CORRIE HAFKAMP

In de gelukkige vallei

Op een dag ligt er bij de post een brief voor Lotje. Lotje weet niet wat ze ziet want ze krijgt nooit brieven.
Nadat ze de envelop om en om heeft gedraaid, scheurt ze hem slordig open. Er staat geen afzender op dus denkt Lotje dat het om reclame gaat. Ze trekt een dun, geel velletje te voorschijn en leest:
‘Lieve Lotje, ik nodig je uit voor mijn koekenfeest op zaterdag.
Neem je broertje, je vriendinnen en je neefjes mee.
Daaag, je oudoom Koekebakker.
(Ik woon in de Gelukkige Vallei)
Lotje begrijpt meteen dat dit geen gewone brief is. Ze stopt het gele velletje in haar zak. Als haar moeder thuis komt hoeft ze niet te weten dat er post voor Lotje was. Lotjes moeder vindt dat Lotje teveel fantasie heeft. Lotjes moeder vindt dat Lotje, waar het verzinsels betreft, een beetje van lotje getikt is en ze moet altijd hard lachen als ze het zegt. Lotje niet. Lotje kan er wel om huilen. ‘Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg,’ zegt Lotjes moeder vaak. Lotje zou wel graag gewoon willen doen als ze maar wist wat gewoon was. Daarom gaat Lotje met de brief in haar zak in de deuropening op de schommel zitten.
Terwijl ze zachtjes schommelt denkt ze na. Voor zover ze weet heeft ze geen oudoom. Als ze een oudoom had die Koekebakker heette, zou ze het weten. Haar moeder zou er grapjes over maken. Daarom mag haar moeder niets over de vreemde brief weten.
‘Neem je broertje, je vriendinnen en je neefjes mee.’ Die oudoom Koekebakker kent haar dus! Raar. Bijzonder raar. Haar broertje Jochem is pas drie, aan hem heeft ze niets maar aan haar neefjes Thijs en Jesse en aan haar vriendinnen Anneke en Froukje laat ze de brief lezen. Geen van vieren heeft ooit gehoord van de Gelukkige Vallei. Ze wonen allemaal dicht bij elkaar in een buitenwijk van de stad.
Thijs en Jesse halen hun schouders op. Ze denken dat er iemand lollig wil zijn. Anneke en Froukje vinden het spannend.
‘Het is zo geheimzinnig. Vraag thuis of je toch een oudoom hebt.’
Die dag aan tafel zegt Lotje: ‘Froukje heeft een oudtante. Wat is dat eigenlijk?’
‘Het kan de zus van haar oma zijn,’ legt Lotjes moeder uit.
‘Heb ik er geen? Of misschien een oudoom?’
‘Jouw oma had wel een broer maar die is op een dag zomaar verdwenen. Niemand heeft ooit meer iets van hem gehoord. Het was een rare snoeshaan.’ Lotje weet genoeg. Oudoom Koekebakker bestaat! Hoe kan ze hem vinden? Ze piekert zich suf maar komt op geen enkel idee. De Gelukkige Vallei kan overal en nergens zijn.
ik vind hem vanzelf,’ zegt Lotje en daar moeten ze allemaal om lachen, niet alleen Thijs en Jesse maar ook Anneke en Froukje.
Maar de volgende dag op school, in de les wereldoriëntatie, wordt er verteld dat hun wijk, vol flats, winkels en parkeerhavens, is gebouwd op een stuk grond dat vroeger de Gelukkige Vallei werd genoemd, al waren er nooit heuvels en dalen.
‘Zie je nu wel,’ zegt Lotje om vier uur. ik heb een verdwenen oudoom en de Gelukkige Vallei bestaat.’ ‘Sprookjes,’ zegt Jesse.
‘Echt iets voor Lotje,’ roept Thijs. ‘Een koekenfeest, laat me niet lachen! Als je trek hebt in een koekje kun je er van mij wel één krijgen.’ ‘Ach jullie,’ zegt Lotje.
De volgende dag is het zaterdag. Jesse, Thijs, Anneke en Froukje staan al vroeg bij Lotje voor de deur. Thijs zegt plagerig: ‘Jij vindt je gekke oudoom vanzelf, heb je gezegd. Wij gaan met je mee, we willen dat wel eens zien.’ ik neem Jochem mee, dan kun jij rustig boodschappen doen,’ zegt Lotje tegen moeder. Jochem is blij. Het gebeurt niet vaak dat hij met de groten mee mag.
Met Jochem aan de hand en de vier anderen op een rijtje achter haar aan, trekt Lotje de wijk in. Op elke straathoek lezen ze de naambordjes. Nergens een straatnaam die zelfs maar een klein beetje lijkt op de Gelukkige Vallei. De jongens worden baldadig en zingen: ‘Olé, olé!’
De meisjes krijgen de slappe lach. Jochem begint te jengelen en te zeuren dat hij moe is en gedragen wil worden.
Lotje geeft het niet op. Omdat ze Jochem aan zijn hand moet meetrekken en doordat ze zelf ook moe is, trapt ze op haar veter.
‘Wacht even op me,’ roept Lotje. Ze knielt om de veter vast te maken en ziet vlak voor haar neus een kelderraam waarop in helgele letters geschilderd staat: Koekebakkerij in de Gelukkige Vallei’.
Lotje geeft zo’n harde gil dat de anderen verschrikt komen toelopen. Met grote ogen kijken ze naar het kelderraam. Lotje heeft de trap omlaag al gevonden. Ze klopt op de deur.
‘Binnen zonder kloppen,’ roept iemand.
Lotje opent de deur en samen met Jochem stapt ze naar binnen.
‘Dag oudoom Koekebakker, ik ben Lotje. Ik kom voor het koekenfeest. Dank u nog heel hartelijk voor de aardige uitnodiging.’
‘Ha, dag Lotje. Wat ben ik blij dat je gekomen bent. Dag klein ventje, ben jij moe?’
Jochem wordt opgetild en op een grote tafel gezet. Oudoom Koekebakker heeft een witte koksmuts op, een wit pak aan met een geruit schort ervoor en hij heeft bolle wangen en een grijze snor. Maar het mooist van alles vindt Lotje zijn ogen, die lichtblauw twinkelen en schitteren als sterren.
‘Wij hebben dezelfde ogen,’ zegt Lotje en ze zucht diep. Nu komen Jesse, Thijs, Anneke en Froukje ook binnen.
‘Aha, allemaal present, het feest kan beginnen!’ roept oudoom Koekebakker. Hij loopt naar een fornuis, zo groot als een tweepersoons bed en zet er vijf koekepannen op. Uit vijf kommen schept hij vijf lepels beslag en giet het in de koekepannen.
Terwijl het sist en dampt zingt hij:
Ik doe nooit gewoon want dat is niet gek genoeg.
Ik bak: appelflappen met flauwe grappen,
wentelteefjes voor verwende neefjes,
drie-in-de-pan voor de kleine broekeman,
pannekoeken vol heksevloeken en flensjes met wensjes.
Ik doe nooit gewoon want dat is niet gek genoeg.
Voor ze het weten zitten ze allemaal aan de grote tafel met een bord voor hun
neus en een vork in de hand. Froukje krijgt een appelflap en ze lacht zich slap bij elke hap, want elke hap vertelt een flauwe grap.
Thijs en Jesse krijgen wentelteefjes. Ze slaan wild met hun vork om zich heen, want de wentelteefjes willen niet op hun bord blijven. Ze slaan de neefjes kletsend om de oren. Jochem eet rustig een drie-in-de-pan en daarna nog één en nog één.
Anneke heeft een pannekoek die ‘hokuspokus drakelekrokus fladderdegriebelmoes’ en nog ergere dingen roept.
Maar Lotje eet een flensje met een wensje en dat wensje is dat ze nog vaak bij haar oudoom Koekebakker op bezoek mag komen.
Niemand heeft het wensje gehoord. Lotje heeft het in gedachten gezegd. Ook oudoom Koekebakker kan het niet gehoord hebben maar hij heeft het wel begrepen.
Hij fluistert in Lotjes oor: ‘Kom zo vaak je wilt. Wij passen bij elkaar. Als dit feest voorbij is open ik het kelderraam en verkoop ik ongewone koeken aan voorbijgangers. Ik zorg er voor dat elk een koekje van eigen deeg krijgt, ha ha, dat is andere koek dan doe-maar-gewoon!
‘Zeiden ze dat vroeger tegen jou, oudoom Koekebakker?’ vraagt Lotje. ‘Wel duizend keer. Daarom ben ik weg gegaan.’ Ze zeggen het nu tegen mij,’ zegt Lotje verdrietig.
‘Jij hoeft niet weg te lopen,’ troost oudoom Koekebakker, terwijl hij een nieuw flensje met een wensje op Lotjes bord legt.
‘Nu je mij gevonden hebt, laat je ze allemaal maar praten. Welkom in de Gelukkige Vallei.’