Hoofdstuk 22

 

 

Daar was het.

Malcolm reed twee keer langs De Laatste Linie voor hij aan de slag ging. Het was pas zes uur, maar in januari werd het vroeg donker, en hij was niet bang dat hij herkend zou worden – tenminste, niet op eerste gezicht. Bij een tweedehandswinkel had hij een pruik, een bril en vrouwenkleding gekocht. Hoewel hij nooit eerder een vermomming had gebruikt, was het gezicht dat hem in de achteruitkijkspiegel aankeek behoorlijk overtuigend. Zeker overtuigend genoeg om hem in het donker onopvallend zijn gang te laten gang. Als hij een grote kerel was geweest, was het misschien minder goed geslaagd, maar nu werkte zijn bescheiden één meter drieënzeventig eindelijk eens in zijn voordeel.

De receptie leek al gesloten, maar ergens achterin brandde licht in een kantoor. Betekende dat dat er iemand overwerkte? Jane Burke misschien?

Bij die gedachte liepen de rillingen van opwinding hem over de rug.

Op de parkeergarage achter het gebouw stond maar één auto, bij de achteruitgang.

Bij het Chinese restaurant en de drankwinkel aan het uiterste puntje van het ernaast gelegen winkelcentrumpje was het redelijk druk. Malcolm reed naar de voorkant en zette zijn bestelbus daar neer, zodat het minder op zou vallen. Toen wachtte hij tot de man die net de drankwinkel uit kwam voorbij was – er was geen reden om zijn outfit van zo dichtbij te laten bekijken – en stapte uit.

Een kerk met een obscure naam en een paar honderd vierkante meter leegstaande winkelruimte waren tussen de drankwinkel en De Laatste Linie gevestigd. Op zijn hoge hakken, maatje 42, die zelfbewust op de stoep klikklakten, liep Malcolm langs de laatste panden, alsof hij een legitieme reden had om daar te zijn. Toen schoot hij het straatje tussen het winkelcentrum en het gebouw van De Laatste Linie in, waar hij onmiddellijk zijn schoenen uittrok. Hoe vrouwen het klaarspeelden om zich op die dingen te bewegen was hem een raadsel.

Tegen de muur gedrukt stak hij de pumps in de zakken van de wollen overjas die hij over de jurk droeg en trok zijn gymschoenen aan. Toen sloop hij naar de achterkant van het gebouw, waar hij zich in de schaduw schuilhield in de hoop een glimp op te vangen van degene die zich binnen bevond.

Zijn aandacht werd getrokken door een licht dat aanging in de gang. Er stond iemand bij het kopieerapparaat. Maar dit was geen vrouw. Daar was het een veel te lange gestalte voor.

Teleurgesteld vloekte hij binnensmonds. Hij had al visioenen gehad van hoe hij Jane Burke bloedend achter haar bureau zou achterlaten. Als hij Mary niet kon krijgen, dan zou hij wel iemand pakken die nog meer voor Sebastian betekende. Die klootzak zo meedogenloos lik op stuk geven na dat mailtje, gemeen en genadeloos, dat beviel hem wel.

Maar hij had niet echt verwacht dat het zo gemakkelijk zou gaan. Hij moest zijn huiswerk doen, plannen maken. Dit was meer een verkenningstocht dan iets anders, dat had hij vanaf het begin geweten.

Met een stapel kopieën in zijn hand liep de man terug naar zijn kantoor, en Malcolm haalde zijn geweer tevoorschijn voor hij dichterbij sloop. De deur zat niet op slot. Dat zag hij zonder hem aan te hoeven raken. Die vent binnen zag waarschijnlijk geen reden om extra voorzichtig te zijn, niet zo vroeg op de avond en niet als hij alleen maar langs was gekomen om een paar kopietjes te maken.

Zou hij snel terugkomen, de gang in?

Nee, vast niet. Hij meende uit de gedempte geluiden op te kunnen maken dat de man nu aan de telefoon was.

Met een gehandschoende hand trok Malcolm de deur net ver genoeg open om naar binnen te kunnen glippen. Misschien zou hij Jane niet de komende minuten ontmoeten, maar dan toch wel snel daarna. Zeker als hij iets meer van haar te weten kon komen. Haar adres, om te beginnen…

‘Dus hij lijkt op deze foto?’ Nu hoorde hij de stem van de man in het kantoor duidelijker.

‘Hij is wat aangekomen, maar je kunt nog duidelijk zien dat hij het is.’

De tweede stem verraste Malcolm. Misschien was die man toch niet alleen.

Iets naar rechts buigend, zodat hij de kamer in kon kijken, zag hij de man van het kopieerapparaat bij het bureau stapeltjes maken van de kopieën. De andere stem kwam uit een telefoon die op speaker stond.

‘Wanneer was hij hier voor het laatst?’ De vraag werd benadrukt door een klap op een nietmachine.

‘Vlak na kerst.’

Hij gooide het document op een stapel en niette de volgende. ‘Won hij iets, die avond?’

‘Nee. Voor zover ik kan zien verliest hij meestal.’

Bang zijn aanwezigheid te verraden, sloop Malcolm het ernaast gelegen kantoor in en drukte zich plat tegen de muur.

‘Dat klinkt logisch,’ zei de man. ‘Een succesvol gokker hoeft zijn vrouw niet te vermoorden.’

Hadden ze het over hém? Was dat Jane aan de telefoon, of iemand anders?

‘Volgens Sebastian is hij nergens goed in. Daarom was het voor hem zo belangrijk dat hij bij de politie zat. Hij gebruikte het uniform om een beetje zelfrespect te creëren en zijn tekortkomingen te compenseren.’

Malcolms hand verkrampte rond het wapen. Echt iets voor Sebastian om zoiets te zeggen. Die man voelde zich altijd beter dan anderen.

‘Heeft Sebastian dat gezegd?’ zei de man. ‘Dus hij logeert nog steeds bij jou?’

‘Hou op, Jonathan. Daar wil ik het niet over hebben.’

Hij grinnikte. ‘Het is maar een vraagje.’

‘Hij wil me hier niet alleen laten. Hij is bang dat Malcolm terugkomt en erachter komt wat mijn appartement is.’

‘Dan ben ik blij dat hij er is. Je moet geen enkel risico nemen.’ Het geluid van de nietmachine was gestopt. ‘Ik ben hier klaar. Ik bel je later nog wel.’

‘Nogmaals bedankt dat je die dvd in Cache Creek bent gaan halen. Daarmee kunnen we ons beter een beeld vormen van het monster waar we mee te maken hebben.’

Monster? Ze had geen idee. Maar ze zou er snel genoeg achter komen, dacht Malcolm.

‘Aardig van die beveiligingsman dat hij die wilde maken,’ zei de man.

‘Ik hoop maar dat ze ons bellen als hij terugkomt.’

‘Hebben ze dat gezegd?’

‘Sebastian heeft een andere man, een nachtportier, betaald om ons op de hoogte te houden.’

‘Laten we dan maar hopen dat die man net dienst heeft als Malcolm of Wesley of wie het ook is, zich daar laat zien.’

‘Het is Malcolm Turner. Sebastian heeft gelijk. Hij zat niet in die brandende auto.’

‘Ik geloof je op je woord. Tot morgen,’ zei hij, en daarmee was het gesprek ten einde.

Woede smeulde in Malcolms borst in het lege kantoortje ernaast. Hij zou nergens goed in zijn? Ergens had hij altijd geweten dat Sebastian dat zo voelde. Sebastian vond zichzelf altijd beter dan alle anderen, had altijd geprobeerd Malcolm zwart te maken, zeker bij Emily en Colton.

Maar Sebastian was niet zo slim als hij dacht. Misschien had hij beveiligingsmensen bij Cache Creek betaald om hem erin te luizen, maar Sebastian zou al lang dood zijn voor Malcolm weer voet in dat casino zette.

Het enige wat Malcolm nog moest, doen was uitvinden welk appartement van Jane Burke was, en dan was zij ook dood.

De man die Jonathan bleek te heten, deed het licht uit en liep vlak langs Malcolm heen op weg naar de uitgang. Malcolm hoorde hem de deur achter zich op slot doen, maar hij vond het niet erg om ingesloten te worden. Als hij weg wilde, hoefde hij alleen het slot maar van binnenuit open te doen.

Voor het zover was had hij nog een klus te klaren hier.

Nadat Jonathan weggereden was, deed hij het licht aan en neusde in alle kantoren tot hij een naamplaatje tegenkwam waar Jane Burke op stond. Er lag vast wel ergens een kaartje of een envelop met haar adres erop.

Maar de informatie die hij nodig had vond hij niet in haar kantoor. Het lag in de opslagruimte. Kennelijk had ze daar een paar lege dozen neergezet die ze voor kerst met de post gekregen had.

De hemel zij dank voor het hergebruikbeleid.

Volgens de adressering woonde ze in appartement 53.

 

Jane stond midden in haar woonkamer naar het grofkorrelige beeld op haar tv te kijken. Dat was Malcolm Turner, de man die zijn vrouw en stiefzoon vermoord had, gedaan had alsof hij een politieagent was, twee meisjes had ontvoerd van wie hij er uiteindelijk een doodgestoken had. Wie weet wat hij met Latisha had gedaan – of nog zou doen als ze haar niet snel genoeg vonden. Jane had hoegenaamd geen vertrouwen in dat mailtje van haar. Hoe het zat wist ze niet precies, maar ze wist zeker dat dat mailtje geen weerspiegeling was van Malcolms echte plannen.

Hoe kon Malcolm rechtvaardigen wat hij deed? Hoe kon hij met zichzelf leven?

Door de verantwoordelijkheid te ontlopen voor wat hij gedaan had. Zolang hij anderen ervan kon beschuldigen dat ze hem uitgedaagd hadden, hoefde hij de schuld niet op zich te nemen. Tenminste, zo had Oliver het gedaan.

‘Zit je daar nou alwéér naar te kijken?’

Jane draaide zich om en zag dat Sebastian achter haar stond. De afgelopen drie kwartier had hij Kate met haar huiswerk geholpen. Jane had geprobeerd zich ermee te bemoeien – zij was altijd degene die hielp, behalve als Kate bij opa en oma was – maar Kate vond Sebastian veel interessanter. ‘Ik wil weten wat hij denkt,’ legde ze uit, toen Malcolm de dobbelstenen liet rollen aan de tafel waar craps werd gespeeld.

Ook Sebastian keek gebiologeerd naar Malcolm. ‘Dat zou je toch niet begrijpen, al kon je gedachten lezen,’ zei hij. ‘Als je gaat zoeken naar logica en gezond verstand in mensen als Oliver en Malcolm, word je gek. Ze hebben een verwrongen beeld van zichzelf en de wereld.’

‘Ze zien alleen maar welke gevolgen het voor henzelf heeft,’ beaamde ze.

‘En wij kunnen het weten. Wij zaten eerste rang.’ Hij pakte zijn jas, die hij op de bank had gelegd.

Ze voelde haar wenkbrauwen omhoog schieten. ‘Ga je weg?’

‘Sommige buren waren er vanmiddag niet. Ik hoop dat ik die nu thuis tref.’

Ze was behoorlijk teleurgesteld geweest toen bleek dat ze vanmorgen helemaal niemand hadden kunnen vinden die iets gehoord of gezien had, zelfs niet in de appartementen die aan het parkeerterrein grensden.

Malcolm was het terrein op gereden, had het ruitje van Sebastians auto ingeslagen en een lijk op de achterbank gelegd. Goed, dat hoefde niet zo heel veel tijd te kosten, maar het was toch wel bizar dat dat ongemerkt kon gebeuren op zo’n openbare plek in zo’n drukke buurt. ‘Heb je hulp nodig?’

‘Nee, blijf jij maar bij Kate. Misschien heeft ze nog meer vragen over haar wiskunde.’

‘Volgens mij had ze helemaal geen vragen. Niet echt. Ze wilde gewoon jouw aandacht.’

Zijn grijns vertelde haar dat hij dat ook al bedacht had. ‘Het is een ontzettend leuke meid.’

Jane probeerde zich niet te laten beïnvloeden door het feit dat hij zo goed met Kate omging, maar Kates bewondering voor hem had wel een bres geslagen in haar voornaamste bezwaar om iets met hem te beginnen. ‘Ik ben trots op haar.’

Toen Sebastian weg was, ging de telefoon. Ze boog zich voorover om haar mobiel van het tafeltje te pakken en zag meteen wie het was.

‘Hallo, Luther.’

‘Je had gebeld?’

‘Ja. Ik wilde zeker weten dat je op de hoogte was van het laatste nieuws.’

‘Dat Latisha Gloria een mailtje gestuurd heeft?’

‘Ja.’

‘Dat zei Gloria.’

‘Oké.’ Ze had verwacht dat het moeilijk zou zijn om om te gaan met zijn negatieve energie, maar het viel mee. Vanavond kwam Latisha’s vader voor de verandering een beetje gelaten over. ‘Tot horens dan maar.’

‘Hij rijdt in een busje,’ kondigde hij plotseling aan.

Jane bracht haar telefoon terug naar haar oor. ‘Wat zei je? Wie rijdt er in een busje?’

‘De man die Latisha en Marcie ontvoerd heeft. Ik heb met de meiden op straat gepraat. Die zeiden dat brigadier Boss in een witte bestelbus rijdt.’

‘Je hebt niet toevallig een kenteken, zeker?’

‘Nog niet, maar iedereen houdt zijn ogen open.’

‘Bedankt voor de informatie. Ik bel je als wij iets nieuws hebben.’

Hij gaf niet meteen antwoord. In de veronderstelling dat er helemaal geen antwoord zou komen, wilde Jane de verbinding al weer verbreken, maar zijn stem weerhield haar daarvan. ‘Bedankt voor het bellen,’ zei hij. Toen was hij weg.

Met peinzend getuite lippen drukte Jane op het knopje om de verbinding te verbreken.

‘Wat is er, mam?’

Helemaal in beslag genomen door het telefoontje van Luther, wierp Jane een zijdelingse blik op haar nieuwsgierige dochter. ‘Dat was iemand van de zaak waar ik mee bezig ben. Ik dacht dat ik hem niet mocht, maar…’

‘Is dat niet zo?’

‘Niet meer. Misschien in het begin ook niet. Ik was gewoon bang voor hem.’

‘Vindt hij jou ook aardig?’

‘Nou, dat gaat waarschijnlijk een beetje te ver,’ zei ze lachend. ‘Maar misschien komt hij er ook achter dat ik niet zo erg ben als hij dacht.’

‘Lijkt hij op Sebastian?’ vroeg ze.

Niemand leek op Sebastian. ‘Niet bepaald.’

Kate blies een bel van haar kauwgum, die in haar gezicht uit elkaar plofte. ‘Jammer dat Sebastian geen kinderen heeft,’ zei ze, de kauwgum in haar mond terug duwend.

Een addertje onder het gras vermoedend, hield Jane haar hoofd scheef. ‘Hoe dat zo?’

‘Hij zou een perfecte vader zijn.’

Jane sloeg haar ogen ten hemel bij deze slinkse poging van haar dochter. ‘Dat is nogal een hint, jongedame.’

Kate glimlachte van oor tot oor. ‘Als je met hem zou trouwen, kan hij misschien met me mee naar de vader-en-dochterdag bij LeAnn dit voorjaar.’

Ontnuchterd nam Jane de hand van haar kind in de hare en trok haar naar zich toe. De vader-en-dochterdag was een dagje waterskiën en barbecueën dat gesponsord werd door een van haar vriendinnen, die door haar alleenstaande vader was opgevoed. ‘Hé, verwacht er nou niet teveel van, oké? Hij woont in New York. Als de zaak is afgerond, gaat hij weer terug.’

De twinkeling in Kates ogen doofde meteen, maar ze stak eigenwijs haar kin in de lucht. ‘Ik dacht al dat het zoiets was. Ik zei het alleen maar.’

Jane streek over haar haar. ‘Opa gaat wel met je mee.’

‘Ja. Dat is leuk,’ zei ze, maar erg enthousiast klonk ze niet, en ze liep met afhangende schouders de gang in om haar huiswerk af te maken.

Met een zucht liet Jane de afstandsbediening vallen en plofte op de bank. De hele tijd had zij gedacht dat ze haar dochter beschermde door potentiële liefdeskandidaten uit haar leven te bannen. Nu bleek dat ze Kate niet zozeer ergens tegen beschermd had, als wel haar de kans had ontnomen op een volledig gezin.

Hoe het ook verderging met Sebastian, het werd misschien tijd om wat meer mannen te ontmoeten. Ook al had zij zelf het geluk niet verdiend dat kon voortkomen uit een relatie met een aardige man, Kate verdiende het wel.

 

Er was iets veranderd. Latisha wist niet precies wat, maar toen ze wakker werd, voelde ze zich verloren, gedesoriënteerd. Ze wist niet eens waar ze was…

Wacht – dat wist ze wel. Ze lag in Wesleys bed, wat helemaal niet zo bijzonder was. Daar hadden ze de laatste dagen aardig wat tijd doorgebracht. Hij kon maar geen genoeg van haar krijgen. Elke keer weer zei hij hoe mooi ze was, hoe graag hij bij haar wilde zijn. Het was een vleiende gedachte dat ze zo’n indruk kon maken op een oudere man – een politieman nog wel.

Maar waar was hij? In het begin waren ze nog samen geweest, maar nu was hij weg.

Ze probeerde zich te herinneren wat er gebeurd was, maar dat lukte niet. Hij had de film gestopt, een muziekje opgezet en was een pak speelkaarten gaan halen. Elke keer dat ze een rondje verloor, moest ze een drankje achterover slaan. En ze verloor haast alles. Maar toen?

Was ze in slaap gevallen of buiten bewustzijn geraakt? Misschien was ze flauwgevallen en had hij haar naar het bed gedragen. Haar hoofd tolde.

Met halftoegeknepen ogen hees ze zichzelf op een elleboog en probeerde het raam in beeld te krijgen. Het was donker buiten – avond. Dat alleen al voelde vreemd, alsof een deel van het leven haar ingehaald had. Het laatste wat ze zich herinnerde was dat het middag was geweest.

‘Wes?’ riep ze.

Het bleef doodstil in huis.

Overvallen door duizeligheid liet ze zich weer in de kussens vallen. Ze hadden te veel gedronken. Haar hoofd gonsde nog steeds. Het was verleidelijk om haar roes verder uit te slapen, maar toen ze zich op haar zij had gedraaid, hield een gevoel van onrust haar wakker. Die onrust had te maken met Marcie, met het vuur in het vat buiten, met de bloedspetters op Wesleys schoenen…

Maar daar wilde ze niet aan denken. Wes had het uitgelegd – het meeste tenminste. Over het vat en de schoenen was ze niet begonnen, maar als hij zei dat hij Marcie had vrijgelaten, dan zou dat wel zo zijn.

Het alternatief was te erg om over na te denken. Liever geloofde ze wat hij had gezegd. Dan kon ze Wes aardig vinden – tenminste, de Wes die ze de afgelopen dagen had leren kennen. Hij had haar verteld van de man die zijn vrouw en kind vermoord had. Geen wonder dat hij doorgeslagen was. Daar wist Latisha alles van, van mensen die doorsloegen. Haar vader was er ook zo een. Haar moeder was niet veel beter geweest. Gloria was de aardigste persoon die Latisha kende, maar dat wilde niet zeggen dat het makkelijk was om met Gloria samen te wonen. Ze was koppig en veeleisend en gaf Latisha weinig vrijheid. Het enige wat voor haar telde was dat Latisha haar diploma haalde zodat ze ‘iemand kon worden’.

Gloria zou niet blij zijn als ze hoorde dat Latisha nu van plan was om haar studie op te geven en te gaan trouwen. Maar zelfs Gloria zou jaloers zijn op haar ring. In hun familie had nog nooit iemand zoiets gekregen. Verder had Wes haar een mooi huis en een gezin beloofd. Dan zou ze een thuisblijfmoeder worden en haar kinderen alle zorg geven waar ze zelf zo naar verlangd had. En ze zou nooit armoede lijden, zoals zij zelf had meegemaakt. Echt middle class zou ze zijn. Daar kon een universitaire studie niet tegenop, toch?

Ze liet haar ogen even dichtvallen maar deed ze snel weer open. Als Wesley weg was, dan kon zij de computer gebruiken om te kijken of Gloria op haar mailtje gereageerd had. Hij beschermde zijn laptop – en haar – zo zorgvuldig dat ze vandaag haar mail niet had kunnen bekijken. Elke keer zei hij: ‘Straks.’ Ze kreeg de indruk dat hij de band die zij met Gloria had, bedreigend vond, dat hij haar niet op de computer zou laten tot die twee weken van hem voorbij waren, dus dan was dit misschien haar enige kans.

Met moeite kwam ze uit bed en strompelde de gang in. ‘Wes?’ riep ze, hoewel ze wist dat hij niet thuis was. Anders had hij de eerste keer dat ze riep wel gereageerd. Sinds hij haar niet meer aan de vloer vastketende, week hij geen centimeter van haar zijde. Ze hoopte alleen dat hij, waar hij ook naartoe gegaan was, zijn computer niet had meegenomen.

Toen ze de hoek om ging en de laptop op zijn vaste plek zag staan, slaakte ze een zucht van opluchting. ‘Die is er nog!’ riep ze giechelend, en ze begon te zingen: ‘Daar komt de bruid… daar komt de bruid…’

Ze ging zitten en logde in, al was het in haar toestand niet eenvoudig om haar ogen op het scherm te houden. Knipperend tuurde ze naar de lijst met berichten in haar inbox en ze werd beloond met dat wat ze zocht.

‘Tadá!’ Met een klik opende ze het bericht.

 

Ik ben zo blij dat alles goed is. Waar ben je? Kun je me dat laten weten? Mail me, bel me, doe wat je kan. De politie zoekt je overal. En ook een vrouw van slachtofferhulp die ik gesproken heb. Ik laat iedereen naar je zoeken.

 

Dat klonk alsof ze een heleboel moeite voor haar deed. ‘Ik zei toch dat ze me over twee weken weer zou zien,’ mompelde Latisha, terwijl ze het chatprogramma aanklikte.

 

Gloria? Ben je online?

 

Het antwoord kwam bijna meteen.

 

Latisha? Ben jij dat?

 

Hé, haar zus was online. Wat een timing.

 

Ja.

 

Sinds jij dat mailtje hebt gestuurd, zit ik hier elke minuut. Ik gun mezelf haast geen slaap. Waar zit je?

 

Kweenie.

 

Waar is de man die je heeft ontvoerd?

 

Weg.

 

Kun je niet weglopen?

 

Latisha trok haar wenkbrauwen op. Nu kwam het lastige deel. Hoe moest ze uitleggen dat wat ze in het begin over Wesley had gedacht, nu niet meer waar was? Hoe maakte ze Gloria duidelijk dat hij niet zo erg was als hij leek? De laatste tijd was het hartstikke leuk geweest…

 

Ik wil niet weg. Hij wil met me trouwen, G. Dan koopt hij een groot huis voor me en we nemen kidderen. Hij behandelt me god.

 

Het kostte haar moeite de juiste toetsen te raken, maar het was belangrijker om te communiceren dan dat alles goed gespeld was.

 

Waar heb je het over?

 

Je zou me ring ns moeten zien.

 

Heeft hij een ring voor je gekocht?

 

Hij houdt vanme. Zeg tegen Maecie dat we hem verkeerd ingschat hrbben.

 

Ze maakte steeds meer fouten. Normaal was haar typevaardigheid goed en haar spelling uitstekend, veel beter dan van Marcie of Gloria, maar haar vingers struikelden de hele tijd over het toetsenbord.

 

Hij heft veel meegemaakt nu heeft hij spit dat hij niet aardiger tegenm ons was in het gebin. Enij heeft Marcie vrjgelaten, topch?

 

Waar heb je het over?

 

Ze moest beter haar best doen goed te typen.

 

Hij heeft Marcie toch vrijgelaten.

 

Dat slaat nergens op, Latisha. Hij heeft Marcie niet vrijgelaten.

 

Latisha ging rechtop zitten. Langzaamaan begon ze nuchterder te worden.

 

Jawel toch. Hier is ze niert meer.

 

Marcie is dood. Dat heeft die man gedaan. Je moet hulp halen voor hij dat ook bij jou doet. Je moet daar weg!

 

De geur van rook drong het huis binnen, alsof Wesley weer in de achtertuin de spullen stond te verbranden. Maar Latisha wist dat dat niet zo was. Ze was nog steeds alleen. Dat lieg je, typte ze. Gloria wilde natuurlijk dat ze thuis kwam en haar opleiding afmaakte. Gloria wilde dat ze bij elkaar bleven.

 

Niet waar. Hij heeft haar vermoord, Latisha. Doodgestoken. En dood is dood. Ga daar weg! NU!!! Ik wil jullie niet allebei verliezen.

 

‘Ik wil jullie niet allebei verliezen,’ las ze hardop. Het waren die woorden, meer nog dan Gloria’s beschuldigingen en uitroeptekens, die haar eindelijk overtuigden. Gloria was een taaie. Die zei nooit iets sentimenteels. Tenzij ze beroofd was van de trots die haar dag in dag uit op de been hield.

Latisha sprong op en viel bijna voorover op tafel. De lege rumfles stond nog op het aanrecht. Ernaast lag een pakje slaaptabletten.

Had Wesley die in haar drankjes gedaan? En zo ja, waarom?

Omdat hij weg wilde. Dat was wel duidelijk. En hij wilde dat zij hier was als hij terugkwam. Maar waar was hij heen gegaan? En waarom had hij gelogen? Hij had gezegd dat hij met haar wilde trouwen!

Beelden van de tijd die ze samen in bed hadden doorgebracht kwamen terug, en toen begreep ze het. Hij had haar gebruikt. Zij maakte zijn leven een beetje minder eenzaam hier in dit eenzame huis. Hij wilde haar helemaal niet laten gaan. Ook daar had hij over gelogen, net als over de toekomst die hij haar voorgespiegeld had.

Met bonzend hart greep ze naar haar borst, waar een pijnscheut doorheen trok. Ze had hem geloofd. Ze had het bloed op zijn schoenen en het vuurtje in de achtertuin genegeerd omdat ze niet onder ogen wilde zien dat haar zus dood was. Het was zoveel makkelijker om je voor te stellen dat Marcie veilig bij Gloria thuis was, waar ze hoorde. Gloria zou altijd voor haar zorgen. Het was Gloria die altijd voor hen tweeën had klaargestaan.

Maar nu… Nu was Gloria niet hier.

Uiteindelijk zou hij haar vermoorden, realiseerde Latisha zich. Misschien niet vandaag of morgen – hij kon haar nog gebruiken. Anders dan Marcie had zij zich door hem laten ringeloren, had ze hem zijn gang laten gaan. Maar stel dat ze hem eens tegen zou spreken? Wat zou er dan gebeuren?

Het antwoord was kristalhelder. Gloria had gelijk. Ze moest maken dat ze wegkwam.

Hoe? Waar kon ze hulp zoeken? In de verre omtrek was geen levende ziel te bekennen. Het was pikdonker buiten, wat betekende dat ze zo in een ravijn of een sloot zou kunnen vallen. Door al die drank die hij haar gegeven had, kon ze niet helder nadenken. En wat nog het engste was: ze had geen idee wanneer hij terug zou komen.

Als ze dacht aan hoe hij Marcie in haar gezicht had geschopt, kromp ze nog ineen. Hij zou niet blij zijn als hij bij thuiskomst merkte dat ze weg probeerde te komen…

Zouden het morgenochtend háár kleren zijn die hij in het vat in de tuin stond te verbranden?