Hoofdstuk 3
‘Weet je zeker dat je hierbij betrokken wilt raken?’ vroeg rechercheur Willis door de telefoon, terwijl Jane in de pan met broccoli-kaassoep stond te roeren die ze voor Kate maakte. Zelf had ze laat geluncht met een kipsalade, en ze was niet van plan vandaag nog veel te eten. Nu ze eenmaal slank was, zou ze er alles aan doen om niet weer aan te komen. Met de vrouw die ze geweest was in de jaren met Oliver wilde ze niets meer te maken hebben.
Haar status als lid van de beau monde voordat Oliver naar de gevangenis ging; hoe ze vervolgens uit de gratie viel en uit de tennisclub werd gezet; de neerwaartse spiraal waarin ze terechtkwam, gedreven door wanhoop en vertwijfeling; haar geheime verhouding met Olivers broer; zelfs haar baantje als kapster – het hoorde allemaal niet meer bij wie ze was. Deze zaak aannemen was een onderdeel van haar transformatie. ‘Ik weet het zeker.’
‘Ik doe wat ik kan, Jane,’ zei hij. ‘Ik ben drie keer bij Luther Wilson langs geweest. Hij is of nooit thuis, of hij doet de deur niet open, dat weet ik niet. Ik heb mijn kaartje achtergelaten, maar hij belt nooit.’
‘Voor mij deed hij wel open.’
‘Misschien omdat je een vrouw bent en duidelijk een burger. Hij voelde zich niet bedreigd.’
‘Nou? Ik heb hem gesproken. Dat helpt toch?’
‘Natuurlijk helpt het, maar je hebt de ervaring niet om –’
‘Hoe kan ik ooit ervaring opbouwen als ik nooit een eigen zaak krijg? Ik bedoel, kom op zeg… Jij hebt het hartstikke druk. Ik heb alle tijd nu Ava en Skye er niet zijn en Sheridan met zwangerschapsverlof is. Ik kan me hierop concentreren. Waarom zou je mij niet een deel van het werk laten doen?’
‘Omdat ik het geen geweldig idee vind dat jij, zoals vanavond, in Oak Park rondloopt. Wie weet welke andere risico’s je zou nemen?’
Ze had van tevoren geweten dat het onveilig kon zijn. Daarom had ze haar wapen meegenomen. Toch? Toen ze met Oliver trouwde, had ze geen idee gehad welk monster er achter dat vriendelijke gezicht schuilging… ‘Denk je dat ik iets gedaan heb wat Skye niet zou doen?’ vroeg ze uitdagend.
Er viel een korte stilte. ‘Nee. Het feit dat ze nu in Zuid-Amerika zit, zegt al genoeg. Maar ik ben er niet blij mee.’
‘Precies. Ik heb gedaan wat ik moest doen en ik heb de situatie prima in de hand gehouden. Volgens mij gaat Luther Wilson inderdaad rondvragen, zoals hij zei, en hij zal ook wel bellen als hij iets vindt.’
‘En wat als de vlam in de pan slaat en het echt gevaarlijk wordt?’
Werktuiglijk draaide Jane het vuur onder de soep lager. ‘Als iedereen zo dacht, dan zouden de rotzakken het altijd winnen. Dan is niemand meer veilig.’ Stel dat Skye niet de risico’s nam die ze nu nam? Dan zou Jane er niet meer zijn. ‘Hoe dan ook, op dit moment denk ik dat de kans dat het uit de hand loopt voor mij persoonlijk minimaal is. Die arme meisjes zijn misschien al dood.’ Het was niet leuk om toe te geven, maar zo was het wel. En als ze goed wilde zijn in haar nieuwe baan, in haar nieuwe leven, dan moest ze leren omgaan met de waarheid. Leren leven ín de waarheid. Als dit voorbij was, mocht ze blij zijn als ze Gloria kon vertellen wat er met haar zussen gebéúrd was.
‘Zou je daartegen kunnen?’ vroeg hij. ‘Zou je ertegen kunnen als je morgen gebeld werd met het nieuws dat de meisjes dood gevonden zijn?’
‘Neem me niet altijd zo in bescherming,’ zei ze. ‘Dat is misschien hard, maar het is wel waarmee we te maken hebben bij dit werk. Ik heb genoeg van dat betuttelende. Skye heeft me al te lang beschermd. Ik ben hier nu een halfjaar. Het wordt hoog tijd dat ik mijn eigen zaak krijg.’
Hij zuchtte hoorbaar. ‘Tja, wat kan ik dan nog zeggen?’
‘Dat je blij bent met mijn hulp, bijvoorbeeld.’ Kate kwam binnen, gaf haar in het langslopen een kus op haar wang en pakte een stuk van het brood dat Jane klaargezet had. ‘Ha, lieverd,’ mompelde Jane, voor ze het telefoongesprek voortzette. ‘David?’
‘Oké, je mag helpen.’
‘Mooi. Is er iets wat jullie ontdekt hebben dat ik ook moet weten?’
‘Was het maar waar,’ zei hij. ‘Ik zit al drie weken op deze zaak, maar we zijn nog geen centimeter verder gekomen.’
‘Heb je al met Timothy Huff gesproken?’
‘De vader van Gloria? Daar hoef je je geen zorgen over te maken. Die heeft een waterdicht alibi. Hij was in Arkansas toen de meisjes verdwenen, bij een neef. Daar zit hij trouwens nog.’
Dan hoefde ze vrijdag dus niet naar het poolcafé. ‘En de auto?’
‘Die is van bumper tot bumper uitgekamd, en we hebben niets verdachts gevonden. Geen bloed. Geen onbekende haren of andere sporen. Geen bijzondere voorwerpen. Geen bonnetjes. Niets. Ik ga ervan uit dat degene die de meisjes ontvoerd heeft, ze niet uit de auto heeft hoeven sleuren.’
‘Je bedoelt dat ze uit vrije wil zijn uitgestapt?’
‘Daar lijkt het wel op.’
‘Dus misschien heeft een andere weggebruiker hen aangehouden en gedaan alsof hij hulp nodig had? Of gebaard dat ze de auto aan de kant moesten zetten omdat er iets mis was met hun auto?’
‘Of ze zagen iemand die ze kenden en vertrouwden,’ vulde David aan. ‘Iemand die ze ooit gezien hadden in een danstent. Een kennis van het werk.’
‘Dat laat veel mogelijkheden open.’
‘Het zal niet makkelijk worden om deze zaak op te lossen, Jane.’
Ze duwde Kates vingers weg bij de fruitsalade die ze als toetje had gemaakt. ‘En de media? Kunnen die nog helpen?’
‘Daar heb ik regelmatig contact mee. Vanavond komt het weer op tv.’
Dan moest ze het journaal opnemen. ‘Wie weet komen daar reacties op.’
‘Vast wel, maar het is de vraag of we daar wat aan hebben.’
‘Je hebt alle buren, vriendinnen, collega’s van de meisjes al verhoord?’
‘Natuurlijk.’
‘Mag ik een kopie van jouw dossier?’
‘Ik zou niet weten waarom niet. Als je maar niet zegt dat je het via mij hebt.’
‘Ik zeg niets.’ Ze zette het gas uit. De soep was klaar. ‘Waar zit je nu?’
‘Thuis met de kinderen. Maar ik heb het dossier bij me en ik heb hier een faxapparaat. Wil je het vanavond hebben?’
‘Als je het niet vervelend vindt.’
‘Ik vind het niet vervelend.’
Ze legde de lepels die ze gebruikt had in de gootsteen. ‘Fax het maar naar De Laatste Linie, dan haal ik het vanavond wel op, als ik Kate te eten gegeven heb.’
‘Wat moet je ophalen, mam?’ vroeg Kate, toen ze het gesprek beëindigd had.
Jane legde de telefoon op het aanrecht en draaide zich om naar haar dochter, die met de dag volwassener leek te worden. ‘Wat papierwerk voor mijn nieuwe zaak.’
‘Jóúw nieuwe zaak? Heb je een eigen zaak?’
‘Ja. Vanmorgen heb ik mijn eerste eigen zaak gekregen.’
Kate glimlachte breed. Haar grote donkere ogen, dikke bruine haar en roomwitte huid – plus de rondingen die zich begonnen af te tekenen – beloofden een grote schoonheid. Haar gezicht deed Jane denken aan een jonge Brooke Shields, maar erg lang zou ze waarschijnlijk niet worden met een moeder van een meter tweeënzestig en een vader van een vijfenzeventig.
‘Waar gaat die zaak over?’ vroeg ze, rijkelijk boter op haar brood smerend.
Oliver was naar de gevangenis gegaan toen Kate drie was en overleden vlak na zijn vrijlating, toen Kate zeven was, dus het was niet zozeer het verlies dat zijn sporen had nagelaten als wel de wetenschap wat hij gedaan had. Voor Kate was het moeilijk om te leven in de schaduw van zo’n groot kwaad. Daarom schermde Jane haar meestal af van de naarste details uit de zaken van De Laatste Linie. ‘Ik probeer twee meisjes te vinden. Misschien zijn ze weggelopen.’
‘Hoe oud zijn ze?’
‘Zeventien en achttien,’ antwoordde ze, de soep opscheppend.
‘Waarom zijn ze weggelopen?’
‘Dat weten we niet precies.’
‘Ik hoop dat je ze vindt.’
Jane glimlachte. Ze mocht dan slecht bedeeld zijn geweest op het gebied van haar echtgenoot, maar deze dochter maakte alles goed. Nou ja, bijna alles. Soms lag Jane ’s nachts wakker, denkend aan hoe het was geweest om verliefd te zijn op Olivers broer, Noah. Ondanks de ontrouw, die haar grote zorgen baarde, was hij een goede man geweest. De ultieme tegenpool van Oliver: lang, knap, sterk, eerlijk, ruimhartig. Ze had haar hart aan hem verloren.
‘Wat is er, mama?’
Snel rukte ze zich los uit de melancholie die altijd op de loer lag als ze aan Noah dacht – aan hun liefde, hun fouten, haar gebroken hart, zijn dood – en ze toverde een glimlach tevoorschijn. ‘Niets, hoezo?’
‘Je keek zo verdrietig.’ Haar dochter trok een pruillip.
Jane zette Kates soep op tafel. ‘Ik ben niet verdrietig, hoor. We hebben een fijn huis, zitten hier allebei gezond en veilig, ik hou van mijn werk en jij doet het goed op school. Om het weekend ga je zelfs naar opa en oma Burke. Wat wil een mens nog meer?’
Weer dook het beeld op van Noah die haar in zijn armen trok, hun lippen die elkaar vonden. Het was niet alleen het lichamelijke dat ze miste, het was ook zijn lach, zijn steun, hun gesprekken. De hele periode dat Oliver in de gevangenis had gezeten, was hij haar leven geweest.
Maar wat deed het ertoe dat ze het gezelschap waarnaar ze zo verlangde moest missen? Dat haar lichaam, na vijf jaar celibaat, verlangde naar de streling van een man? Een vriend had ze niet. En oppervlakkige relaties waren absoluut geen optie. Ze was veel te bang voor wat er schuilging achter de glimlach van de mannen die ze ontmoette. Ooit had ze gedacht dat ze een goed huwelijk had gesloten. Oliver was een succesvolle tandarts geweest. Zo leuk. Zo vriendelijk. Zo slim.
En een psychopaat.
Single blijven was veel veiliger dan een nieuwe relatie zoeken. Uit ervaring wist ze dat er ergere dingen waren dan eenzaamheid.
Malcolm was er vrij zeker van dat hij een tactische fout had gemaakt. Hij had gedacht dat het die vreselijke monotonie zou doorbreken, een paar slaven in huis om zijn was te doen, zijn eten te koken en het huis schoon te houden. Dat aspect van het huwelijk miste hij nog het meest. Emily was zo’n goede huisvrouw geweest.
Maar de gratis arbeidskracht woog niet op tegen de moeite die het hem kostte om de meisjes eten te geven en hen in de gaten te houden. Sinds hij hen gevangen hield, hadden ze het leventje waaraan hij gewend was geraakt danig in de war geschopt. Hij kon niet meer naar Mary’s huis gaan om naar haar te kijken, kon niet meer gaan gokken in de indiaanse casino’s, niet meer met zijn zwaailicht rondrijden en zich voordoen als privédetective.
Het was moeilijk geweest om aan de kettingen te komen die de meisjes in hun bewegingsvrijheid beperkten, maar tot hij naar de doe-het-zelfzaak had kunnen gaan, had hij gewoon touw en handboeien gebruikt. Inmiddels was alles geregeld, hij had zelfs wat tweedehands kleding voor ze gekocht, maar hij verveelde zich dood. En hij vond het verschrikkelijk dat hij niet kon doen wat hij wilde.
Het enige wat hij nog kon doen, was zijn tussenpersoon bellen om af en toe een gokje te wagen. En gelukkig woonde hij hier in Turlock te midden van de weilanden, boomgaarden en tomatenkwekerijen ten zuiden van Sacramento. Anders was het nog veel moeilijker geweest om zijn slachtoffers alleen te laten als hij even weg moest.
Toch zat het hem niet lekker als hij dat risico toch moest nemen. Nu had hij ook een van de meisjes alleen thuis gelaten. De ander had hij bij zich. Dat was de oplossing die hij uiteindelijk bedacht had: dat hij er eentje meenam, zodat hij de ander als pressiemiddel achter de hand had. Zo konden ze niet samen plannetjes bekokstoven. Ze waren namelijk veel slimmer gebleken dan hij gedacht had. Gisteren hadden ze zich op de een of andere manier weten te bevrijden, en toen waren ze er bijna vandoor gegaan via de achterdeur. Als hij niet was gaan kijken omdat het zo onnatuurlijk stil was geweest, dan zouden ze hem gesmeerd zijn.
Maar rondrijden met een ontvoerd meisje in de auto hield in dat hij altijd ’s avonds laat op stap moest, en in dun bevolkte gebieden moest blijven. Heel irritant.
‘Als je iets uithaalt terwijl ik in die winkel ben, vermoord ik je,’ zei hij tegen degene die Marcie heette. Hij had haar in de laadruimte van zijn bestelbusje zitten, gekneveld, haar handen met handboeien aan de deur vastgemaakt en haar voeten bij elkaar gebonden met een stuk touw. De supermarkt stond op het punt te gaan sluiten, dus veel klanten waren er niet. Voor de zekerheid had hij de auto toch maar om de hoek geparkeerd. Hij moest brood en eieren kopen, en melk, anders moesten ze morgen honger lijden.
‘Als je weg bent als ik terugkom, dan hak ik als ik thuiskom je zus in mootjes voor ik ervandoor ga,’ zei hij. ‘Dan ben ik onvindbaar en je zusje is dood. Begrepen? Als je iets doet, wat dan ook, wat me niet bevalt, dan teken je haar doodvonnis. Begrepen?’ snauwde hij, toen ze niet reageerde.
Dee keer kreunde ze bang.
‘Mooi.’ Voor alle zekerheid gooide hij een stinkende deken over haar heen. ‘Ik weet niet hoelang ik het nog uithoud met jullie, dus ik zou me maar gedragen als ik jou was.’
Ook dit bevestigde ze met een onverstaanbare grom, en hij schoof de zijdeur dicht en haastte zich naar de winkel.
Zo snel als hij kon, verzamelde hij de benodigde boodschappen. Dat nam hem zo in beslag dat hij pas ontdekte dat hij zijn mobiele telefoon in de auto had laten liggen toen hij al in de rij voor de kassa stond. Meestal legde hij de telefoon op de passagiersstoel naast hem zodra hij ingestapt was, zodat hij de telefoon kon synchroniseren met Bluetooth. Het was in Californië verboden om te bellen tijdens het rijden, en hij kon het zich niet veroorloven om voor zoiets stoms van de weg gehaald te worden. Maar de telefoon daar laten liggen terwijl Marcie achterin zat, was wel het stomste wat hij had kunnen doen.
‘Godverdomme.’
Kennelijk hoorde de vrouw achter hem hem vloeken, want ze fronste afkeurend. Maar het liet hem koud of hij haar gekwetst had of niet. Hij had verdomme zijn telefoon in de auto laten liggen! Zei hij tegen Marcie dat ze niets uit mocht halen, maar liet hij wel een halve meter bij haar vandaan de grootste verleiding open en bloot liggen!
Hij duwde zijn wagentje aan de kant en liep snel naar de uitgang. Hijgend rende hij om het gebouw heen. Op het eerste gezicht zag alles er normaal uit. Het zou kunnen dat alles er nog precies zo bij lag als hij het achtergelaten had, toch? Per slot van rekening had hij haar gewaarschuwd.
Maar zodra hij een blik door de voorruit wierp, wist hij dat hij zich terecht zorgen had gemaakt. Het was haar gelukt haar handen vrij te krijgen. Daar was hij al bang voor geweest. De doek voor haar mond hing ook los. Dat zag hij, omdat het verlichte schermpje van zijn telefoon haar gezicht in een griezelige gloed zette.
Ze zat te bellen.
Als het met het alarmnummer was, dan konden ze via gps de exacte locatie van zijn telefoon opzoeken. Zelfs als het niet het alarmnummer was, kon elke telefoon achterhaald worden door het signaal dat hij uitzond naar de dichtstbijzijnde zendmast.
Hij rukte de schuifdeur open, leunde voorover en trok haar de telefoon uit handen. Onmiddellijk zette hij het toestel uit, veegde het schoon met zijn T-shirt en gooide het zo ver mogelijk weg in het weiland achter de supermarkt.
Marcie zat nog steeds met één handboei vast aan de deurgreep. De andere hand was bebloed, omdat ze hem uit de nauwe handboei gewrongen had. Maar dat weerhield haar er niet van om haar beide benen naar buiten te steken in een poging te vluchten.
Zonder waarschuwing smeet hij de deur dicht, met haar benen ertussen. Toen ze met een kreet achterover viel, deed hij de deur net genoeg open om haar haar benen te laten intrekken. Toen sloot hij het portier zorgvuldig af.
‘Ik belde helemaal geen belangrijk iemand,’ snikte ze, toen hij achter het stuur ging zitten.
Als hij de tijd ervoor had gehad, dan had hij haar in haar gezicht gestompt. ‘Dat lieg je, trut!’
‘Nee, echt niet. Ik wilde alleen onze oudste zus zeggen dat alles goed is. Ze weet helemaal niet waar we zijn. Ik weet niet eens –’
‘Je bent dood,’ beloofde hij haar, ondertussen ervoor zorgend dat hij niet de aandacht trok. Netjes reed hij achteruit, keerde en reed in normaal tempo de parkeerplaats af. Hij moest hier weg zien te komen voor zijn wagen werd gezien door welke politie-eenheid er dan ook opgeroepen was. En wel zo dat geen getuige het zich zou herinneren.