LEONIE KOOIKER
Het huis bij de viersprong 12. De pijn van Anna
Bovenop de grote ballon zat Jochem de duif. Hij
pikte het ene gat na het andere in de strak gespannen stof en de
regenwulpen pikten mee. De hete lucht begon te ontsnappen. Jodi,
Gerard en Roelof konden niet zien wat daar gebeurde, maar ze
merkten dat de ballon niet meer zo snel steeg. Ze zouden de grote
wolkenring niet bereiken. Roelof ging op zijn tenen staan en
strekte zijn handen uit. ik moet daarheen,’ riep hij smartelijk,
‘dat is het helemaal voor mij.’ ‘Kun je het niet met een andere
doen?’ vroeg Jodi, en ze wees naar beneden. Lager in de lucht dreef
nog zo’n ronde witte ring.
ik geloof niet...’ begon Roelof aarzelend. En
toen schrokken ze alle drie van een krakend geluid. Er was een
grote scheur ontstaan waardoor de lucht sissend naar buiten spoot.
Jodi gaf een gil.
Gerard klemde zich angstig aan de mand vast en
riep: ‘We gaan eraan!’ En Roelof liet zich moedeloos op de bodem
zakken. Ze zweefden omlaag, ze naderden de tweede witte ring, nog
even en ze gleden er middendoor. ‘Er zijn er nog meer,’ zei Jodi,
‘zie je dat, wel tien, wel honderd, een slurf, nee een windhoos van
ringen. Ik geloof dat we al draaien.’
Gierend ontsnapte de lucht uit de scheur. De
ballon werd kleiner en ze daalden zo snel dat het op vallen begon
te lijken. Ze passeerden steeds meer wolkenringen, maar ze draaiden
niet meer. ‘Dit gaat niet goed,’ zei Gerard.
‘Als we willen overleven,’ zei Jodi, ‘moeten we
bovenop de ballon zien te komen. Als alle lucht er nog niet uit is
voordat we op de grond komen, zitten we op een kussen en dan vallen
we zacht.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Gerard. ‘Kom Roelof, je
moet weer klimmen. Zou het gaan?’
Maar Roelof schudde vastberaden zijn krullen.
Hij zei: ‘Niet,’ en stak een duim in zijn mond.
‘Laat maar,’ zei Jodi en ze trok zich op aan een
kabel. Roelof bleef ongeïnteresseerd op de bodem zitten, maar hij
werd niet kleiner meer. Hoewel ze heus wel bang was, keek Jodi toch
nieuwsgierig naar beneden. Waar zouden die regelmatige ronde wolken
vandaan komen? Ze zag een groot dak en een groen grasveld, het kwam
akelig snel dichterbij. Ze had het flapperende doek van de ballon
al te pakken, maar zag geen kans erop te klimmen. Ik red het nooit,
dacht ze wanhopig, en toen was het al zover. Ze plofte op het
schuine dak, gleed eraf in het gras, en bovenop haar zakte de grote
slappe ballon als een moe beest in elkaar.
‘Au, help!’ Ze worstelde met de zware lappen en
toen kwam er gelukkig een hand die de benauwde massa van haar
aftrok. Een groot gezicht keek haar aan. Een man? Nee, een vrouw
met donker haar en stugge zwarte stekeltjes op haar bovenlip. Met
de ene hand hielp ze Jodi en in de andere hield ze een brandende
pijp. Met een lage, bijna galmende stem zei ze: ‘Welkom, lieve
kind.’ Jodi zag hoe een andere vrouw Gerard aan zijn benen onder de
ballon uitsleepte, en toen gingen ze samen aan de lappen sjorren,
want daaronder lag nog de mand.
‘Hoe is het met jou?’ vroeg Jodi aan Gerard. ik
weet het niet. Ik heb een vreselijke nachtmerrie.’ ‘Gerard, zie jij
wat ik zie?’
De grote vrouw zoog aan haar pijp en blies een
rookkring uit die groter en groter werd en niet vervaagde, maar als
een gigantische witte wolk de hemel in ging, de andere kringen
achterna.
Eindelijk hadden ze de mand te pakken en ze
brachten opgetogen de lusteloze Roelof te voorschijn. ‘Roelof,
Roelof, ben jij daar?’ ‘Anna,’ zei Roelof mat.
‘Johanna, Katinka, Elizabeth,’ riep Anna met
haar zware stem, ‘kom eens kijken wie hier is.’
‘De harem,’ fluisterde Jodi. Ze keek om zich
heen. Er was een broeikas en een volière en een eindje verder
graasde een paard. De ballon hing slordig half op het dak en half
over een paar seringestruiken. Uit de open glazen tuindeuren kwamen
een paar vrouwen. Er was een meisje bij dat niet veel ouder kon
zijn dan Jodi.
‘Komen jullie ook bij ons? Wat zullen we het
heerlijk hebben,’ zei het meisje, ik ben Marianne.’
‘Ik ben Gerard,’ zei Gerard, ‘en ik ben geen
meisje.’
‘O maar dat geeft niets, hè Roelof, een jongen
kan best meedoen met kwartetten en zo.’ Ze lachte wat
verlegen.
Anna zei: ‘Laten we naar binnen gaan. Willen
jullie wat drinken?’ ‘Dank u,’ zei Jodi. Ze zag binnen een stoel
met houten krullen en leeuwekoppen en er hing een schilderij van
een stad met duiven in een groenblauwe lucht. Jodi wist zeker dat
ze dat allemaal al eens eerder had gezien, en ze wist ook zeker dat
ze hier weg wilde. Maar ze had een vreemd loom gevoel, ik weet niet
wat jij wilt,’ zei ze tegen Gerard, ‘maar ik...’ Gerard luisterde
niet. Hij zat geboeid te kijken naar een kat. ‘Goeroe,’ riep hij,
‘Goeroe!’
Het beest kneep de oogjes dicht en draaide zijn
kop om. En toen zag Jodi haar eigen duif Jochem die gewoonlijk
niets van katten hebben moest, vlak langs Goeroe naar binnen
stappen.
‘Jochem!’ riep ze kwaad, ‘kom hier.’
Het meisje dat Marianne heette kwam naar Jodi
toe.
‘Jij hoort bij de duif, is het niet? Dan horen
jullie nu bij ons.’
De vrouwen liepen langzaam naar binnen. Roelof
ook, gearmd tussen twee vriendinnen, ik word alweer ouder,’ zei hij
droevig tegen Jodi en Gerard.
‘Het zij zo. Luister, Anna gaat zingen.’
‘Gerard,’ waarschuwde Jodi, ‘pas op. Ga niet met
ze mee.’ Maar Goeroe verdween achter de stoel met de leeuwekoppen
en Gerard ging toch. ‘Je moet niet denken dat je weg kunt,’ zei
Marianne vriendelijk, ‘maar dat is niet erg. Als Anna zingt vergeet
je alles. Voel je de huiver?’
Uit de open tuindeuren klonk een wondermooie
melodie. Behalve de zachte muziek die Anna’s volle stem begeleidde,
hoorde Jodi een ritmisch geklop dat steeds luider werd. ‘Hij komt,’
zei Marianne.
‘Wie nou weer?’ Jodi wist zelf niet waarom ze
nog steeds niet wegliep.
‘Wacht maar. Luister.’ Anna zong:
Bries en Wind brengt Galjoen, lieve
kind.
Ben je Bang of Blij, Wilde Broer hoort
erbij.
Wees maar Wijs en Blijf, lieve kind,
Week als Was en Blind.
Bars en Woest komt Galjoen.
Bruisend Werk met ons doen.
Plotseling brak de stem af en er klonk een schel
gepiep. Jodi wist direct wat het was. De kat had Anna’s kanarie te
pakken. Jodi was niet meer verlamd. Als de bliksem, dacht ze, weg
wezen. Ze had een pijnlijke voet door de val, maar ze draafde de
tuin uit. Ze kwam op de weg en daar zag ze stampend en dreunend de
onvoorstelbaar grote reus Galjoen aankomen. Ze holde nog harder de
andere kant uit, vond de weg naar het station en toen ze even voor
middernacht thuis kwam, vertikte ze het haar angstige ouders te
vertellen wat er was gebeurd.
De volgende dag hoorde ze toevallig een
politiebericht. Er werden inlichtingen gevraagd over een vermiste
jongen Gerard uit Tilburg.
‘Je moet hem zoeken in het Huis bij De
Viersprong bij Arnhem,’ vertelde Jodi. En inderdaad werd Gerard
daar gevonden. Doodziek boven in een kast. Niemand kon iets wijs
worden uit zijn verwarde verhalen. De duif Jochem en de kat Goeroe
zijn nooit teruggekomen.