Juni 1972

Ellens broek met wijde pijpen zit haar als gegoten. Haar nieuwe schoenen met plateauzolen knellen niet meer. Ze voelt zich lang, zelfverzekerd, alsof ze ook Ellens persoonlijkheid heeft geleend.

Rose staat te wachten als Bens wagen buiten stopt. Grace, die over een paar dagen haar overgangsrapport kr ijgt, houdt de wacht. Ze gilt zo hard dat Rose haar aan haar kraag van het raam wegtrekt. 'Hou je kop, Grace!' zegt ze boos. 'Moet de hele straat je soms horen?' Ze wil niet dat Ben binnenkomt, nog niet. Ze pakt haar tas van de onderste tree. 'Dag allemaal!' En dan is ze weg.

Als ze eraankomt, stapt Ben uit de wagen en leunt met zijn ellebogen op het blinkende dak. De mouwen van zijn overhemd zijn opgerold, zijn stropdas zit nonchalant scheef en hij heeft zijn zonnebril op. Rose denkt dat ze het niet overleeft, zo verliefd is ze. Die intelligente, ambitieuze Ben. Tweeëntwintig jaar, veertig pond per week en een auto van de zaak. Hij heeft het voor elkaar. Hij weet dat hij het ver zal brengen. Hij weet ook dat hij Rose wil.

Op de tweede vrijdag van juni 1972 ziet Ben Holden tevreden toe hoe het geluk hem toelacht. Belemmeringen zijn er niet, kansen des te meer, zoals de lantaarnpalen op weg naar huis, die al kronkelend een weg banen van Howth Summit tot het centrum van de stad.