DICK WALDA
Het huis bij de viersprong 2. Op zoek naar Roelof
Jodi had de kleine briefjes die de duif Jochem
bij zich droeg, goed bewaard. Twee keer was hij nou al van een
vlucht thuisgekomen met zo’n briefje, aan z’n poot gefrommeld
tussen het ringetje. De tekst van de briefjes kende Jodi uit haar
hoofd. In het eerste briefje stond:
‘Kom je eens op bezoek? Je hoort nog van
me!’
Verder niets. Geen naam, geen adres. En op het
tweede briefje dat de duif bij zich droeg, was in precies datzelfde
hanepotige handschrift geschreven:
‘Ik kan kringetjes roken. Kom gauw. Ik
wacht op je!’
En wéér geen naam en adres. Wie schreef die
briefjes? En hoe kwam het dat de schuwe Jochem al twee keer op
hetzelfde plekje was neergestreken en zich liet pakken? Jochem liet
zich door niemand pakken - behalve door haar en door haar
vader.
Jodi staarde uit het raam en wachtte. Jochem was
laat. Héél laat zelfs. Al vier, vijf keer had haar vader - die
beneden voor de televisie bier zat te drinken - geroepen: ‘Is ie er
al?’
‘Nee-eh,’ gilde Jodi dan zenuwachtig. Ze wist
niet waardoor ze zenuwachtiger was. Omdat Jochem er nog niet was?
Of om de spanning of er deze keer wel of geen briefje zou zijn? Het
duisterde al toen Jochem neerstreek. En tot overmaat van ramp bleef
hij nog minutenlang kalm rondtrippelen op het platje vóór het hok.
Jodi schoof haar stoel vlak tegen het raam en ging er bovenop
staan. Ze strooide wat voer en riep zachtjes Jochem zijn naam. Maar
Jochem pikte eerst, uitgehongerd, van het voer. Jodi strekte
voorzichtig haar arm uit en probeerde de duif te grijpen. Maar hij
fladderde plagerig weg en ging op het uiterste randje van het
platje zitten. Jodi keek ongeduldig naar zijn pootje. De ring zag
ze duidelijk. Maar zat er een briefje onder? Zo te zien had Jochem
deze keer geen briefje bij zich.
Eindelijk, eindelijk kwam de duif binnen en met
een gewoontegebaar greep Jodi naar een van zijn poten, stroopte de
ring er af en vond toch een briefje. Het was heel klein opgevouwen
en mooi verborgen onder het rubberringetje. Dat stopte ze in de
duiveklok en toen vouwde ze het briefje open. is ie er al?’
schreeuwde vader van beneden. ‘Nét pa. Ik heb de ring al in de
klok,’ riep Jodi.
Ze hoorde haar vader naar boven komen en stopte
het briefje gauw in de zak van haar spijkerbroek.
‘Nou... dat wordt lachen,’ zei vader somber,
terwijl hij de klok oppakte en naar Jochem toeliep.
‘Ze nemen me niet meer serieus op de
club.’
‘Waar heb je al die tijd gezeten, mormel?’ riep
hij kwaad tegen Jochem, die zich net opfriste in een
waterbadje.
'Ik snap er niks van. Het is net of hij onderweg
ergens een plek heeft waar hij het naar zijn zin heeft. Snap jij
het?’ ‘Nee pa,’ loog Jodi.
Jodi haar vader verdween met de klok. Jodi
haalde vliegensvlug het kleine briefje uit haar zak. Ze vouwde het
open. Ook deze keer was de boodschap met rode inkt geschreven. Ze
las: ‘Ik weet alles van duiven. Woon bij De Viersprong bij
Arnhem. Zoek mij eens op. Roelof.’
Nu wist Jodi eindelijk hoe de briefschrijver
heette. Het klonk als de naam van een oude man: Roelof. Maar het
handschrift leek een beetje op het hare. Nee: niet een beetje, het
leek zelfs heel veel op het hare. Die ‘r’ en dan dat hoekige en
schuine. Zo schreef Jodi zelf ook ongeveer. ‘Wie is Roelof,
Jochem?’ vroeg ze.
Jochem keek haar aan, terwijl hij het water van
zich afschudde. Maar helaas kon hij niet praten.
Roelof moest heel erg veel geduld hebben gehad
met Jochem, want bij het minste of geringste was hij van slag en
vloog weg. Jochem kon er ook niet tegen als je hard tegen hem
schreeuwde. Dan bleef hij dagenlang weg. Jodi keek op de landkaart
die op zolder hing. Ze zocht Arnhem op en zag dat de duif een heel
eind moest omvliegen om bij Roelof in de buurt te komen. Misschien
was Roelof wel een heel aardige jongen. Maar wat was De Viersprong?
Een gevangenis? Een soort jeugdgevangenis? Ze zocht de volgende dag
in het telefoonboek. Ja, daar stond De Viersprong. Ze vond het
adres en dacht: Ik bel gewoon op en vraag naar Roelof. Maar toen ze
eindelijk durfde te bellen, kwam haar moeder er aan. ‘Wat heb jij
een rood hoofd, Jodi. Ben je ziek?’
‘Nee mam. Maar we hebben morgen een proefwerk,’
loog Jodi. Ze kreeg in de gaten dat het liegen haar steeds beter
afging.
‘Wat hang je dan hier rond? Aan het werk.
Vooruit,’ commandeerde moeder. De volgende dag ging Jodi niet naar
school... Met de tram reisde ze naar het Centraal Station. Ze was
helemaal bibberig van de zenuwen. Maar ze had besloten, dat ze
Roelof wilde leren kennen. Als het een oud iemand was, dan was het
vast een aardige man. Want wie doet er vandaag de dag nog briefjes
om duivepoten? Jodi had uit haar geheime plekje wat geld gepakt. Ze
had het verdiend met het ophalen van kranten. Nu kocht ze een
retourtje Arnhem. Ze kon best op één dag heen en weer, zodat haar
ouders niets hoefden te merken van haar tochtje. Als er in
hemelsnaam maar geen vriendinnetjes zouden opbellen...
In Arnhem aangekomen, bleek dat ze met een bus
naar De Viersprong moest en dan nog een eindje lopen door een bos.
Hier is Jochem dus al drie keer geweest, dacht Jodi toen ze door
het bos liep.
In de verte zag Jodi een groot vervallen huis
opdoemen. Maar toen ze dichterbij kwam, was het wonderlijke dat ze
nergens mensen zag! Bos en huis leken uitgestorven. Zou Roelof
helemaal alleen in dat huis wonen?
Jodi bleef staan. Ze dacht: Ik ben bang. Ik ga
terug. Haar handen begonnen te transpireren. Misschien was dit wel
een tehuis voor slechte kinderen en mócht ze hier helemaal niet
komen. Toch besloot Jodi, weliswaar schoorvoetend, door te lopen.
Ze zag dat er witte gordijnen voor de ramen hingen, zodat je niet
naar binnen kon kijken. Maar toen ontdekte ze dat de voordeur op
een kier stond! Jodi duwde de deur piepend open en kwam in een
donkere hal terecht...