VERONICA HAZELHOFF
Drop voor de engel
Simon zit op z’n kamer de top veertig bij te
werken. Hij kauwt op z’n potlood als ie een enorme dreun en
glasgerinkel hoort. Verstoord kijkt ie op. Tenslotte
komt er een hoop rekenwerk aan te pas. Dat
glasgerinkel was z’n bloedeigen slaapkamerruit. En op de grond ligt
een engel. Van schrik slikt Simon het achterkantgummetje van z’n
potlood door. Op hetzelfde moment stormen z’n ouders binnen. Ze
roepen of ie het nou alweer voor elkaar heeft, een ruit te mollen!
Ze staan doodstil ineens.
‘Een vent met vleugels en een soepjurk aan?’
Simons vader klinkt verbijsterd.
‘Allemachtig!’
‘Zeg dat wel,’ hikt Simon.
De engel die voorzichtig tussen het glas
overeind komt, zegt beledigd: ik ben geen vent met vleugels.’ En
streng: ‘Waarom hik jij, Simon?’
‘M’n gummetje doorgeslikt.’
‘Goed ademhalen en veel water drinken,
sufkop!’
Simons moeder vraagt met een van ontzag vervulde
stem: ‘Er zit allemaal glas in uw ene vleugel. Zal ik het eruit
pulken? Volgens mij kunt u er nooit bij aan de achterkant.’
‘Volgaarne, mevrouw.’ De engel draait zich om.
‘Lies,’ zegt Simons moeder. En bloost.
‘Ehem,’ kucht Simons vader. ‘Mag ik a. vragen
wat u hier doet? En b.: engelen bestaan niet.’
‘A. vertel ik zo wel. En b.: ik sta hier, dus
lijkt het me logisch dat ik besta. Au! Mijn kop doet zeer!
Misschien heeft u een compres of zo in huis?’ ‘Simon, maak jij eens
een theedoek nat?’ vraagt z’n moeder. Dat doet ie. En zorgzaam legt
z’n moeder de theedoek op het voorhoofd van de engel. ‘Gaat u maar
mee naar binnen, daar staat een lekkere stoel.’ Ze gaan de
woonkamer in. Simons moeder schuift gedienstig een voetenbankje
aan. ‘Zo, en nu gaat u hier zitten hoor, meneer eh...’
‘Dirk.’ De engel zakt in de stoel.
‘Hoe zei u?’ vraagt Simons vader. ‘Dirk? Dat kan
niet! Engelen heten Michaël of Gabriël, maar niet Dirk.’
‘En volgens mij bent u hier verkeerd,’ voegt
Simon eraan toe. ‘Wij zijn niks. We stemmen Partij van de Arbeid. U
heeft zich vast vergist in het huis. Misschien moet u bij mevrouw
Bunters hiernaast wezen. Die is katholiek.’ ik heb me niet vergist
in het huis,’ zegt Dirk met een pijnlijk gezicht. ‘Wel in hoe ik
binnenkwam.’
‘Dat kan je wel zo stellen,’ zegt Simons vader.
‘En wie gaat dat betalen?’ ‘Eh... Dat weet ik niet.’ Dirk klappert
met z’n linkervleugel die nu glasvrij is. Dat kost een antiek
vaasje.
‘Zie je dat, Lies?’ wijst Simons vader. ‘Ohoho!
Dat vaasje van je tante Elisabeth,
waar je zo aan gehecht was. Niet meer te lijmen,
dat zie ik zo al.’ ‘Hindert niet hoor, Dirk,’ zegt Simons moeder.
‘Blieft u koffie?’ ‘Graag Lies.’
‘Nou moe!’ Simons vader kijkt nijdig. ‘Als ik
maar naar dat vaasje wees! En de eerste de beste engel die hier
binnen komt vallen...’
‘Alstublieft, een speculaasje.’ Simons moeder
houdt Dirk de trommel voor. Simon vraagt: ‘Wat komt u eigenlijk
hier doen?’
‘Zeg maar jij,’ zegt Dirk met volle mond. ik ben
niet zo’n hoge. En ik kom voor drop.’
‘Drop?’
‘Ja drop.’
‘Gó, je lijkt m’n moeder wel.’
‘Precies, daarom juist. Mevrouw Lies, als ik het
goed heb, heeft u nogal eens drop in huis.’
‘Wat heet! Ze is eraan verslaafd,’ zegt Simon.
‘Maar hoe weet je dat? En bestaat God?’ ‘Daar mag ik niks over
zeggen.’
Simons moeder zegt dromerig: ‘Bazuinen. Grazige
weiden. Het eeuwige geluk. Toe Dirk. Is God echt oneindig
goed?’
‘Katjes!’ antwoordt Dirk. ‘Dubbelzout
muntendrop! Jujubes!’
Simons moeder loopt naar de platenkast. Van
achter een oude sprookjesplaat vist ze een zak jujubes.
‘Zo dus daar bewaar je die!’ zegt Simons vader,
ik dacht dat je op dieet was?’ ‘Bén ik ook. Alsjeblieft, Dirk.’
Dirk stopt een jujube in z’n mond. ‘Mm. Zalig!’ ‘Daar wou ik het
juist over hebben!’ zegt Simons vader grimmig. ‘Hoe zit dat? Worden
we allemaal zalig? Of, en en...’ Hij stottert ervan. Dirk neemt nog
een jujube en houdt het zakje voor Simons moeder. Die kan het niet
laten. Ze neemt er twee tegelijk.
‘Anton, hou eens op met dat gezeur,’ zegt ze met
volle mond. ‘Je ziet toch dat Dirk dan in gewetensnood komt!’
‘Juist Lies, jij begrijpt me.’
Dirk houdt haar het zakje voor en ze neemt er
gedachteloos nog één, terwijl ze elkaar diep in de ogen
kijken.
Zo meteen worden ze nog verliefd, denkt
Simon.
Kennelijk komt z’n vader op hetzelfde
idee.
Want hij fleemt: ‘Zeg Dirk. Wordt het onderhand
niet eens tijd dat je teruggaat naar eh... boven? Weet je wat? Ik
haal wel een zak drop voor je bij Jamin.’ ‘Gaarne,’ antwoordt Dirk.
‘Want dit is helaas op.’
Schuldbewust kijken Dirk en Simons moeder naar
het nu lege zakje. Simons vader heeft z’n jas al aan.
‘Ook boerderijdrop, Anton,’ zegt Simons moeder.
‘Dirk, hoe is het met je hoofdpijn?’ ‘Bijna over Lies.’
‘Simon wil je die doek nog eens nat maken?’ Zijn
moeder kijkt hem lief aan.
Zie je wel dat ze me kwijt wil, denkt Simon
terwijl ie in de keuken de theedoek onder de koude kraan houdt.
Boem! De voordeur. Zo gauw is z’n vader toch niet terug?
Hij loopt de gang in. Mevrouw Bunters!
‘Ja de deur stond open. Ik zag je vader zo snel
weglopen en dat glasgerinkel straks. D’r is toch niets gebeurd?’
‘Nee, niks,’ zegt Simon.
‘Lies!’ roept mevrouw Bunters. is er wat?’ Ze
wil de kamer ingaan. ‘Eh... ja!’ zegt Simon vlug. ‘Een meeuw! Zo’n
grote!’ Hij wijst iets enorms aan. ‘O get,’ griezelt ze. ‘Maar je
moeder dan? Lies, ik kom eraan hoor!’ En resoluut pakt ze de
deurknop.
‘Meeuwsdolheid!’ schreeuwt Simon, en springt
tussen mevrouw Bunters en de deur.
‘Wat?’ Mevrouw Bunters laat de knop weer
los.
‘Ja, meeuwsdolheid. Dat heerst. Wist u dat
niet?’
‘Nee! En die arme moeder van je.’ Simon krijgt
het er benauwd van.
‘Hindert niet. Ze zit onder de tafel. Hij kan er
niet bij. Bovendien is ze ervoor ingeënt.’
Mevrouw Bunters kijkt angstig. ‘Daar zouden ze
toch voor moeten waarschuwen! Op de radio of met zo’n
luidsprekerwagen. Vreemd dat ik niks gehoord heb.’
De voordeur gaat open en ditmaal is het gelukkig
wel Simons vader. Mevrouw Bunters stormt meteen op hem af. ‘Anton.
Wat hoor ik nou? Héé! Wat heb je daar? Drop?’
‘Ja, dat wou ie,’ zegt Simons vader. ‘Een meeuw
drop?’
‘Hoezo meeuw?’ Simons vader doet de kamerdeur
open voordat Simon hen tegen kan houden. Dirk is weg. Op de bank
zit Simons moeder zielig voor zich uit te kijken.
‘Hij is weg!’ snuft ze droevig.
Mevrouw Bunters loopt op haar af en legt
troostend een arm om haar heen.
‘Gelukkig kind. Zo’n engerd ook!’
‘Dirk was geen engerd,’ zegt Simons moeder.
‘Juist heel lief. En nou heeft ie z’n drop ook al niet.’
Snikkend loopt ze de kamer uit. Mevrouw Bunters
kijkt haar meewarig na. "t Heeft haar wel aangepakt hoor. Zou je de
politie niet eens bellen, Anton?’ ‘Waarom?’ Simons vader staat er
nogal suffig met z’n zak drop. ‘Die meeuw, pap!’ zegt Simon
nadrukkelijk. ‘Die hele grote gevaarlijke meeuw!’ ‘O ja! Nou
gevaarlijk was ie zeker. Weet u wat? Gaat u maar naar huis, mevrouw
Bunters. Het komt allemaal in orde.’
Als ze weg is, na hun op het hart gedrukt te
hebben vooral meteen te bellen, loopt Simons vader naar de
telefoon.
‘Je doet het toch niet echt, papa?’ vraagt Simon
terwijl z’n vader een nummer draait.
‘Er moet nieuw glas in je kamer, of wou je dat
zo laten?’
Als hij klaar is met bellen vraagt hij of Simon
dat kapotte vaasje wil opruimen. ‘Misschien kan ik het nog lijmen.’
En schutterig vertrekt hij naar de slaapkamer waar Simon z’n moeder
nog steeds hoort snikken.
Simon veegt de scherven bij elkaar. Dan kijkt ie
naar buiten. Heel ver weg vliegt iets wits vleugeligs. Maar dat kan
net zo goed een meeuw wezen.