PETER VAN GESTEL
Het huis bij de viersprong 8. Dromen we niet?
‘Zou de Vinding...
... een vlucht onechte regenwulpen zijn? Een
heleboel namaakvogeltjes die precies doen en laten wat Galjoen
wil!’
Jodi luisterde naar het gegons en sloot haar
ogen. Wat een onzin, dacht ze, dit gebeurt natuurlijk allemaal niet
echt, ik ben alleen maar ‘n beetje akelig aan het dromen, had ik
gisteren maar niet te veel van die gebakken kaasplakken moeten
eten, eigen schuld. Dit akelige gegons zal me wel gauw wakker
maken. Maar wat zijn regenwulpen? Hoe kunnen er nou woorden in mijn
droom voorkomen waar ik nooit van gehoord heb. O, alsjeblieft, laat
ik gauw wakker worden, dan kan ik aan mama vragen wat regenwulpen
zijn!
Jodi opende haar ogen weer. Het was nog steeds
donker om haar heen. Misschien had ze haar ogen wel helemaal niet
geopend. Misschien droomde ze alleen maar dat ze haar ogen had
geopend en bleef het daarom zo donker. ‘Wat zijn dat?’ hoorde ze de
stem van Gerard zeggen, ‘wat is dat nou precies: een vlucht
regenwulpen, ik ben het even kwijt.’
‘De regenwulp,’ mompelde Galjoen, ‘is een
vogeltje dat het soms behaagt over ons land te vliegen. Maar hij
heeft hier niks te zoeken. Ze vliegen alleen maar over.’
Als iemand, dacht Jodi, je in een droom iets
uitlegt, dan ben je die iemand zelf want het is tenslotte jouw
droom, maar hoe kan ik mezelf iets uitleggen dat ik niet weet. Toch
liet Jodi zich niet van de wijs brengen. Ze droomde, punt uit, want
als ze dat niet deed was ze in een wel erg mallotig avontuur
terechtgekomen - een avontuur waaraan je geen touw kon vastknopen,
waarin een raadhuis voorkwam, malle kerels die de hele tijd maar
zeurden over uitvindingen, vrouwen, en diertjes die bereid waren om
als postbode te spelen. Wie had daar nou ooit van gehoord?
Het gegons was opgehouden, en Jodi keek eens
rustig om zich heen; ze ontdekte omdat haar ogen aan het duister
begonnen te wennen, een donkere gestalte die iets van een mens weg
had. ‘Jij bent hier helemaal niet,’ zei ze rustig. De gestalte
draaide zich naar haar toe.
‘Waar ben ik dan wel?’ vroeg Gerard op een
rustige toon - een beetje de toon van een dokter die weet dat je de
patiënt altijd gelijk moet geven. ‘Je bent hier niet,’ zei Jodi,
‘omdat ik je alleen maar droom. Als ik straks wakker word, ben je
zo, psuut, weg. En morgen ga ik niet weer van je dromen, ik kijk
wel uit.’
‘Misschien,’ mompelde Roelof op de achtergrond,
‘gaat ie ook nog wel onechte maraboes, mini-olifanten,
dwerggiraffen en pratende aapjes maken, en hij weet dat ik alleen
maar van echte dieren houd.’
‘Misschien droom ik wel van jou,’ zei Gerard,
‘da’s ook best mogelijk, ik droom niet vaak van meisjes, maar zo af
en toe komt dat wel es voor.’
ik was de eerste,’ zei Jodi, ‘flauw.’
‘Onthoud jij je dromen altijd?’ wilde Gerard
weten.
‘Deze ga ik zeker vergeten,’ zei Jodi, ‘dat is
het eerste wat ik doe als ik weer wakker ben.’
ik had vroeger,’ klonk de stem van Roelof, ‘al
een hekel aan een piepende beer, want die piepte altijd op dezelfde
manier, er zat geen enkele variatie in, een doffe, stomme piep als
je hem optilde of wegzette, je kreeg geen echt contact met dat
wollen beest.’
‘Als we nou es niet droomden!’ fluisterde
Gerard.
‘Nou,’ zei Jodi, ‘dan zouden we hartstikke gek
zijn, en daar voel ik niks voor.’ ‘Dit huis,’ zei Gerard, ‘is gek,
en die man daar, ja, die is ook een beetje mesjokke, en z’n broer
helemaal, en we zitten in een donkere kelder, ook geen
pretje,
maar daarom zijn wij toch nog niet gek, ik
bedoel, je bent toch zeker niet gek als je gekke dingen
meemaakt.’
‘Maar je bent,’ zei Jodi verontwaardigd, ‘ook
niet gek als je gekke dingen droomt.’
‘Je bent alleen maar gek,’ zei Gerard, ‘als je
gekke dingen doet. Doe jij wel es gekke dingen?’
‘Nooit,’ loog Jodi en ze hoorde zelf dat haar
stem ‘n beetje onzeker klonk. ‘Doet je vader wel es gek?’ ‘Mijn
vader houdt postduiven.’
‘Da’s niet echt gek. Mijn vader heeft wel es een
kikvors onder z’n alpinopetje gezet. Dat wisten wij niet. Wij zagen
alleen die alpinopet allerlei rare bewegingen maken. En
alpinopetjes bewegen niet uit zichzelf. Hartstikke gek was dat.’
‘Niet echt goed gek,’ zei Jodi.
‘En die man daar, die Roelof,’ zei Gerard nu
heel erg zachtjes, ‘die is als je het mij vraagt, behoorlijk hard
op z’n achterhoofd gevallen.’ ‘Wat praat jij veel!’ zei Jodi.
‘Dan moet je maar dromen dat ik wat minder veel
praat.’
‘Wat een onzin,’ zei Jodi, ‘daar heb ik zelf
toch zeker niks in te zeggen, dat moet je toch allemaal maar
afwachten - ook als je droomt.’
‘Zal ik je es knijpen?’
‘Als je maar van me afblijft.’
‘Au.’
‘Wat doe je?’ vroeg Jodi.
ik kneep mezelf even. Doe jij dat ook es.’
‘Nee,’ zei Jodi.
‘Waarom niet?’
ik ben bang dat ik dan niet wakker word.’ Heel
stiekem kneep ze zichzelf toch even. En ja, ze bleef waar ze was -
ze lag niet opeens in haar eigen veilige bed. Jasses, dacht
ze.
ik zal jullie,’ begon Roelof, ‘eens iets
vertellen dat ik nog nooit aan iemand heb verteld. Een droevig maar
ook een mooi verhaal? Hebben jullie even tijd?’ Ja, natuurlijk
hebben ze even tijd.