IMME DROS
Het huis bij de viersprong 4. Gerard met een zachte g
Iemand die rookt, dacht Jodi, iemand die zo vaak
en zo veel rookt dat hij dit soort kringetjes kan blazen, allemaal
rónd, iemand die dus eigenlijk niets anders doet dan roken, de ene
sigaret aansteken met de andere en maar paffen gadverdamme en maar
kringetjes blazen - hup daar gaan er weer twee - die
heeft vast en zeker een sléchte conditie. Die
piept als hij diep ademhaalt, die hijgt als hij vijftig meter
hardloopt, die haalt me van zijn leven niet in! Ze zette
voorzichtig een voet op de drempel, stak haar hand uit en greep de
dikste fles in haar buurt. Het avontuur beviel haar niet, maar ze
had nu eenmaal haar spaargeld uitgegeven voor een treinkaartje naar
Arnhem. Ze had er twee keer van naar de bioscoop kunnen gaan, ze
had er twintig ijsjes van kunnen eten. En in plaats daarvan was ze
stiekem naar een stom huis vol ouwe rommel gekomen om rook uit een
kast te zien kringelen. Ze hield de fles hoog boven haar hoofd.
‘Roelof?’ vroeg Jodi.
Er werd blaffend gehoest in de kast (een echte
rokerskuch, jakkes bah) en toen zei een stem, te zacht, te gedempt
om er iets uit af te leiden: ‘Roelof?!’ Ja, daar schieten we mee
op, dacht Jodi. ‘Kom uit die kast,’ gebood ze, ‘en gauw!’
‘Nou zeg,’ zei de stem wat harder zodat te horen
was, dat het een stem was met een zachte g. ‘Rustig maar.’ De deur
van de kast kraakte en knerpte, een grote rookwolk kwam in één keer
de kamer in samen met een jongen niet ouder dan Jodi zelf. Een
jongen met een sigaar.
Jodi liet de fles zakken.
‘Ben jij Roelof?’
‘Ben jij Roelof dan niet?’
ik? Je ziet toch zeker wel dat ik een meisje
ben. Ik heet Jodi.’
‘O... Jódi... waar doet me dat aan denken,
Jodi... Hee, ik weet het. Aan Jodi en het hertejong...’
‘Wat?’
‘Jodi en het hertejong, da’s een boek. Van mijn
opa. Jodi en het hertejong. Mooi wel.’
‘Zanik jij altijd zo? Zeg liever hoe je heet.’
‘Gerard.’
Met zo’n g kon je beter Kees heten, dacht
Jodi.
‘Wat doe jij in die kast?’
‘Niks. Wachten.’
‘Waarop?’
‘Op Roelof vanzelf.’
‘Op Roelof. O ja? En waarom dan wel. Je kent hem
niet eens.’
‘Jij anders ook niet,’ zei de jongen met de
sigaar. ‘En wat doe jij hier? Kan ik net zo goed vragen.’
ik... nou ik... Ik kwam voor Roelof.’
‘Eigenaardig,’ meende de jongen.
‘Dan moeten we allebei Roelof hebben en we
kennen hem allebei niet. Heb jij soms ook een kat?’ ‘Een kat? Een
kat?’
is dat zo gek. Een kat. Een beest met een
staart. Haast iedereen heeft een kat.’
‘Nou wij hebben toevallig duiven.’
‘Hahaha, duiven. Zitten ze in een mandje in de
kamer?’
idioot, natuurlijk niet, ze horen in een hok.
Het zijn hele mooie. Mijn vader doet mee aan wedstrijden en hij
heeft prijzen gewonnen ook. Nou ja, de duiven winnen ze voor hem.
Vooral Jochem, dat is de beste, die heeft... laat maar.’ De jongen
gooide de brandende sigaar op de grond en trapte hem uit. ‘Zeg, heb
jij wel eens een sigaar gerookt?’ ikke niet.’ ‘Het is vies.’
‘Maar... maar als je het vies vindt, waarom rook
je dan?’
‘Ach, die sigaar lag hier en ik dacht: es zien
of ik óók kringetjes kan blazen.
Maar, smerig hoor.’
‘De kringetjes waren anders mooi, je maakt mij
niet wijs, dat je het voor het eerst deed.’
‘O, dat kwam niet door mij, iedereen die in die
kast zit, kan kringetjes blazen, want het sleutelgat heeft de vorm
van een o.’ Jodi bekeek het slot. ‘Van wie is die kast, van wie is
dit allemaal?’ vroeg ze. ik dacht van Roelof.’
‘Hoe weet jij, dat hier iemand woont die Roelof
heet als je hem niet kent.’ ‘Hoe weet jij dat?’ ik vroeg het ‘t
eerst.’
‘Hm. Ja, het is allemaal een beetje... je
gelooft het misschien niet eens... eh... zie je, wij hebben dus een
kat... een kater... Goeroe heet ie.’ De jongen gebruikte veel meer
g’s dan een ander mens, of het leek alleen zo.
‘Zo’n grote, weet je wel en oranje met
streepjes, eigenwijs als de pest. Af en toe blijft hij zomaar dagen
weg... Nou... een paar weken geleden kwam hij thuis met een briefje
onder zijn vlooienband... uit Arnhem helemaal!’
‘Een briefje? Hoe groot? Wat stond erin? Hoe was
het geschreven?’
‘Ik heb ze bij me,’ zei Gerard, ‘drie zijn het
er al, gister kwam het laatste.’ Op zijn hand lagen drie stukjes
papier. Jodi vouwde ze open. Haar lippen bewogen mee terwijl ze
las.