32
Zonder dat Louisa of Eugene het wist nam Lou een lantaarn en lucifers mee om met Oz op Sue naar de mijn te rijden. Lou sprong van het paard, maar Oz bleef zitten en keek naar de ingang van de grot alsof die het voorportaal van de hel was. ‘Ik ga daar niet in,’ verklaarde hij.
‘Dan blijf je hier maar wachten,’ zei zijn zus.
‘Waarom wil je naar binnen gaan? Na wat er met Diamond gebeurd is? De berg kan wel boven je hoofd instorten en ik durf te wedden dat het behoorlijk pijn doet.’
‘Ik wil weten wat de mannen die Diamond gezien heeft, van plan waren.’
Lou stak de lantaarn aan en ging naar binnen. Oz bleef voor de ingang wachten, nerveus heen en weer lopend, maar ten slotte holde hij naar binnen, waar hij zijn zus al snel had ingehaald.
‘Ik dacht dat je niet meeging,’ zei Lou.
‘Ik dacht dat je misschien bang zou worden,’ antwoordde Oz, maar niettemin hield hij haar stevig bij haar blouse vast.
Ze liepen verder, huiverend vanwege de kilte en hun gespannen zenuwen. Lou keek om zich heen en zag wat kennelijk nieuwe schraagbalken waren, langs de wanden en tegen de zoldering van de schacht. Op de wanden waren ook diverse merktekens aangebracht met iets wat op witte verf leek. Een luid, sissend geluid drong tot hen door.
‘Een slang?’ vroeg Oz.
‘Als dat een slang is, is hij zo groot als het Empire State Building. Ga mee.’ Haastig liepen ze door; het gesis werd bij elke stap sterker. Ze sloegen een hoek om en toen klonk het geluid nog harder, alsof ergens stoom ontsnapte. Nog een hoek om, naar voren, de laatste bocht van de gang, en toen bleven ze staan. De mannen droegen veiligheidshelmen en hadden lampen met batterijen bij zich. Hun gezichten gingen schuil achter maskers. In de vloer van de mijngang zat een gat, met een dikke, metalen buis erin. Een machine die op een pomp leek was met slangen aan de buis bevestigd en maakte het sissende geluid dat ze hadden gehoord. De gemaskerde mannen stonden om het gat heen en zagen de kinderen niet. Lou en Oz gingen langzaam achteruit, daarna draaiden ze zich om en renden weg. Recht op Judd Wheeler af, maar ze konden hem ontwijken en bleven doorhollen.
Een minuut later kwamen Lou en Oz de mijn uit gestormd. Lou hield stil bij Sue en klauterde op het paard, maar Oz, die blijkbaar zijn leven niet toevertrouwde aan een dier dat zo langzaam was als een paard, vloog zijn zus en de merrie als een raket voorbij. Lou porde Sue in de ribben met haar voeten en draafde achter haar broertje aan. Ze kon hem echter niet inhalen, want Oz bleek opeens sneller te zijn dan een auto.
Cotton, Louisa, Lou en Oz hielden krijgsraad aan de keukentafel.
‘Jullie zijn gek om naar die mijn te gaan,’ zei Louisa kwaad.
‘Anders zouden we die mannen niet gezien hebben,’ wierp Lou tegen.
Louisa worstelde hier even mee en zei toen: ‘Gaan jullie nu maar. Cotton en ik moeten praten.’
Nadat Lou en Oz waren weggegaan, keek ze Cotton aan.
‘Wat denk je ervan?’ vroeg ze.
‘Zoals Lou het beschreef geloof ik dat ze naar aardgas zochten, in plaats van naar olie. En ze hebben het gevonden.’
‘Wat doen we eraan?’
‘Ze zijn zonder jouw toestemming op je terrein, en ze weten dat wij het weten. Ik denk dat ze wel naar jou toe komen.’
‘Ik verkoop mijn land niet, Cotton.’
Cotton schudde zijn hoofd. ‘Nee. Wat je wel kunt doen, is de concessie om te boren verkopen. En het land houden. Gas is niet hetzelfde als een kolenmijn. Ze hoeven de rots niet op te blazen.’
Koppig schudde ze haar hoofd. ‘We hebben een goede oogst gehad. Ik heb van niemand hulp nodig.’
Cotton keek naar de tafel. Langzaam zei hij: ‘Louisa, ik hoop dat je ons allemaal overleeft. Maar het is nu eenmaal zo dat als die kinderen de boerderij erven wanneer ze nog minderjarig zijn, ze het erg moeilijk zullen krijgen.’ Hij zweeg even, om er dan zacht aan toe te voegen: ‘En misschien heeft Amanda speciale verzorging nodig.’
Louisa knikte even bij die woorden, maar ze zei niets.
Later keek ze Cotton na toen hij wegreed, terwijl Oz en Lou speels achter zijn auto aan renden tot bij de weg, en Eugene ijverig bezig was met een of ander stuk gereedschap. Dit was Louisa’s hele wereld. Alles leek gladjes te verlopen; toch was het allemaal heel broos, dat wist ze. Met een vermoeid gezicht leunde Louisa tegen de deur.
De mensen van Southern Valley kwamen de volgende middag al.
Louisa deed de deur open en zag Judd Wheeler, met naast zich een kleine man met slangenogen en een sluwe glimlach, keurig gekleed in een driedelig kostuum.
‘Miss Cardinal, mijn naam is Judd Wheeler. Ik werk bij Southern Valley Coal and Gas. Dit is Hugh Miller, vice-president van Southern.’
‘En u bent uit op mijn aardgas?’ zei ze botweg.
‘Ja, mevrouw,’ antwoordde Wheeler.
‘Nou, dan is het goed dat mijn advocaat hier is,’ zei ze, met een blik naar Cotton, die vanuit Amanda’s slaapkamer naar de keuken was gekomen.
‘Miss Cardinal,’ zei Hugh Miller toen ze allemaal zaten, ‘ik denk niet dat het zin heeft om eromheen te draaien. Ik begrijp dat u een extra verantwoordelijkheid voor uw familie hebt geërfd, en ik weet hoe moeilijk dat kan zijn. Daarom doet het me veel genoegen dat ik u... honderdduizend dollar kan bieden voor uw terrein. Ik heb de cheque en de papieren die u moet tekenen, bij me.’
Louisa had van haar leven niet meer dan vijf dollar contant geld bezeten. ‘Lieve hemel,’ was het enige wat ze kon uitbrengen.
‘Laten we elkaar goed begrijpen,’ zei Cotton, ‘Louisa verkoopt alleen de onderliggende concessie.’
Glimlachend schudde Miller zijn hoofd. ‘Ik vrees dat we voor dat bedrag verwachten dat we ook het terrein kopen.’
‘Dat doe ik niet,’ zei Louisa.
Cotton zei: ‘Waarom kan ze u niet alleen de concessie verlenen? Dat is hier de gewoonte.’
‘We hebben grote plannen voor haar terrein. We willen de berg afvlakken, een goed wegenstelsel aanleggen en faciliteiten bouwen voor de ontginning, de productie en het vervoer. En, verdorie, de langste pijpleiding die er buiten Texas bestaat. We zijn al een hele tijd op zoek. Dit terrein is perfect. Ik zie niet wat erop tegen kan zijn.’
Louisa keek hem nijdig aan. ‘Behalve dat ik het niet aan u verkoop. U gaat dit land niet verpesten zoals u dat elders hebt gedaan.’
Miller leunde naar voren. ‘Dit gebied gaat hard achteruit, miss Cardinal. De bossen zijn gekapt. De mijnen worden gesloten. Mensen raken hun baan kwijt. Wat heb je aan bergen als je ze niet gebruikt om mensen te helpen? Het is niets dan rotsen en bomen.’
‘Ik heb een eigendomsakte voor dit land, maar niemand is eigenaar van de bergen. Ik waak over ze zolang ik hier ben. En ze geven me alles wat ik nodig heb.’
Miller keek om zich heen. ‘Alles wat u nodig hebt? Nou, u hebt hier zelfs geen elektriciteit, of telefoon. Ik weet zeker dat u, als godvrezende vrouw, beseft dat onze schepper ons hersens heeft gegeven opdat we gebruik kunnen maken van onze omgeving. Wat is een berg, vergeleken bij mensen die een goed leven leiden? Wat u doet is volgens mij niet in overeenstemming met de Heilige Schrift.’
Louisa schonk de kleine man een spottend lachje. ‘God heeft deze bergen gemaakt opdat ze in eeuwigheid zouden bestaan. Maar Hij heeft ons mensen hier neergezet, voor een heel klein poosje. Wat zegt dat u?’
Miller leek wanhopig. ‘Hoort u nu eens, mijn maatschappij is van plan een grote investering te doen om dit land weer tot leven te brengen. Hoe kunt u dat in de weg staan?’
Louisa stond op. ‘Zoals ik het altijd heb gedaan. Op mijn beide voeten.’
Cotton liep met Miller en Wheeler mee naar hun auto.
‘Meneer Longfellow,’ zei Miller, ‘u zou uw cliënte moeten overhalen ons voorstel aan te nemen.’
Cotton schudde zijn hoofd. ‘Wanneer Louisa Mae Cardinal zich eenmaal iets in het hoofd heeft gezet, kun je dat niet veranderen, net zomin als je kunt proberen de opkomende zon tegen te houden.’
‘Nou, de zon gaat elke avond ook weer onder,’ zei Miller.
Toen de mannen van Southern Valley wegreden, bleef Cotton hen nakijken.
Het kerkje stond in een weiland, een paar kilometer bij de boerderij van de Cardinals vandaan. Het was gebouwd van ruwhouten planken en had een kleine toren, één bescheiden raam van gewoon glas, en een overdaad aan charme. Er zouden een kerkdienst en een maaltijd op de grond plaatsvinden en Cotton was met Lou, Oz en Eugene erheen gereden. Ze noemden het ‘op de grond’, verklaarde Cotton, omdat er geen tafels en stoelen waren, maar dekens, lakens en stukken zeildoek: een grote picknick onder het mom van een kerkbezoek.
Lou had aangeboden thuis te blijven bij haar moeder, maar Louisa wilde er niet van horen. ‘Ik lees in mijn bijbel, ik bid tot mijn Heer, maar ik hoef niet samen met anderen te gaan zitten zingen om mijn geloof uit te dragen.’
‘Waarom moet ik er dan wel heen?’ had Lou gevraagd.
‘Omdat er na de dienst gegeten wordt, en dat eten is niet te versmaden, meisje,’ antwoordde Louisa lachend.
Oz had zijn pak aan en Lou droeg haar Chop-jurk en een paar dikke, bruine kousen die door elastieken werden opgehouden. Eugene had de hoed op die hij van Lou had gekregen, en een schoon overhemd aan. Er waren nog een paar negers, onder wie een slanke, jonge vrouw met opvallend mooie ogen en een prachtige, egale huid. Eugene praatte geruime tijd met haar. Cotton vertelde dat er deze kant uit zo weinig negers waren dat ze geen aparte kerk hadden. ‘Daar ben ik heel blij om,’ zei hij. ‘Meestal gaat het niet zo in het zuiden, en in de steden bestaan de vooroordelen nog steeds.’
‘We hebben in Dickens een bordje met alleen voor witte mensen gezien,’ zei Lou.
‘Dat zal vast wel,’ zei Cotton. ‘Maar in de bergen is het anders. Ik zal niet zeggen dat iedereen hier een heilige is, want dat is beslist niet zo, maar het is een hard leven en de mensen proberen allemaal het hoofd boven water te houden. Dat laat niet veel tijd over om stil te staan bij dingen waar ze niet bij stil zouden moeten staan.’ Hij wees naar de eerste rij en zei: ‘Met uitzondering van George Davis en een paar anderen dan.’
Geschokt zag Lou George Davis in de voorste bank zitten. Hij had een stel schone kleren aan, zijn haar was gekamd en hij had zich geschoren. Met tegenzin moest ze toegeven dat hij er keurig uitzag. Hij had echter geen van zijn gezinsleden bij zich. Met gebogen hoofd zat hij in gebed verzonken. Voor de dienst begon vroeg Lou aan Cotton wat dit moest voorstellen.
De advocaat zei: ‘George Davis komt bijna altijd naar de kerkdienst, maar hij blijft nooit eten. En hij brengt zijn gezin nooit mee, zo is hij nu eenmaal. Ik zou graag hopen dat hij komt om te bidden omdat hij voelt dat er heel wat dingen zijn waarvoor hij boete moet doen. Maar ik denk dat hij zich gewoon indekt. Het is een berekenend man.’
Lou keek naar Davis, die bad alsof God in zijn hart en zijn huis woonde, terwijl zijn gezin in vodden en in angst verkeerde en zou verhongeren zonder de goedgeefsheid van Louisa Cardinal. Hoofdschuddend zei ze tegen Cotton: ‘Wat er ook gebeurt, ga niet naast die man staan.’
Verbaasd keek Cotton haar aan. ‘Waarom niet?’
‘De bliksem kon wel eens neerdalen,’ antwoordde ze.
Te lang moesten ze luisteren naar de dominee, hun achterste deed pijn van de harde banken, hun neus werd geprikkeld door de geur van lysolzeep, seringenwater en viezere luchtjes van degenen die er niet aan hadden gedacht om zich te wassen voor ze naar de kerk kwamen. Oz viel twee keer in slaap en Lou moest hem aanstoten om hem wakker te maken. Cotton droeg een speciaal gebed op aan Amanda, wat door Lou en Oz erg op prijs werd gesteld. Het leek er echter op dat ze, volgens deze vlezige baptistendominee, allemaal gedoemd waren naar de hel te gaan. Jezus had Zijn leven voor hen gegeven en ze waren een miserabel stelletje, zei hij, hijzelf inbegrepen. Ze deden weinig anders dan zondigen en luieren. Daarna kwam de heilige man pas goed op gang, hij liet ieder menselijk wezen in het gebouwtje bijna in tranen uitbarsten, of in elk geval de rillingen krijgen, door te wijzen op hun buitengewone waardeloosheid en op de schuld die in hun zondige zielen woonde. Vervolgens ging de collecteschaal rond en vroeg hij heel beleefd om koud, hard geld aan al die aardige mensen die hier vandaag bijeen waren, ondanks hun verschrikkelijke zonden en hun waardeloosheid.
Na de dienst stroomden alle kerkgangers naar buiten. ‘Mijn vader is pastor in Massachusetts,’ zei Cotton, toen ze de treden voor de kerk afdaalden. ‘Hij is ook zo verzot op de vuur-en-zwaveltheorie van het geloof. Een van zijn helden was Cotton Mather, daar heb ik mijn nogal eigenaardige naam vandaan. Ik weet dat mijn vader heel teleurgesteld was toen ik niet in zijn voetsporen trad, de kansel op, maar zo is het leven. Ik voelde me niet geroepen om de Heer te dienen en ik wilde het ambt van geestelijke niet in diskrediet brengen, alleen om mijn vader een plezier te doen. Ik ben zeker geen deskundige, maar toch wordt een mens er moe van om zich eerst te laten vernederen en daarna geld uit de zak te laten kloppen door dat vrome gedoe.’ Lachend keek Cotton naar de mensen die zich bij het uitgestalde eten verdrongen. ‘Maar ik geloof dat het een redelijke prijs is die je moet betalen om iets van deze heerlijkheden te mogen proeven.’
Het eten behoorde inderdaad tot het beste wat Lou en Oz ooit gegeten hadden: gebraden kip, gerookte Virginia-ham, kool en bacon, luchtig gebak met gesmolten boter, brood, groenteschotels, diverse soorten bonen en warme vruchtentaarten, alles ongetwijfeld gemaakt volgens geheime, goedbewaarde familierecepten. De kinderen aten tot ze niet meer konden en gingen daarna onder een boom liggen rusten.
Cotton zat op de treden voor de kerk met een kippenpoot en een kom warme cider te genieten van de vreedzaamheid van een goede kerkmaaltijd toen de mannen hem benaderden. Het waren allen boeren, met sterke armen en vierkante schouders, ze liepen een beetje voorovergebogen en hun vingers waren licht gekromd, alsof ze nog steeds een schoffel of een zeis vasthielden, emmers water versjouwden of aan koeienuiers trokken.
‘Hallo, Buford,’ zei Cotton met een knikje naar een van de mannen die uit de groep naar voren was gekomen, met zijn vilthoed in de hand. Cotton wist dat Buford Rose lange tijd in deze streek had geploeterd met aarde en zaad; het was een goede, fatsoenlijke man. Zijn boerderij was klein, maar hij beheerde die doelmatig. Hij was niet zo oud als Louisa, maar toch had hij al jaren geleden de middelbare leeftijd vaarwel gezegd. Buford maakte geen aanstalten om iets te zeggen, zijn ogen bleven op zijn afgedragen schoenen gericht. Cotton keek naar de andere mannen, de meesten kende hij omdat hij hen had geholpen met een of ander probleem, dat meestal te maken had met eigendomsakten, testamenten of belastingen. ‘Hebben jullie iets op je hart?’ zei hij ter aanmoediging.
Buford zei: ‘Die lui van de kolenmijn zijn bij ons allemaal langs geweest, Cotton. Om over het land te praten. Om het te verkopen, bedoel ik.’
‘Ik hoor dat ze er flink wat geld voor bieden,’ zei Cotton.
Buford wierp een nerveuze blik op zijn metgezellen, zijn vingers begroeven zich in de rand van zijn hoed. ‘Nou, zóver zijn ze nog niet gegaan. Zie je, het gaat erom dat ze ons land niet willen kopen tenzij Louisa verkoopt. Ze zeggen dat het te maken heeft met waar het gas zit en zo. Ik heb er niet veel van begrepen, maar dat zeggen ze.’
‘De oogst was dit jaar goed,’ zei Cotton. ‘Het land heeft iedereen veel opgeleverd. Misschien hoeven jullie niet te verkopen.’
‘En volgend jaar dan?’ zei een man die jonger was dan Cotton maar er minstens tien jaar ouder uitzag. Hij was een derdegeneratieboer in deze streek, wist Cotton, en daar leek hij op dit moment niet al te blij mee. ‘Eén goed jaar weegt niet op tegen drie slechte.’
‘Waarom wil Louisa niet verkopen, Cotton?’ vroeg Buford. ‘Ze is een stuk ouder dan ik, en ik ben nu al afgebeuld en mijn zoon wil dit niet meer. En ze heeft die kinderen in huis, en de zieke vrouw voor wie ze moet zorgen. Ik begrijp er niets van dat ze niet wil verkopen.’
‘Dit is haar thuis, Buford. Evenals het jouwe. En wij hoeven het niet te begrijpen. Zij wil het zo. Dat moeten we respecteren.’
‘Kun jij niet met haar praten?’
‘Ze heeft haar besluit genomen. Het spijt me.’
Zwijgend bleven de mannen hem aankijken, het was duidelijk dat geen van hen blij was met dit antwoord. Daarna draaiden ze zich om en liepen ze weg, een zeer verontruste Cotton Longfellow achterlatend.
Oz had zijn bal en zijn handschoenen meegenomen naar het kerkmaal, en hij begon te gooien met Lou en een paar van de andere jongens. De mannen keken hun ogen uit bij het zien van zijn vaardigheid en zeiden dat ze nog nooit zo’n sterke arm als die van Oz hadden gezien. Toen kwam Lou langs een groepje kinderen die praatten over de dood van Diamond Skinner.
‘Stomme ezel, om zich op die manier te laten opblazen,’ zei een bolwangige jongen die Lou niet kende.
‘Een mijn in lopen waar aangestoken dynamiet ligt,’ zei een ander. ‘Goeie hemel, wat een stommeling.’
‘Hij heeft natuurlijk ook nooit op school gezeten,’ zei een meisje met donker, krullend haar, dat een dure, breedgerande hoed ophad met een lint eromheen en een jurk droeg met ruches, die evenveel moest hebben gekost. Lou kende haar als Charlotte Ramsey. Haar familie had geen boerderij, maar bezat een van de kleine kolenmijnen en verdiende er goed aan. ‘De arme jongen wist waarschijnlijk niet beter.’
Nadat ze even had staan luisteren ging Lou tussen de groep staan. Sinds ze in de bergen woonde was ze langer geworden en ze stak boven iedereen uit, hoewel ze allemaal bijna van dezelfde leeftijd waren.
‘Hij ging die mijn in om zijn hond te redden,’ zei Lou.
De jongen met de bolle wangen lachte. ‘Je leven wagen voor een hónd? Dat is pas echt stom.’
Lou’s vuist schoot uit en de jongen belandde op de grond, met zijn hand tegen een van zijn dikke wangen gedrukt, die nu nog een tikje dikker was geworden. Lou liep met grote stappen weg en bleef doorlopen.
Oz zag wat er gebeurd was. Hij pakte zijn bal en handschoenen en haalde haar in. Zonder iets te zeggen bleef hij naast haar lopen terwijl haar woede bekoelde, dat had hij wel vaker gedaan. De wind nam in kracht toe en er kwamen wolken opzetten toen een onweersfront boven de bergen opdoemde.
‘Gaan we helemaal naar huis lopen, Lou?’
‘Jij kunt met Cotton en Eugene meerijden als je wilt.’
‘Weet je Lou, jij bent zo slim, je hoeft toch niet te vechten. Je kunt hen verslaan met je woorden.’
Ze keek hem van opzij aan. Tegen wil en dank moest ze lachen om zijn opmerking. ‘Sinds wanneer ben jij zo volwassen geworden?’
Oz dacht er even over na. ‘Sinds ik acht geworden ben.’
Ze bleven doorlopen.
Oz had zijn handschoenen aan een touwtje om zijn hals gehangen en om iets te doen te hebben gooide hij de bal in de lucht en ving die op achter zijn rug. Hij gooide nog een keer, maar deze keer ving hij hem niet en de bal viel, vergeten, op de grond.
George Davis was zo geruisloos als een mistflard uit de bosjes gekomen. Zijn nette kleren en zijn schone gezicht maakten het kwaad dat er van hem uitstraalde niet minder om, dacht Lou. Oz deinde meteen terug, maar Lou zei fel: ‘Wat moet u?’
‘Ik heb gehoord van die gasmensen. Gaat Louisa verkopen?’
‘Dat is haar zaak.’
‘Míjn zaak! Ik wed dat er onder mijn land ook gas zit.’
‘Waarom verkoopt u het dan niet?’
‘De weg naar mijn boerderij loopt over haar grond. Ze kunnen niet bij mij komen als zij niet verkoopt.’
‘Nou, dat is dan uw probleem,’ zei Lou, die probeerde haar glimlach te verbergen, want ze dacht dat God misschien eindelijk aandacht aan de man schonk.
‘Zeg maar tegen Louisa dat ze, als ze weet wat goed voor haar is, beter kan verkopen. Zeg haar verdomme dat ze moet verkopen.’
‘En voor u is het beter dat u nu weggaat.’
Davis hief zijn hand op. ‘Brutale meid!’
Een hand, zo snel als een slang, greep Davis’ arm en hield die in de lucht tegen. Daar stond Cotton, hij bleef die sterke arm vasthouden terwijl hij de man aankeek.
Davis rukte zijn arm los en balde zijn vuisten. ‘Nou krijg je ervan langs, meneer de advocaat.’
Davis haalde uit. Cotton hield de vuist met zijn hand tegen en greep hem vast. Ditmaal kon Davis de greep niet verbreken, hoewel hij het uit alle macht probeerde.
Toen Cotton iets zei, gebeurde dat op rustige toon, maar wel zo dat Lou een rilling over haar rug voelde lopen. ‘Ik heb aan de universiteit Amerikaanse literatuur gestudeerd. Maar ik was ook aanvoerder van het boksteam. Als je nog één keer je hand opheft tegen deze kinderen, sla ik je net zolang tot je bijna dood bent.’
Cotton liet de vuist los en Davis ging een paar stappen achteruit. Hij was duidelijk onder de indruk, zowel van het kalme optreden als van de sterke handen van zijn tegenstander.
‘Cotton, hij wil dat Louisa haar grond verkoopt, dan kan hij de zijne ook verkopen. Hij dringt er heel sterk op aan,’ zei Lou.
‘Ze wil niet verkopen,’ zei Cotton met nadruk. ‘En daarmee uit.’
‘Er kan veel gebeuren om te maken dat iemand toch wil verkopen.’
‘Als dat een dreigement is, kunnen we ermee naar de sheriff. Tenzij je het nu meteen met mij wilt uitpraten.’
George Davis gromde iets en liep daarna met grote passen weg.
Terwijl Oz zijn honkbal opraapte, zei Lou: ‘Bedankt, Cotton.’