen, deden die in Chop-zakken, waar ze op stompten om de doppen eraf te halen, en ze aten ze elke avond, met reuzel en brood. Ze plukten de snijbonen die om de maïsstengels waren opgeschoten, voorzichtig, zoals Louisa het hun had geleerd, om niet in aanraking te komen met de groene steekwormen die onder de bladeren leefden. Ze maaiden het maïsveld met de zeis en bundelden de stengels tot schoven, die ze op het veld zetten en die later zouden worden gebruikt als veevoer. Ze pletten de maïs en brachten die met de slede naar de schuur, die tot aan de nok toe vol raakte.
De aardappels waren groot en zwaar en vormden
met gewelde boter een maaltijd op zich. De tomaten waren ook rijp,
vol en bloedrood; ze aten die in hun geheel of in stukken gesneden.
Ook werden tomaten ingemaakt, er werden potten mee gevuld uit een
ijzeren
pan die op het fornuis stond, samen met bonen, paprika en vele
andere groenten. De potten werden in de provisiekast en onder de
trap opgestapeld. Ze vulden emmertjes met wilde aardbeien,
kruisbessen en massa’s appels, maakten jam en bakten taarten, en de
rest werd ingemaakt. Ze vermaalden de rietsuikerstengels om er
stroop van te maken, en gebruikten maïsmeel om er brood van te
bak-
ken.
Het kwam Lou voor dat niets werd weggegooid; het was een doelmatige gang van zaken en ze had er bewondering voor, ook al moesten zij en Oz zich halfdood werken van zonsopgang tot lang na zonsondergang. Overal waar ze aan de slag gingen met gereedschap of met hun handen, leek voedsel op hen af te komen. Hierdoor dacht Lou aan Billy Davis en zijn gezinsleden die niets te eten hadden. Ze dacht er zo vaak aan, dat ze er met Louisa over sprak.
‘Blijf morgenavond maar op, Lou, dan zul je zien dat jij en ik hetzelfde denken.’
Die avond laat stonden ze allemaal te wachten bij de maïsschuur, toen ze een wagen over de weg hoorden aankomen. Eugene hield een lantaarn omhoog. Het licht viel op Billy Davis, die de ezels tot staan bracht en zenuwachtig naar Lou en Oz keek.
Louisa liep naar de wagen. ‘Billy, ik geloof dat we hulp nodig hebben. Ik wil zeker weten dat je een behoorlijke vracht kunt meenemen. Het land is dit jaar goed voor ons geweest.’
Even leek Billy verlegen, maar toen zei Lou: ‘Schiet op, Billy, ik heb jouw spierkracht nodig om deze emmer op te tillen.’
Aldus aangemoedigd sprong Billy van de wagen af om te helpen. Ze waren allemaal een uur lang bezig om zakken maïsmeel, emmers en potten bonen en tomaten, knollen, komkommers, aardappelen, appels, groene kool, peren, zoete aardappelen, uien en zelfs een paar zijden gezouten varkensvlees op die wagen te laden.
Terwijl Lou aan het werk was zag ze dat Louisa Billy meenam naar een hoek van de schuur, waar ze bij het licht van een lantaarn zijn gezicht bekeek. Daarna liet ze hem zijn overhemd omhoogschuiven, ze onderzocht hem ook daar en ten slotte kwam ze, blijkbaar tevredengesteld, terug.
Toen Billy de wagen keerde om weg te gaan, zwoegden de ezels onder het nieuwe gewicht. De jongen lachte breed, knalde met de zweep en verdween in de nacht.
‘Ze kunnen al dat eten niet voor George Davis verstoppen,’ zei Lou.
‘Ik heb dit nu al heel wat jaren gedaan. De man heeft er nooit moeilijk over gedaan waar al die overdaad vandaan kwam.’
Lou keek boos. ‘Het is niet eerlijk. Hij verkoopt zijn oogst en verdient geld, en wíj geven zijn gezin te eten.’
‘Wat eerlijk is, is wanneer een moeder en haar kinderen goed te eten hebben,’ antwoordde Louisa.
‘Waar keek u naar, onder zijn hemd?’ vroeg Lou.
‘George is slim. Meestal slaat hij op plekken die door kleren worden bedekt.’
‘Waarom hebt u Billy niet gewoon gevraagd of zijn vader hem had geslagen?’
‘Het is net als met een lege lunchdoos, kinderen liegen wanneer ze zich schamen.’
Nu ze zoveel overhadden besloot Louisa dat ze met zijn vieren met een volgeladen wagen met voedsel naar het houthakkerskamp zouden gaan. Op de dag van de tocht kwam Cotton om voor Amanda te zorgen. De houthakkers verwachtten hen, want er hadden zich heel wat mensen verzameld toen ze kwamen aanrijden. Het kamp was groot, met een eigen school, een winkel en een postkantoor. Omdat het geregeld verplaatst moest worden wanneer de bossen waren leeggekapt, stond het hele stadje op rails, ook de arbeidershuizen, de school en de winkel. Ze stonden verspreid over een aantal sporen en vormden zo een buurtschap. Wanneer er verhuisd moest worden, werden de wagens aan locomotieven gekoppeld en korte tijd later was de hele stad verdwenen.
De gezinnen uit het houthakkerskamp betaalden óf met geld, óf met ruilartikelen, zoals koffie, suiker, toiletpapier, postzegels, potloden en papier, wat afgedankte kleren en schoenen, en oude kranten. Lou was er op Sue naartoe gereden. Om de beurt lieten zij en Oz de kinderen een gratis ritje maken, maar de ouders konden een bijdrage leveren in de vorm van pepermuntstokken en andere lekkernijen, als ze dat wilden. Velen deden het.
Later keken ze, vanaf de top van een scherpe rotsrichel, in de diepte waar een zijrivier van de McCloud stroomde. Stroomafwaarts was een dam van stenen en hout aangelegd, die de waterstand kunstmatig hoog hield en waardoor rotsen en andere obstakels die houttransport via de rivier bemoeilijkten, onder water kwamen te liggen. Op die plek was het water van oever tot oever gevuld met boomstammen, voornamelijk populieren. Onder op de stronken was het brandmerk van de houthakkers aangebracht. Vanaf deze grote hoogte leken het potloden, maar toen zagen Lou en Oz dat de kleine vlekjes op de stammen in werkelijkheid volwassen mannen waren. Ze lieten de stammen naar de dam drijven, waar een belangrijke wig zou worden weggeschopt en daarna zou het donderende water de bomen stroomafwaarts meevoeren. Daar werden ze aan elkaar gebonden en de bomen uit Virginia dreven vervolgens helemaal tot aan de verkoopplaatsen in Kentucky.
Lou overzag het land vanaf deze hoge uitkijkpost. Er leek iets te ontbreken. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat er geen bomen meer waren. Zo ver het oog reikte zag ze niets dan stompen. Toen ze naar het kamp teruggingen zag ze ook dat sommige sporen leeg waren.
‘We hebben zowat al het hout dat we hiervandaan konden halen, weggekapt,’ verklaarde een van de houthakkers trots. ‘We gaan nu snel verhuizen.’ Het leek hem totaal niet te hinderen. Lou nam aan dat hij eraan gewend moest zijn. Binnenhalen en verder trekken, het enige spoor van hun aanwezigheid werd gevormd door de boomstroken die werden achtergelaten.
Op de terugtocht bonden ze Sue aan de kar vast en Lou en Oz gingen met Louisa achterin zitten, met Eugene. Het was een leuke dag geweest voor iedereen, maar Oz was het meest tevreden van allemaal, want hij had een officiële honkbal ‘gewonnen’ van een jongen uit het kamp, door verder te gooien dan een van hen. Hij zei dat het zijn dierbaarste bezit was, op het pootje van het kerkhofkonijn na dat Diamond Skinner hem had gegeven.