Hoofdstuk 23

 

 

Het was moeilijker om een appartement binnen te komen dan een huis. Hij moest voorzichtig zijn. Een plan maken.

Malcolm zat bij de bushalte tegenover de plek waar hij Marcie had gedumpt, in zijn vrouwenvermomming. Om zijn gezicht te bedekken had hij een grote sjaal om zijn hals gewikkeld, zoals sommige Russische immigranten wel deden, en niemand had er raar van opgekeken. Het begon te regenen, dat hielp ook: de meeste mensen bleven thuis of verscholen zich onder een paraplu. Bij de halte stonden alleen een oud, tandeloos vrouwtje dat met haar ogen dicht in zichzelf stond te mompelen, en twee tieners die naar hun iPod luisterden en opzettelijk alles wat er om hen heen gebeurde, negeerden. Toen de bus kwam, stapten ze alle drie in, maar het leek niemand op te vallen dat hij bleef zitten.

Het zou lastig worden om Jane te pakken te krijgen. Weliswaar had zij een appartement op de begane grond, maar het lag wel aan een drukke straat. ’s Avonds laat was er aanmerkelijk minder verkeer – dat wist hij omdat hij toen Marcie achtergelaten had – maar desondanks vond hij het geen prettig idee om aan de voorkant naar binnen te gaan.

Als hij achterom ging, was de kans dat iemand hem zou zien kleiner. Maar mocht iemand hem zien, dan viel hij wel veel meer op. Met zijn busje was hij al een paar keer om het gebouw heen gereden om het een beetje in kaart te brengen. Elke woning had een achterdeur, met een kleine veranda en een stukje omheinde tuin.

Daar zou hij naar binnen gaan. Als hij zeker wist dat Sebastian er niet was, kon hij makkelijk over die schutting komen. Volgens de website van De Laatste Linie waren sommige vrouwen die er werkten experts in zelfverdedigingsporten. Ze boden zelfs cursussen aan. Daar kon Jane er ook een van zijn. Hij hoefde het zichzelf niet onnodig lastig te maken. Hij zou haar aanvallen als ze alleen was, haar ombrengen en wachten tot Sebastian thuiskwam. En dan zou hij Sebastians reactie kunnen zien…

Malcolm bestudeerde de appartementen aan beide zijden van nummer 53. Met buren zo dichtbij maakte een pistool te veel lawaai. Alleen een stille moord zou hem de tijd geven om te wachten op Sebastian, wat inhield dat hij zijn mes weer zou moeten gebruiken. Gelukkig was zo’n intieme moord niet zo moeilijk als hij had gedacht. Het enige wat je nodig had, was voldoende haat.

‘Pardon, weet u hoelang het duurt voor de bus komt?’

Hij keek op en zag een lange, magere fietser die nu met zijn fiets aan de hand stond. Zijn bril was beslagen en om zijn ene broekspijp zat een elastiekje. Kennelijk had hij geen zin om nat te worden.

Malcolm had geen idee van bustijden. Het kon hem niet schelen ook. Trouwens, praten kon hij toch niet. Wat postuur betreft kon hij misschien voor een vrouw doorgaan, maar aan zijn stem was niets vrouwelijks.

Hoofdschuddend gebaarde hij iets, alsof hij de taal niet sprak, en schuifelde weg.

Eenmaal de hoek om zette hij er weer stevig de pas in naar zijn busje, dat een paar straten verder stond. Het was bijna negen uur. Hij moest terug zijn voordat Latisha wakker werd. Ze leek in niets op haar zuster, goddank, maar hij kon haar niet te lang alleen laten.

Toen hij zich voorstelde hoe ze in zijn bed zou liggen slapen als hij thuiskwam, glimlachte hij. Er was zeker iets voor te zeggen om een relatie te beginnen met iemand die zo jong en naïef was als zij. Ze sprak hem niet tegen, zoals zijn eerdere vrouwen; ze liet alles aan hem over.

Misschien was die ontvoering wel het beste wat hem ooit was overkomen, dacht hij, terwijl hij in het busje zijn vermomming aflegde omdat hij nog langs de supermarkt wilde om bloemen voor haar te kopen.

 

Het was zó koud. Toen ze net het huis uit was, was Latisha blij geweest met het klamme, kille weer. In combinatie met de adrenalinestoot was dat genoeg geweest om dat wazige gevoel kwijt te raken dat ze aan de drank en de pillen had overgehouden. Maar nu wenste ze dat ze een paar dekens had meegenomen. Een jas had ze niet; het was zonnig en helder geweest toen ze met Marcie donuts was gaan halen – en terechtgekomen was in de bestelbus van Wesley Boss. Omdat ze niet van plan waren geweest meer dan een halfuurtje weg te blijven, en omdat de autoverwarming die vijftien graden buitentemperatuur wel aankon, hadden ze geen jas aangetrokken. Wesley had wel kleren voor hen gekocht, maar niet voor buiten.

Inmiddels waren Latisha’s handen en voeten zo koud dat ze ze niet meer voelde. En haar natte kleren – de nieuwe, die ze in het winkelcentrum hadden gekocht – plakten aan haar huid, waardoor haar benen zwaarder en zwaarder leken te worden door de niet-aflatende regen. Als het alleen de kou was geweest dan ging het nog wel, maar ze voelde zich helemaal niet lekker. Ze had gehoopt dat ze door over te geven de troep uit haar systeem had kunnen krijgen, maar ze was er alleen maar lichter in haar hoofd van geworden.

Om de bocht, niet ver weg, verschenen koplampen. Latisha was bewust in de buurt van de weg gebleven. Dat was haar enige vluchtweg naar de wereld buiten de boerderij waar ze vast was gehouden, haar grootste kans op hulp. Maar ze moest wel extra uitkijken dat Wesley haar niet zou zien lopen als hij thuiskwam.

Snel hurkte ze tussen een paar struiken, zodat ze uit het zicht kon wachten tot de auto voorbij was. Ze had onder het matras naar zijn wapen gezocht, maar dat was weg. Dan had hij het dus bij zich.

Toen de koplampen voorbijschoten, zag ze pas dat ze niet van een busje waren maar van een personenauto. Ze had de bestuurder moeten laten stoppen en dat had ze vast gedaan ook als ze had geweten…

Met tranen in haar ogen kroop ze het asfalt weer op. Het was verschrikkelijk, het gevoel dat hij elk moment tevoorschijn kon komen, maar toch bleef ze bij de weg uit angst dat ze zou verdwalen of een wild beest tegen zou komen, of een loslopende hond. Eigenlijk had ze gehoopt op een ander huis, maar ze zag nergens licht.

Het trillen werd erger naarmate de tijd verstreek. Liep ze in de richting van een stad, of verder het land in?

Het idee dat ze de hele nacht buiten zou moeten doorbrengen bracht haar er bijna toe om terug te gaan en een deken te halen, of al haar kleren over elkaar aan te trekken. Misschien had ze een grotere kans dit te overleven als ze niet het gevoel had dat ze elk moment dood kon vriezen…

Maar Gloria’s bericht stuwde haar voort. Marcie is dood. Dat heeft die man gedaan.

Wes was een moordenaar. Maar was het wél waar dat hij vroeger bij de politie had gezeten? Was het waar dat zijn vrouw en zoon waren vermoord? Dat hij op jacht was naar de man die dat gedaan had? In dat geval had ze nog wel medelijden met hem. Maar hij was wel degene die haar zus omgebracht had. Dat had Gloria gezegd, en Gloria had altijd gelijk. Toch?

Plotseling bleef ze staan. Gloria dacht altijd dat ze gelijk had. Maar stel dat ze het nu eens bij het verkeerde eind had? Stel dat Wesley Marcie had gedropt ergens, zoals hij had gezegd, en dat iemand anders haar had vermoord? Misschien had Marcie wel naar huis proberen te liften en was ze bij een of andere gevaarlijke gek in de auto gestapt. Misschien was ze nog in paniek, dacht ze niet goed na. En voor dat bloed op Wesleys schoenen en die brand in het vat kon ook een andere verklaring zijn. Daar had ze hem niet eens naar gevráágd! Misschien was het wel niet eens bloed geweest wat ze gezien had. Ze had te snel een conclusie getrokken en automatisch het slechtste gedacht.

Tussen de lage struiken langs de weg krulde ze zich op om warm te worden. Liet ze de man van wie ze hield in de steek? Of redde ze haar leven? Ze wist het niet meer. Ze had het te koud en voelde zich te beroerd om zich er druk om te maken. Ze dacht niet dat ze het op kon brengen om weer op te staan en verder te lopen.

Weer kwamen er twee koplampen om de hoek, deze keer wat hoger dan van de voorgaande auto’s. Toen het geluid van de motor dichterbij kwam, voelde ze nog voor ze het busje kon zien dat het Wesley was.

 

‘Heb je iets?’ vroeg Jane. Ze had net opgehangen na David gesproken te hebben, om door te geven wat Luther haar verteld had.

Sebastian trok zijn jas uit, die hij over de rug van een keukenstoel hing. ‘Nee.’

‘Nou…’ Ze keek hem uitdagend aan. ‘Ik heb in jouw afwezigheid anders wel een tip gekregen.’

Nu de avond ten einde kwam, begon hij aan een bed te denken. En als hij tegenwoordig aan een bed dacht, dacht hij aan Jane…

Zijn blik bleef hangen bij de opening van haar ochtendjas, en hij vroeg zich af hoe ze zou reageren als hij zijn hand daaronder liet glijden. ‘Van wie?’

Ze legde haar vingers onder zijn kin en dwong hem zijn aandacht te verleggen naar haar ogen. ‘Van een pooier.’

‘Ken jij een pooier?’ vroeg hij, met opgetrokken wenkbrauwen.

‘De vader van Latisha. We schijnen nu bevriend te zijn. Tenminste, onze verhouding gaat vooruit.’

Hij duwde haar met haar rug tegen het aanrecht en grinnikte toen hij zag dat ze snel opzij keek om te kijken of de kust veilig was. Het zou best eens kunnen dat ze vanavond weer in de badkamer terechtkwamen. ‘Goed te horen dat je hem voor je hebt gewonnen,’ zei hij. ‘En, wat zei hij?’

‘Dat Malcolm in een witte bestelbus rijdt. Een kentekennummer had Luther niet, maar hij laat iedereen die hij kent ernaar uitkijken.’

‘En hoe komt een pooier aan die kennis?’

‘Gokken is niet Malcolms enige slechte gewoonte.’

Met zijn onderlichaam tegen het hare gedrukt boog hij zich voorover tot zijn lippen bijna de hare raakten. ‘Ligt Kate in bed?’

‘Is dat je volgende vraag?’

‘Hadden we het over iets anders dan?’

Ze lachte, en toen raakten hun lippen elkaar – vlak voor Kates stem uit de deuropening kwam. Jane verstijfde, maar Sebastian vond dat het alleen maar zou lijken alsof ze iets slechts deden wanneer ze elkaar nu haastig los zouden laten. Hij legde zijn arm over Janes schouders en draaide zich om naar haar dochter, alsof het geen enkel punt was dat ze hen net had zien zoenen. ‘Wat zei je?’ vroeg hij aan Kate.

‘Niks,’ mompelde ze met een vuurrood hoofd voor ze weer de gang in schoot.

‘Ik vermoed dat ze ons doorheeft,’ zei hij zo luchtig mogelijk tegen Jane.

Jane maakte zich los, met een blik die eerder bezorgd dan luchtig was. ‘Ik denk het ook.’

 

Malcolm kon het niet geloven. Latisha was weg.

Hij stond in de deuropening van de slaapkamer met dat stomme bosje bloemen in zijn hand en staarde naar het bed waarin hij haar had achtergelaten. Hij had haar maar één slaappil gegeven, maar in combinatie met al die drank had hem dat meer dan genoeg geleken. Ze woog hooguit zestig kilo!

Dus wat nu? Hij wist niet precies wat hem het meest dwarszat. Het feit dat hij haar was gaan vertrouwen en dat ze hem verraden had, of de angst dat ze zich zou herinneren waar hij woonde. De veiligste strategie zou zijn om meteen te vertrekken en hier nooit meer terug te komen.

Tenzij hij haar terugvond. Hoe groot was die kans?

De bloemen op de grond gooiend draaide hij zich om en liep de gang weer in. Snel controleerde hij alle ruimtes waar hij langs kwam, ook de kasten. Ze was er niet. Wat had ze gedaan? Op eigen houtje ervandoor gegaan – lopend? In dat geval kon hij haar misschien nog vinden.

Pas op dat moment zag hij zijn computer. Waarom had hij die niet meegenomen? Hij had zo’n haast gehad om naar De Laatste Linie te gaan, en was er zo van overtuigd geweest dat Latisha een paar uur zou slapen, minstens, dat hij er niet eens aan had gedacht wat ze allemaal op internet kon uitspoken.

Hij schoof de muis heen-en-weer om zijn screensaver te laten verdwijnen. Op zijn bureaublad had ze niets open laten staan, maar een snelle blik in de geschiedenis leerde hem dat ze ingelogd was geweest bij haar e-mailaccount. Waarschijnlijk had ze contact met iemand gehad.

Verdomme! Hoe had ze zo helder kunnen zijn dat dat gelukt was? Ze had volslagen gedrogeerd moeten zijn!

Zweetdruppels gleden van zijn voorhoofd. Moest hij zijn spullen pakken en vertrekken? Haar uit zijn hoofd zetten? Of moest hij haar proberen te vinden? Emily’s geld was bijna op. Hij had geen zin om geld uit te geven aan een motel; hij had net zijn huur betaald en dit was een perfecte plek.

Hij ging achter haar aan, besloot hij. Hij zou haar vinden en terugbrengen. Dan zou hij haar vermoorden en haar lichaam verbranden in dat vat. Ze was een molensteen om zijn nek geworden; kennelijk had ze toch meer van haar zus dan hij gedacht had. In bed zou hij haar gezelschap wel missen, maar de situatie was veranderd en er stond te veel op het spel. De komende weken moest hij flexibeler zijn, moest hij kunnen komen en gaan wanneer het hem uitkwam – tenminste tot hij de meest recente problemen had opgelost.

Hij griste zijn sleutels van tafel en rende het huis uit. Een van die problemen ging hij meteen oplossen. Als Latisha was gaan lopen, kon ze nog niet ver weg zijn.

 

Latisha hoorde dat Wesley haar riep. Zo te horen was hij niet ver weg. Een paar keer was hij langs gereden over de weg, af en toe uitstappend om met zijn zaklantaarn de struiken te inspecteren. Eén keer gleed de lichtstraal vlak langs de plek waar zij zat. Sinds ze zich op had gerold tegen de kou was ze niet meer van haar plaats gekomen, en ze begon te geloven dat ze zou sterven als ze geen gehoor gaf aan zijn geroep. De donkere hemel wiegde boven haar hoofd – ze was zo duizelig dat ze met geen mogelijkheid meer kon staan.

‘Latisha!’

Hij kwam weer dichterbij en begon steeds paniekeriger te klinken.

‘Latisha, waar zit je?’

‘God sta me bij.’ Haar lippen bewogen, maar ze hoorde haar eigen stem niet eens. Elke keer dat ze haar mond opendeed, hoorde ze Gloria in gedachten tegen haar schreeuwen: ‘Waag het niet, Latisha! Hou je hoofd laag! Straks vindt hij je nog!’

‘Probeer je mijn hart te breken?’ riep hij. ‘Je weet toch wat ik voor je voel? Ik dacht dat jij ook van mij hield.’

Ze kneep haar ogen dicht. Het rare was… een deel van haar hield echt van hem. Was dat mogelijk? Ze haatte hem én ze hield van hem. Hoe bang ze soms ook voor hem geweest was, ze wilde teruggaan en de film afzien die ze hadden zitten kijken, in bed kruipen, over hun plannen praten.

‘Latisha? Alsjeblieft, schatje. Ik weet dat je hier ergens moet zijn. Ik had bloemen voor je gekocht, maar nu heb je mijn hart gebroken.’

Er biggelde een traan over haar wang.

‘Je wordt nog ziek als je niet naar binnen komt,’ zei hij.

Ze was al ziek. En ze had het zo koud.

‘Laat mij voor je zorgen. Laat mij je afdrogen en opwarmen. Dan geef ik je weer een massage. Dat vond je toch lekker, toen?’

Eerlijk gezegd had ze nog nooit iets heerlijkers gevoeld. Wesley had haar kennis laten maken met een heleboel geweldige dingen, waaronder alcohol. Daar was Gloria zo streng in geweest. Wat maakte het nou uit als je af en toe een beetje lol maakte?

‘Hallo?’ riep Wes. ‘Latisha? Laat je mij nu hier in de kou staan, helemaal in m’n eentje?’

Nee. Ze kon niet langer kou lijden. Dan was het maar beter om het erop te wagen met hem. Toch? Als ze hier bleef liggen ging ze zeker dood.

Met alle energie die ze op kon brengen ging ze rechtop zitten. Ze concentreerde zich op zijn stem en de lichtbundel. Hij was niet zo ver weg en kwam dichterbij. Zou ze hem roepen of gewoon afwachten?

Toen zag ze een ander stel koplampen. Net als daarnet kwamen ze de bocht om, maar deze auto ging veel langzamer dan de andere.

Met het gehavende gezicht van haar zus voor ogen krabbelde ze op en bleef even staan wankelen terwijl ze kracht verzamelde om in beweging te komen. Ze zou doen wat Gloria gezegd had. Gloria had altijd het beste met haar voor gehad. Marcie en zij hadden zich er wel eens aan geërgerd dat hun oudste zus zo streng was, maar Gloria was trouw en beschermde hen als een waakhond. Voor Latisha was Gloria de enige in haar hele leven geweest die ze kon vertrouwen.

‘Ik kom eraan, Gloria,’ mompelde ze, en het was het idee dat ze haar zus weer zou zien dat haar de kracht gaf de ene voet voor de andere te zetten.

De auto kwam dichterbij. Ze zou moeten schreeuwen of zwaaien – iets om de aandacht van de bestuurder te trekken.

Plotseling gleed het licht van Wesleys zaklantaarn langs haar. Het ging verder, maar keerde met een zwiep terug en hield pal op haar gezicht stil.

Hij had haar gevonden.

‘Latisha, nee!’ riep hij, en hij begon te rennen.

Niet vallen. Niet vallen. Als ze nu struikelde, was haar enige kans om ooit thuis te komen verkeken. Een hoopje langs de kant van de weg zou niet de aandacht van de bestuurder van die auto weten te trekken.

De voetstappen van Wes dreunden op de grond. Bijna hoorde ze zijn zware ademhaling. Maar hij had de zaklantaarn uitgedaan. Hij wilde niet gezien worden door de auto. Waarschijnlijk hoopte hij dat hij bij haar zou zijn voor de bestuurder van de auto haar gezien had…

Met een laatste, enorme krachtsinspanning brulde ze ‘Nee!’ en stapte de weg op. De auto die eraan kwam zou haar aanrijden – of stoppen.

Toen de auto vaart begon te minderen dacht ze dat ze gewonnen had. Binnen een paar seconden zou er hulp komen. Nu ging hij vast weg – op de vlucht, zich verstoppen.

Koplampen verblindden Latisha, banden piepten en de auto begon te glijden op het natte asfalt. Met toegeknepen ogen stak Latisha haar handen uit om zichzelf te beschermen, al wist ze dat het niets uitmaakte.

De auto raakte haar niet.

Was de bestuurder gestopt?

Ja. De auto stond nog geen dertig centimeter van haar af. De warme motor blies slierten stoom de koude lucht in.

Gesterkt door een nieuwe adrenalinestoot keek ze naar Wesley, die een paar meter verderop stond met getrokken pistool. Ondanks de regen zag ze hem goed genoeg om te weten dat hij de loop recht op haar gericht had.

Zou hij haar doodschieten voor de neus van deze onbekende?

Een galmend schot gaf het antwoord op die vraag. Ze had niet eens meer de energie om weg te duiken. In haar rechterarm kreeg ze een branderig gevoel, en ze begreep dat hij het niet op zou geven, dat hij niet bang was voor degene in de auto. Die zou hij waarschijnlijk ook vermoorden. Wat zou hem ervan weerhouden?

Niets.

De vrouw die de auto in zijn vrij zette en het portier opende om haar hoofd naar buiten te steken was minstens vijfenzeventig. Het was een oude dame met grijs haar, en ze kon niet langer zijn dan een meter vijftig. ‘Ik reed je bijna omver!’ riep ze. ‘Waar ben jij verdorie mee bezig?’

Toen leek tot haar door te dringen waar die knal vandaan was gekomen. Bij het zien van Wesley met zijn pistool vertrok haar gerimpelde gezicht van angst.

Latisha had zichzelf niet gered. Ze zou sterven – net als de oma van een of andere blanke.