SJOERD KUYPER

De banden van Johannes

‘Waar moet je heen?’ vroeg de man achter het stuur.
‘Geeft niet,’ zei ik, ik zat al, ‘waar gaat u heen?’
De man noemde een plaatsnaam die ik niet kende.
is daar iets te beleven?’
ik zal m’n best doen,’ zei de man.
‘Hoe bedoelt u?’
ik moet er optreden.’
En toen hij mijn verraste blik zag, voegde hij eraan toe: ik speel poppenkast.’ Poppentheater Johannes van der Weyde stond in gele letters op zijn zwarte bestelbus, zag ik later toen we bij het café tegenover de kerk stopten. Ik hielp Johannes met het uitladen en opbouwen van zijn kast en stond verbaasd over hoe lang het duurde voor de latten aan elkaar geschroefd waren, de lappen stof en de gordijnen op hun plaats hingen, de lampen goed gericht bevestigd waren. We waren pas om zeven uur klaar, de voorstelling zou om acht uur beginnen. We gingen aan een tafeltje in het café zitten en bestelden koffie. ‘Nee,’ zei Johannes.
Ik had hem gevraagd of poppenspeler een lollig beroep was.
‘Nee,’ zei hij, ‘want je mag nooit vergeten dat poppenspel een kunstvorm is, net
als poëzie, muziek of schilderkunst. En een kunstwerk is altijd meer dan wat de
kunstenaar erin gestopt heeft. Tijd, zweet en talent, dat stop je erin. Maar of
wat eruit komt een kunstwerk wordt... dat weet je nooit zeker.’
‘Maar,’ zei ik, ‘je hébt toch niets anders dan tijd, zweet en talent? Ik bedoel: het
is al mooi als je talent hebt...’
‘De poppen,’ zei Johannes, en hij was fel als iemand die z’n tranen inhoudt, ‘de poppen doen precies wat ik wil, daar heb ik immers op gestudeerd! Maar ze moeten méér doen, ze moeten lós komen van mij, lós van mijn handen! Maar je zult het straks wel zien. Het blijven m’n handen, niets meer, handen in jurkjes met houten koppen erop. En wie het niet kan, die moet het niet doen. Ik probeer het nog één keer, en als het vanavond weer niet lukt, is het mijn laatste voorstelling.’
‘Maar,’ zei ik weer, ‘maar...’ ‘Soms denk ik,’ zei Johannes, ‘de kunst is een vrouw. De mooiste vrouw die ooit bestond. Je raakt verliefd op haar, verslaafd..., maar zij maakt uit of je haar krijgt. Ik weet niet wat ik fout doe, maar ze schijnt me niet te willen.’ Arthur, koning voor eens en altijd is het mooiste boek dat over Koning Arthur is geschreven - dat moet je zeker lezen als je ouder bent of je zo nu en dan wat ouder voelt. Arthur is koning van Engeland, en Guinevere is zijn vrouw. Lance- lot is de dapperste ridder van de Ronde Tafel, de beste vriend van Arthur, én... verliefd op Guinevere. Guinevere ook op hem. Arthur weet van hun verhouding maar grijpt niet in. Hij zou niet weten waarom, hij houdt immers van allebei evenveel! Het loopt pas mis als de vijanden van Arthur achter de liefde tussen Guinevere en Lancelot komen en hen betrappen in de slaapkamer van de koningin. Lancelot weet te ontsnappen, Guinevere wordt berecht wegens verraad aan de koning. Ze wordt veroordeeld tot de brandstapel.
Zo ver was Johannes nu gekomen met zijn spel. Arthur staat aan zijn raam en kijkt naar Guinevere op de brandstapel. Hij bidt. Hij bidt tot God maar hoopt op Lancelot. En van wat hij hoopte wist ik dat het gebeuren zou - ik had het boek gelezen. Lancelot zou komen, op zijn paard, hij zou Guinevere lossnijden en met haar wegrijden. Maar er gebeurde heel iets anders in de kast! De adem stokte in mijn keel. Lancelot kwam het vertrek binnen, met getrokken zwaard! ‘Lancelot, dwaas!’ zegt Arthur. ‘Probeer te vluchten!’
‘Waarom zou ik vluchten, heer?’ zegt Lancelot. ‘Mijn leven was mijn liefde, en mijn liefde is voorbij. Daar staat ze, buiten op de brandstapel. Slechts in de dood kan ik weer bij haar zijn, en dat geldt ook voor u!’
‘Oh nee!’ roept Arthur, en hij trekt zijn zwaard, ik vecht voor het leven.’
ik voor de dood!’ zegt Lancelot. ‘Was ons leven te klein of was de liefde te groot?’
De zwaarden blikkerden vals op in het licht van de lampen. De poppen sloegen hun wapens tegen elkaar. Johannes had de hele avond mooi gespeeld, vond ik, heel rustig in z’n bewegingen, met hele mooie stemmen - ‘t was net geweest of je naar kleine mensen zat te kijken. Ook het publiek had bewonderend toegekeken - zó knap was het geweest. Maar dit hier was een woest gevecht, té woest vergeleken met wat we eerder zagen. Af en toe zag ik zelfs de naakte polsen van Johannes boven de speelplank, zo gingen de poppen op in hun strijd. En vreemd, nu hij fouten begon te maken, nu hij zich helemaal liet gaan en de poppen niets menselijks meer hadden, nu zijn spel niet meer knap was... werd het adembenemend. Arthur en Lancelot liepen van elkaar weg, keken elkaar strak aan, gleden snel naar elkaar toe en doorboorden elkaar met hun zwaarden. Ze huiverden, de kast huiverde mee, en heel langzaam kwam uit de beide ruggen de punt van een zwaard naar buiten. Niet langer glinsterend, maar dof, rood van het bloed. Zo bleven de twee poppen staan, in een omhelzing leek het wel. Eén idioot begon, de kudde volgde, en luid applaus steeg op in de zaal. De poppen gingen langzaam liggen, als handen in de schoot van een biddende vrouw. Want het waren geen poppen meer, het waren handen. Bloedende handen. De handen van Johannes. Daar zat hij. De handen nu in zijn eigen schoot. De poppen trilden, maar Johannes lachte. ‘Recht door hun hart,’ zei hij. ‘Je bloedt dood!’ riep ik angstig.
‘Ik niet,’ zei hij. ‘Het hart van een pop zit te hoog voor een mens om aan te sterven.’
Hij trok de zwaarden uit de poppen, schoof de poppen van zijn handen. ‘Kijk,’ zei hij, ‘het is niet erg. Alleen de pezen zijn beschadigd, die vingers kan ik nooit meer echt bewegen.’ ‘Pijn?’ vroeg ik. Hij glimlachte.
‘Vroeger,’ zei hij.
Mijn ontmoeting met Johannes van der Weyde is het grootste avontuur in mijn leven. Omdat ik zeventien was en alles begreep - behalve dit. En daarom zal het altijd mijn grootste avontuur blijven ook, zelfs als ik binnenkort een nieuw werelddeel ontdek of als eerste mens verbrand op de zon. Ik heb nooit meer van Johannes gehoord. Ik heb hem gezocht. Ik heb hem niet gevonden.