Hoofdstuk 1


Hij zag er niet uit als iemand die ging sterven. Eigenlijk was dat altijd zo. Een deel van de kick was dat zij bepaalde wat er gebeurde. Er was alleen wat planning voor nodig.

‘Nog een klein beetje naar achteren.’

‘Een heel klein beetje.’ Ze keek hem aan door de lens. Hij was minstens twee keer zo oud als zij, maar voor iemand van zestig had hij een hele goede conditie. Hij was haar in alles gevolgd toen ze naar beneden skieden en daarna was hij op sneeuwschoenen met haar meegelopen de steile Summit Trail op. Hij had haar in bed willen krijgen, net als alle andere mannen. Ze had al lang geleden besloten dat ze daar gebruik van moest maken.

Hij deed een stap terug en kwam zo dichter bij de sneeuwrand die los uitstak boven de afgrond. Ze had er goed op gelet dat ze hier uit oostelijke richting zouden aankomen, zodat hij de gevaarlijk overhangende sneeuwplaat niet zou opmerken. Haar hart ging sneller slaan, nu ze wist wat er zo zou gaan gebeuren. Er vlogen Canadese gaaitjes langs op verkenningsvlucht; de kleine vogeltjes cirkelden rond en kwamen naar beneden om de muffinkruimels weg te pikken uit de uitgestrekte hand van de man.

Het was woensdagmorgen en dit deel van de bergen was geheel verlaten. Iemand op sneeuwschoenen was hen meer dan een uur geleden gepasseerd in de tegenovergestelde richting. Ze waren alleen.

‘Lach eens.’ Ze zoomde in op zijn gezicht, drukte af en voelde de opwinding in haar lichaam. Haar gezicht zou het laatste zijn wat hij ooit zou zien, haar woorden de laatste stem die hij ooit zou horen.

Hij grijnsde toen hij zijn gewicht verplaatste en zijn Gore-Tex-jack openritste. De zon scheen door de lage wolken en maakte zo vreemde schaduwen op het sneeuwdek.

Nog geen tel later vertrok zijn gezicht en maakte het zelfvertrouwen plaats voor onmiskenbare angst. Zijn mond viel open en zijn ogen straalden doodsangst uit. Dit vond ze altijd het leukst: de jager was de prooi geworden en haar slachtoffer kon voelen dat zij er iets mee te maken had.

Dat besef stond op zijn gelaat gegrift, toen de sneeuwplaat onder hem zijn gewicht niet meer kon dragen en in stukken uiteen brak. De sneeuwrand brak af van de rotswand en hij stortte naar beneden, richting het dal dat tweehonderd meter lager lag.

Zijn geschreeuw echode in het ravijn. Toen was er niets meer te horen behalve de Canadese gaaien, die een paar tellen lang enige afstand namen.

Ze glimlachte. Bijna te gemakkelijk. Ze gooide de camera over de rand. Geen kogels, geen gedoe. Geen spoor, tenzij er iemand voorbijkwam voordat het weer ging sneeuwen, wat volgens de verwachting over een paar uur het geval zou zijn. Zelfs als ze hem zouden vinden voordat het ging dooien in de lente, zou alles wijzen op een ongeluk, op een toerist die niet vertrouwd was met de sneeuwomstandigheden in dit deel van de bergen. Ze strooide de rest van de muffin uit voor de vogels. Ze pikten naar elkaar en vochten om wat er overbleef van de kruimels.

Net zoals zij vroeger. Maar nu niet meer. Zij zou altijd haar deel krijgen, zelfs als ze daarvoor een moord moest plegen.