Februari 1981
Rose is plotseling klaarwakker. Haar hart bonst. Ze voelt de stevige, warme massa van Bens lichaam naast zich. Er is iets niet goed.
Ze voelt een vage pijn. Die trekt meedogenloos omlaag, breidt zich uit, krijgt greep op haar rug en de hevigheid van de aanval doet haar snakken naar adem. 'O, hemel, nee. Laat het alsjeblieft niet nu gebeuren...'
Ben schrikt wakker. Ze heeft zijn arm stevig vast om de pijn te delen. 'Rose, wat is er? Wat is er aan de hand? Vlug, zeg het.' Hij doet het licht aan en draait zich om om Rose aan te kijken. Het witte door hevige pijn vertrokken gezicht maakt hem bang. Twee donkerbruine ogen, al het andere perkamentwit met blauwe aderen. 'Rose, zeg iets. Heb je pijn?'
Rose knikt, terwijl ze almaar jammert tegen een God in wie ze niet langer kan geloven. Een wrede, harteloze God die dit haar en haar baby aandoet. Het is te vroeg. Het is veel te vroeg.
De pijn bereikt haar knieën. Ze doet haar ogen dicht en besluit te gaan slapen tot het allemaal over is. Vreemd genoeg kan ze Ben nog steeds zien. Uit een positie boven zichzelf kijkt ze op hem neer. De pijn is ergens weg van haar, is niet langer meer in haar lichaam. Heeft Ben die weggenomen?
Gedachten vloeien in elkaar over. Zinnige gedachten over het eten van morgen en Damiens zwemles. Vreemde gedachten over drijven en haar moeder. Ergens te midden hiervan dringt tot haar door dat ze doodgaat.
De gedachte beangstigt haar niet. Maar ze moet Ben iets vertellen. Ze moet zorgen dat hij luistert. Ben luistert niet naar zijn zwijgende vrouw. Hij trekt het dekbed opzij, klaar om haar op te tillen. Rose hoort hoe hij het uitschreeuwt. 'Jezus Christus!' Het bloed houdt haar warm. Ze zou het fijn vinden als ze zo kon slapen; het is prima zo.
Maar ze laten haar niet slapen. Sterke handen, een heleboel handen die haar optillen op een koud, hard oppervlak. Ze wil niet weg. Ze gilt naar hen haar met rust te laten, maar er klinkt niet meer dan een zucht.
Ze brengen haar ergens heen. Haar handen zijn koud. Ben zegt iets tegen haar; iemand wrijft over haar handen. Net als zijn stem haar bereikt, wordt achter in haar keel een gevoel steeds heviger.
Wordt de baby zo geboren? Is haar kindje niet meer dan een schreeuw? Rose opent in paniek haar ogen. Ben zit naast haar en houdt haar hand vast, terwijl ze wild van links naar rechts draait.
Waarom is ze aan het zeilen? Plotseling herkent ze het gevoel dat opkomt. Rose klampt zich wild aan Ben vast. Ze vraagt zich af waarom hij huilt. Dan geeft ze over, keer na keer. Ze huilt, bloedt, raakt buiten zichzelf, stroomt leeg langs elke porie. Uitgeput gaat ze liggen. Plotseling is ze zich bewust van een hoog, gierend geluid, hetzelfde geluid dat Damiens favoriete speeltje maakt. Zijn bie-ba auto.
Rose spert haar ogen open als ze zich iets belangrijks herinnert. Maar het ontglipt haar iedere keer. Ben veegt haar haren van haar voorhoofd weg; hij heeft een tedere blik op zijn gezicht. Rose weet dat alles verloren is. 'We zijn er bijna, schat, bijna. Hou nog even vol.' Radiogekraak op de achtergrond. Achter haar antwoordt iemand: 'Twee minuten.' Ze sluit haar ogen weer. Ze wil Bens gezicht niet zien, wil niet weten wat ze daar ziet. Ze rijden haar ergens heen. Ze moet ingedut zijn.
Iemand frunnikt wat in de holte van haar elleboog en het doet pijn. Een jonge man, in een witte jas met een stethoscoop om zijn nek. 'Je doet het prima, Rose. Sorry voor dat geprik. Je ader is gewoon wat moeilijk te vinden.'
Hij lacht tegen haar, praat en stelt haar gerust. Iemand anders wikkelt voorzichtig wat los, haalt laag voor laag weg van wat aanvoelt als handdoeken, dekens.
Haar oren spitsen zich. Ze hoort iemand aan de andere kant van de kamer. Ze hoort 'foetale hartslag'. Rondom haar heen is het plotseling een en al activiteit.
'Ik ben de baby kwijt, hè? Is de baby dood?' De verpleegster legt haar hand op Roses voorhoofd. 'De hartslag is erg zwak.' 'Wat betekent dat? Alsjeblieft, zeg het, alsjeblieft. Zoek dat alsjeblieft uit. De dokter staat weer naast haar. Hij legt zijn hand op haar arm. 'Het spijt me, Rose. We krijgen geen hartslag. Je hebt veel bloed verloren. Het zal moeilijk worden voor de baby om te overleven.'
Rose begint te trillen over heel haar lichaam, ze kan zich niet beheersen. Een verpleegster verschijnt aan haar linkerkant, haar gezicht een en al vriendelijkheid. 'Laat me je onderdekken. Je hebt het koud.'
'Waar is mijn man?' 'Hij staat hier net buiten. Hij komt zo bij je, even wachten tot dokter Harrington klaar is. We geven je nog wat bloed bij, Rose. Je hebt behoorlijk wat verloren, maar ik zie dat je weer wat kleur krijgt.' De verpleegster wrijft zacht over haar linkerhand. Hartelijk, steeds hartelijk.
Ze had nog maar zes weken te gaan. Wat was God wreed. 'We geven je iets tegen de pijn, Rose. De weeën beginnen.'
Rose kijkt hem verschrikt aan. 'Kunt u het niet gewoon halen? Moet ik dit allemaal voor niets doorstaan?' Opnieuw voelt ze zich suf worden. Een warm gevoel gaat langs haar rechterarm omhoog. Alles wordt heerlijk donker.