MIEKE VAN HOOFT

De enige

Als Harm thuiskomt, is zijn moeder net klaar met haar schilderij. Ze trekt haar jasschort uit. De mouwen zitten vol met verf. ‘Hoi!’ groet ze opgewekt.
Harm loopt om de schildersezel heen en bekijkt het doek: twee vogels op een waslijn. Mam schildert altijd dieren of bloemen. ‘Wat is dat voor soort?’ vraagt hij, wijzend naar de vogels.
Ze ordent haar tubes verf in de schilderskist. ‘Koolmeesjes! Ken je die niet?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Je wordt een echt stadsjongetje!’ Meteen loopt ze naar de kast. Ze pakt een brief. Intuïtief voelt hij aan dat het de brief is die de meester hem drie dagen geleden gaf. ‘Hoe kom je daaraan?’ vraagt hij. Zijn stem klinkt vijandig.
Ze komt naast hem zitten op de bank. Ze ruikt naar olieverf. ‘Waarom heb je me dit niet laten lezen? Toen ik vanmorgen de was in de machine stopte, vond ik dit in je broekzak.’
ik ga toch niet mee!’ Harm wil opstaan, maar zijn moeder houdt hem tegen. ‘Blijf even zitten,’ zegt ze. ik heb afgesproken met Frits.’
‘Die kan best even wachten. Nou...’ ze slaakt een zucht, ‘ik wil dat je meegaat. Drie dagen in de buitenlucht, dat is goed voor je! Ik geef je morgen geld mee voor de meester. Dan kun je het kamp betalen. En verder geen gezeur!’ Harm vliegt overeind, ik ga niet mee! Je weet best waarom!’ Ze trekt hem terug, naast zich op de bank. ‘Och lieve jongen, jij maakt er altijd zo’n probleem van. Jij denkt altijd maar dat je de enige bent. Geloof je nou echt dat de meester nog nooit een kind in de klas heeft gehad met hetzelfde probleem als dat van jou?’
‘Daar heb ik niks mee te maken!’ Harm schreeuwt het bijna. ‘Als ik meega, weet straks de hele school het!’
Moeder probeert hem te sussen. Maar Harm laat haar praten en loopt de kamer uit.
Het is stil in de klas. Alle kinderen zitten ijverig aan hun opstel te werken. Alleen Harm niet. Die is al klaar. Hij speelt met zijn pen. Zijn verhaal ligt op de hoek van de bank te wachten, totdat de Meid het op komt halen. De Meid is zijn onderwijzer, meester Van Arkel. De lange, blonde haren van meester Van Arkel waren aanleiding voor zijn bijnaam. De Meid zit rustig achter zijn tafel. Hij leest de krant. Af en toe ritselt er een bladzijde. Harm pakt een kauwgompje en stopt dat in zijn mond. In zijn broekzak brandt het geld dat moeder vanmorgen heeft meegegeven. Wat moet hij daar nou mee? Iedereen heeft zich al opgegeven voor dat kamp, alleen hij niet. Dat valt op. Hij kan niet zeggen dat hij geen zin heeft om mee te gaan. Want... wie wil er nou niet mee? Drie dagen in een grote schuur in de bossen, als onderdeel van een project voor biologie, dat is toch hartstikke mooi! Hij kijkt naar de kalender aan de muur. Het kamp is volgende week woensdag. Dan wordt hij dinsdag ziek! Verkouden. Nee, griep. Flinke griep!
‘Harm,’ zegt de Meid, ‘gooi jij die kauwgom even weg? Ik geloof dat er een afspraak is dat wij niet zouden snoepen in de klas.’
Harm staat op en haalt de kauwgom uit zijn mond. ‘Mag ik hem bewaren?’ vraagt hij.
De meester wijst streng naar de prullenbak. ‘Wég! En breng meteen je opstel mee. Ik zie dat je al klaar bent.’ Harm loopt naar voren en gaat achter de rug van de Meid staan. Met zijn ene hand legt hij zijn blaadje op tafel. Met zijn andere plakt hij zijn kauwgompje aan het haar van de meester. Dan loopt hij naar de prullenbak, gooit daar zogenaamd iets in, en gaat zitten. Nog niemand heeft iets in de gaten. Pas als het kwart voor twaalf is, en de meester alle blaadjes op gaat halen, kan iedereen het kauwgompje achter op zijn rug zien bungelen. Harm stoot Frits aan, die voor hem zit. ‘Zie je het? Zie je het?’ Frits draait zich om op zijn stoel. Zijn ronde Dik Tromgezicht is rood van plezier. Nu gonst de klas van de stemmen. Iedereen kijkt naar het haar van de meester en dan naar Harm.
De Meid klapt een paar keer hard in zijn handen. ‘Mag ik ook weten wat er te lachen valt?’ Er wordt gegiecheld. Joep Boeren, een braaf joch op de eerste rij, verraadt de boel natuurlijk weer: ‘Harm heeft zijn kauwgom in uw haar geplakt, meester!’
Iedereen schatert, maar de Meid graait in paniek naar zijn haardos. Meteen gaat de bel. ‘Allemaal opgehoepeld!’ roept de meester boos. ‘Alleen Harm blijft hier.’
ik wacht buiten op je!’ belooft Frits.
Alle kinderen lopen de klas uit. Harm blijft achter met de meester. De Meid staat klaar met een schaar en kijkt hem streng aan. ‘Knip die kauwgom eruit. Maar doe het alsjeblief voorzichtig, voordat ik dadelijk een rare hap uit mijn haar heb.’ Harm doet wat hem gezegd wordt. ‘Zal ik u ook even scheren?’ vraagt hij.
‘Altijd praatjes maken, altijd stoer doen!’ moppert de meester. Maar hij lacht erbij. Want hij is nog niet vergeten dat hij vroeger zelf ook geen braaf schooljongetje is geweest.
Als Harm de kauwgom heel voorzichtig uit het haar heeft geknipt, zegt de Meid: ‘Als je me dit nog eens lapt, zul je ervan lusten, mannetje.’ Harm knikt. Ze mogen elkaar wel, hij en de meester. ‘Mag ik nu gaan?’ vraagt hij.
De Meid gaat bovenop zijn tafel zitten.
‘Nee, ik moet nog met je praten. Je moeder heeft mij gisteravond gebeld.’
‘Wat!’ schreeuwt Harm. Wat gemeen! Woede borrelt in hem omhoog. De Meid legt kalmerend een hand op zijn schouder. ‘Probeer nou eens rustig te blijven! Harm!’
Maar Harm voelt zich vernederd. Zijn woede slaat om in een gevoel van schaamte. Door het raam ziet hij Frits bij het fietsenhok staan. De meester volgt zijn blik. ‘Weet Frits het?’
Harm antwoordt niet. Natuurlijk weet Frits het niet. Niemand weet het. Alleen hij. En zijn vader en moeder en de dokter.
‘Het zou beter zijn als je er over kon praten,’ zegt de meester. ‘Er zijn heus veel meer kinderen van jouw leeftijd die nog wel eens in bed plassen. Zelfs als je volwassen bent, kan zoiets gebeuren!’
In bed plassen. Alsof het om een baby gaat die zijn Pampers met plasgoot volpiest.
‘Ik ga niet mee!’ schreeuwt Harm.
‘Dan mis je het kampvuur,’ zegt de meester. ‘En de spookverhalen. En de zelfgemaakte kruidensoep en en...’
‘Ik ga niet mee!’ schreeuwt Harm.
‘Ik kom je uit bed halen,’ belooft de meester. ‘Twee keer per nacht zal ik je wakker maken, zodat je naar de wc kunt gaan. Zo doet je moeder dat thuis toch ook met je. Niemand hoeft er iets van te merken. Echt niet.’ Harm kijkt naar het kauwgompje dat hij nog steeds in zijn hand heeft. Er zitten vijf blonde haren aan vastgekleefd.
De woensdag daarna gaat Harm toch mee op kamp. Zijn moeder en de Meid hebben net zo lang gepraat, totdat ze hem over konden halen. Voor de zekerheid heeft hij plastic broeken meegenomen, die hij ‘s avonds voor het naar bed gaan, stiekem in de wc aantrekt. Het worden drie prachtige dagen. Er valt niet één druppeltje regen, en Harm ziet zelfs een koolmeesje, zoals op het schilderij van zijn moeder. Twee keer per nacht sluipt de Meid over de slaapzaal om Harm naar de wc te brengen. Harms bed staat bij de deur, zodat bijna niemand ziet dat de meester ‘s nachts de zaal opkomt. Alleen Frits, die in het bed naast Harm ligt, ziet wat er gebeurt. Als hij de meester en Harm een keer achterna gaat, snapt hij ook wat er gebeurt. Maar hij houdt zijn mond. Want een geheim van een vriend verklap je niet.