Hoofdstuk 31
De ambulance die met loeiende sirenes door de stad reed, vervulde Gary met hoop. Omdat hij van plan was zijn administratie voor zijn smokkelhandel naar een andere, veiliger locatie over te brengen, was hij gehaast bezig geweest alle dossiers en mappen in dozen te doen. Nu hield hij daarmee op. Die sirene betekende goed nieuws. De ambulance moest toch wel onderweg zijn om Sophia en Rod op te halen, nietwaar? Met een beetje geluk waren ze allebei dood.
Maar als Leonard hen uit de weg had geruimd, zoals hij had beloofd, waarom had hij dan nog niet gebeld?
Leonard vervloekend omdat hij hem zo in het ongewisse liet, ijsbeerde Gary voor de winkel, waar hij zicht op de straat had. Misschien stond Leonard het tafereel gade te slaan om zich ervan te vergewissen dat alles volgens plan verliep. Of misschien kon hij geen plek vinden waar hij rustig kon bellen. Beide scenario’s waren mogelijk, maar Gary was eerder geneigd te geloven dat Taylor genoot van het feit dat hij hem in de tang had.
‘Klootzak.’ Niet meer in staat nog langer te wachten belde hij Leoanrds mobiel. Die ging na een paar keer over op de voicemail.
Wat was er gaande? Wat gebeurde er? Hij kon het niet uitstaan dat hij van niets wist.
Met de seconde raakte hij meer geïrriteerd. Net toen hij het opnieuw wilde proberen, belde Leonard hem. ‘Eindelijk,’ mompelde hij, het knopje van zijn telefoon indrukkend. ‘Heb je het gedaan? Is het klaar?’
Degene die antwoord gaf, was niet Leonard. In eerste instantie kon Gary hem niet plaatsen, want hij praatte te zachtjes. Toen besefte hij dat het sheriff Cooper was. ‘Leonard is dood.’
‘Wát? Hoe zit het met Sophia? En met Rod?’
‘Sophia heeft Leonard doodgeschoten. Op de plaats delict is het een puinhoop. Waar Rod is, weet ik niet.’
‘Waar kan ik ze vinden?’ Leonard deed er niet meer toe, die had gefaald. Het enige wat Gary nog wilde, was ervoor zorgen dat Sophia en Rod hem en het bedrijf dat hij met zoveel bloed, zweet en tranen had opgebouwd, niet te gronde zouden richten.
‘Hoor eens, ik kan nu niet praten, maar ik zal je een plezier doen en deze telefoon vernietigen. En als ze de gespreksregistratie opvragen bij een onderzoek, zal ik mijn best doen die te wissen. Daarmee zijn er geen duidelijke banden tussen jou en Leonard en lijkt het of hij de enige is die verantwoordelijk kan worden gesteld voor wat er hier gebeurd is. Als je nog gegevens op schrift hebt over bedragen die je aan mij betaald hebt, vernietig die dan meteen,’ zei hij, waarna hij ophing.
Gary’s linkerarm begon te tintelen, en de druk die hij op zijn borst had gevoeld, nam toe, totdat hij het gevoel had of er een olifant op zijn borst zat. Bang dat hij een hartaanval had, liet hij zich voorzichtig op de grond zakken, waar hij languit op zijn rug ging liggen.
Rustig aan. Het komt goed. Diep ademhalen. Goed zo. Het is nog niet gebeurd. Je vindt ze wel. Je slaat je hier wel doorheen.
Zo was het. Terwijl hij wat sheriff Cooper hem verteld had, nog eens de revue liet passeren, vooral het stuk over het vernietigen van Leoanrds mobiel zodat niemand de gesprekken zou zien die ze die avond hadden gevoerd, schoot hem te binnen dat Leonard hem ook een aantal sms’jes had gestuurd. De pijn op zijn borst werd minder. Zich overeind duwend tot hij rechtop zat, herlas hij ze nog eens.
Taylor: Maak je geen zorgen. Ze komen hierheen.
Gary: Hoe weet je dat?
Taylor: Ik heb grote oren.
Gary: Je hebt afluisterapparatuur in haar huis geplaatst.
Taylor: En in haar kantoor en auto. Geloof me, mijn informatie klopt.
Gary: We moeten ze allebei hebben.
Taylor: Dat weet ik, ik ben ermee bezig. Als ik ze hier misloop, weet ik waar ze vannacht slapen.
Gary: Waar dan?
Taylor: In de Boot and Spur.
Gary had gevraagd of Leonard de Boot and Spur Dude Ranch die zeven kilometer buiten de stad lag, bedoelde, want hij was er zo goed als zeker van dat die midden in de zomer gesloten was. Een antwoord had hij nooit gekregen, maar het deed er niet toe. Hij had genoeg informatie gekregen om hen te vinden.
James Simpson herkende de pick-uptruck die naast het huis van zijn buurman stond niet, maar hij wist dat hij niet van Charlie kon zijn. Vanochtend hadden ze elkaar net gesproken. James had hem verzekerd dat hij de akkers had gesproeid, en Charlie had gezegd dat hij nog drie dagen wegbleef.
Dus wie was dit? Patrick Dunlap? Dat zou zijn eerste ingeving zijn. Voor zijn dood had Stuart, met zijn grote mond, zijn broer verteld over zijn verdenkingen. Nu was Patrick hier om de moordenaar van zijn broer te zoeken.
‘Shit. Waarom kunnen mensen zich niet met hun eigen zaken bemoeien?’ mompelde hij, onderwijl de .45 Glock controlerend die hij een aantal jaar geleden in Phoenix had gekocht. Het pistool had geen serienummer en de herkomst zou niet te herleiden moeten zijn. Dat was maar goed ook, want het zou zo weer gebruikt gaan worden bij een misdrijf. Hetzelfde gold voor de geluiddemper die hij tegelijk met het pistool gekocht had.
Toen hij het portier van zijn auto opendeed, piepte dat, en met tegenzin stapte hij uit. Het was niet zo dat hij Patrick wilde vermoorden. Jezus, hij had Stuart ook niet willen vermoorden, maar hij had geen keus gehad. Stu wilde maar niet ophouden met rondsnuffelen. Avond aan avond bleef hij op de ranch patrouilleren, wat James’ werk lastig maakte. Dat kon hij niet tolereren. Als Stuart ermee door was blijven gaan, zou hij uiteindelijk iets gezien of gehoord hebben wat niet voor hem bedoeld was, en hoe graag Kevin ook rondbazuinde dat hij een bloedhekel had aan illegalen, hij zou er verre van blij mee zijn als hij hoorde dat het zijn zoon was die de taak op zich had genomen er iets aan te doen wat echt effect had.
Had Charlie zich maar niet bezat in de Firelight, en daardoor dingen gezegd die Stuart hadden doen geloven dat hij misschien de dood van die andere rancher probeerde te wreken. Daarmee was alles begonnen. Zoveel had Stuart toegegeven, net voordat James hem doodgeschoten had. Helaas was het probleem met zijn dood niet opgelost.
Nadat hij een mes van onder de zitting van zijn stoel had gepakt, liep hij naar wat hij dacht dat de auto van de Dunlaps was en sneed alle vier banden door. Wie er ook mee gekomen was, hij ging hier voorlopig niet weg. Niet voor morgen. Misschien zelfs nog wel later.
En dan zou het in een lijkenzak zijn.
In de kast in de gang stond Rod te wachten. Hij wist niet zeker of de bestuurder van de witte pick-up hem vijandig gezind was. Wie het ook was, hij had de auto zo geparkeerd dat Rod hem niet had kunnen zien toen hij uitstapte. Hij kon niet eens bedenken wie het zou kunnen zijn, maar hij kon ook maar weinig redenen verzinnen waarom iemand midden in de nacht Charlies auto zou moeten lenen terwijl Charlie de stad uit was, tenzij diegene ervoor wilde zorgen dat hij niet in zijn eigen auto gezien werd.
Dat maakte dat Rod geloofde dat deze man weinig goeds in de zin had.
Misschien stond hij zo oog in oog met de man die die Mexicanen had vermoord…
Toen hij voetstappen in de keuken hoorde, deed hij de deur op een klein kiertje open. Hij had deze schuilplaats met opzet gekozen, omdat hij wist dat hij, of zij, langs hem heen zou lopen op weg naar de slaapkamers. Dan zou Rod hem van achteren kunnen besluipen en hem zijn wapen afnemen. Hij wilde niemand neerschieten, vooral niet wanneer hij niet zeker wist of hij echt in gevaar was. Er kon best een andere verklaring zijn voor het af en aan rijden van die witte pick-up… Al kon Rod die niet bedenken.
Door de hitte was het moeilijk ademhalen. Zijn ogen samenknijpend om te voorkomen dat het zweet erin zou lopen probeerde hij ook maar een glimp van iets te ontwaren, maar het was onmogelijk. Zodra de auto was komen aanrijden, had hij alle lichten uitgedaan. Omdat ook de jaloezieën dichtzaten, zag hij geen hand voor ogen. Eerlijk gezegd had hij verwacht dat degene die hier net was aangekomen, het licht weer aan zou hebben gedaan, maar tot dusver was dat niet gebeurd. Deze persoon leek zich volkomen op zijn gemak te voelen in het donker.
Was het Leonard? En als dat zo was, had hij Sophia dan al te grazen genomen? Was dat waar hij geweest was? In de woestijn, om zich van haar lijk te ontdoen?
Stijf van de spanning probeerde hij die gedachten uit zijn hoofd te zetten. Uitgaan van het ergste zou hem te gebrand op een confrontatie maken. En te was nooit goed.
Wie was het? Iemand die Charlie goed genoeg kende om op de hoogte te zijn van zijn handel en wandel. Leonard was vaak bij hem in de Firelight. Leonard wist hoe hij zijn huis binnen moest komen. En Leonard zou niets liever doen dan Sophia iets aandoen.
Hou op! Ze mankeerde niets. Dat moest. Het hoefde Leonard niet te zijn die de pick-up had meegenomen. Het kon degene zijn die tijdens Charlies afwezigheid op zijn huis zou passen. Of iemand anders. Rod vermoedde dat Charlie de reservesleutel verstopt had op de veranda achter het huis. Daarom was de hor ook kapotgesneden. Dan was het een kwestie van het huis door lopen en de autosleutels van de plek waar Charlie ze bewaarde pakken, wat ook de toestand van de achterdeur verklaarde. Waarom zou een indringer de moeite nemen ervoor te zorgen dat hij weer goed dicht zat als hij de hordeur achter zich op slot deed en toch van plan was over een paar uur terug te komen om de autosleutels weer terug te leggen?
Aan het begin van de gang vielen de voetstappen stil.
Kom maar op. Kom maar hierheen. Je hebt me nog niet gevonden. Dat betekent dat je in de slaapkamers moet gaan kijken.
Gelukkig liep de indringer weer verder. Hij liep voorzichtig, maar het was niet zo dat Rod hoorde dat hij met zijn handen aan de muur voelde om te voorkomen dat hij ergens tegenaan zou botsen. Op een of andere manier kon de klootzak zien waar hij liep. Maar hoe?
Bijna op hetzelfde moment schoot hem het antwoord op die vraag te binnen. Een nachtkijker. Natuurlijk. De grenspolitie maakte er gebruik van, dus de ranchers waarschijnlijk ook. Iedereen die in het donker op jacht ging, zou zo’n ding tot zijn standaarduitrusting rekenen.
Nog vier of vijf stappen, dan stond de indringer precies op de plek waar Rod hem hebben wilde. Hij veegde het zweet van zijn rechterhand, zodat hij stevig grip had op de kolf van zijn pistool. Zo, hij was er klaar voor.
Nog drie stappen…
Twee…
Nog even wachten…
Ineens begon zijn mobiel te rinkelen. Onder grof gevloek greep de man in de gang de deurknop en probeerde de deur open te trekken.
Rod hield hem dicht, maar de man in de gang schoot toch.
Zodra Sophia de parkeerplaats van de Boot and Spur op reed, kwam de manager naar haar toe. Hij vroeg of ze Sophia St. Claire was en zei toen dat Rod geprobeerd had haar te bereiken. Verrast te horen dat hij nog niet in het huisje was, probeerde ze hem weer te bellen, maar hij nam niet op.
Terwijl ze in huisje nummer dertien zat te wachten, staarde ze door het raam naar de lege parkeerplaats, alsof ze verwachtte dat Bruce hem daar elk moment zou afzetten, en ze vroeg zich af wat ze nu moest doen. Toen ze wegging uit Douglas, had ze zich zo opgelucht gevoeld. De dokters waren erin geslaagd de toestand van Starkey te stabiliseren, wat op zichzelf al een wonder was. Ze had zelfs even met hem gesproken en gelachen toen het eerste wat hij tegen haar zei, was dat zijn kennis die in geluiddempers handelde, er geen had verkocht aan iemand uit Bordertown. Niet te geloven dat hij op dit moment aan zoiets kon denken! Het had echter niet lang geduurd. Zijn gedachten waren al snel naar Rafe gegaan, die er niet blij mee was dat hij aan de zorg van zijn oma was toevertrouwd, en ervoor gekozen had bij haar in het motel naast het ziekenhuis te blijven, zodat hij dicht bij zijn vader in de buurt was.
Toen had Sophia gedacht dat alle drama in elk geval voor vanavond achter de rug was, dat ze naar de Boot and Spur kon en zich lekker tegen Rod aan kon nestelen voor een welverdiende nachtrust.
Nu maakte ze zich weer ernstig zorgen, alleen deze keer over Rod.
Waar zat hij? Het was bijna halfvier ’s nachts. Was hij nog steeds bij Bruce? Zo ja, dan was het misschien beter als ze ophield hem te bellen. Misschien zaten ze midden in dat openhartige gesprek dat ze al lang geleden hadden moeten voeren.
Het kon echter ook zijn dat er iets anders gebeurd was.
Zich vermannend belde ze naar Bruce’ huis.
Edna nam de telefoon op. ‘Hallo?’
De vrouw van Bruce klonk ziek, breekbaar. Dat was ook geen wonder. Tenslotte had ze vandaag Stuart verloren. Sophia voelde zich een verschrikkelijke hork dat ze haar op zo’n moeilijk moment moest storen in haar verdriet, en dan ook nog op zo’n onchristelijke tijd, maar ze moest Rod zien te vinden.
Haar telefoon vaster in haar hand klemmend, zette ze zich over haar tegenzin heen Edna te vertellen met wie ze sprak. ‘Edna, met Sophia St. Claire. Het spijt me vreselijk dat ik je lastig moet vallen, maar… mag ik Bruce even spreken?’
‘Weet je wel hoe laat het is?’ snibde Edna.
‘Ja, en echt, het spijt me ontzettend, maar dit is belangrijk.’
‘Niet belangrijker dan dat mijn arme man een paar uur slaap krijgt. Als je hem wilt spreken, bel je morgenochtend maar terug.’
Daarop hoorde Sophia een kiestoon. Hier kon ze het echter niet bij laten, dus ze belde meteen terug. Hoewel Edna alle reden had om kwaad te zijn, vermoedde Sophia dat de kille ontvangst in elk geval ten dele te wijten was aan de geruchten die de ronde deden in de stad. Rod was Edna’s grootste vijand, en Sophia was Rods trouwste bondgenoot. Dat Sophia Stuart in de afgelopen twee jaar zo vaak had afgewezen en vervolgens iets was begonnen met zijn halfbroer, deed de situatie ook geen goed.
De telefoon bleef maar rinkelen. Uiteindelijk nam Edna weer op. ‘Waarom bel je hierheen? Waarom laat je ons niet met rust?’
Sophia wapende zich tegen Edna’s woede. ‘Hoor eens, Edna, ik moet Bruce spreken. Als het moet, kom ik naar jullie toe. Het is een politiekwestie.’ Tot op zekere hoogte was dat ook zo. Na wat ze bij de foeragehandel hadden ontdekt, had Rod informatie in bezit die zijn leven in gevaar kon brengen, maar de reden waarom ze voor zijn veiligheid vreesde, was ook persoonlijk. Daar kon ze niet omheen.
‘Wil dat zeggen dat je degene die mijn zoon heeft vermoord, hebt gearresteerd?’ vroeg Edna uitdagend.
‘Dat wil zeggen dat ik mijn best doe de moordenaar van je zoon te vinden en er tegelijkertijd voor te zorgen dat iedereen veilig is.’
‘Met iedereen bedoel je zeker Rod.’
‘Hij verdient dezelfde consideratie als iedereen.’
‘O, hij verdient helemaal niets. Hij –’
Terwijl haar stem steeds scheller werd, onderbrak iemand op de achtergrond haar. De telefoon werd haar uit handen genomen, en de stem van Bruce vroeg: ‘Met wie spreek ik?’
Sophia slaakte een zucht van opluchting. ‘Met commissaris St. Claire. Ik kan Rod nergens vinden, en ik maak me zorgen. Weet jij waar hij is?’
‘Nee, hij is hier minstens een uur geleden weggegaan.’
‘Hoe dan? Ik heb zijn auto.’
‘Ik heb hem een pick-uptruck geleend en gezegd dat ik die morgenochtend wel op laat komen halen.’
‘Zei hij waar hij naartoe ging?’
‘Ik ging ervan uit dat hij naar de Boot and Spur ging. Daar logeert hij toch, nietwaar?’
‘Ja, ik ben nu in het huisje. De manager zegt dat hij hier de hele avond nog niet geweest is.’
‘Dan weet ik niet wat ik daarvan moet denken. Maar wacht eens even…’
‘Wat?’
‘Misschien is hij naar het huis van Charlie Sumpter gegaan.’
‘Bedankt, dan ga ik daar kijken.’ Ze greep de autosleutels en rende de deur uit. Zodra ze echter opkeek, besefte ze dat ze nergens heen kon. Er stond nog een auto op de parkeerplaats.
De zilvergrijze Escalade van haar vader versperde haar de weg.
‘O, God…’ Hopend dat ze terug naar het huisje kon, waar ze de deur op slot op kon doen, draaide ze zich om… en meteen botste ze tegen hem op.
‘Ha, daar ben je. Krijgt pappie geen kusje?’ fluisterde hij, waarna hij een lik over haar wang gaf en onderwijl zijn ene hand over haar mond legde. Toen sleurde hij haar tussen de huisjes in, uit zicht van het kantoor en de parkeerplaats.
Vastbesloten zich los te rukken wierp ze haar hoofd achterover en gaf hem een kopstoot in zijn gezicht. Zijn greep verslapte, maar de klap had meer pijn gedaan dan ze verwacht had; zelf was ze ook een beetje daas. Toen ze weer genoeg bij zinnen was om haar pistool te pakken, was ze haar voordeel grotendeels kwijt vooral omdat haar pistool om haar kuit gegespt zat, waar ze er niet zo gemakkelijk bij kon. Ze had nog maar net haar broekspijp omhooggetrokken toen hij haar bij haar haar greep.
Luid schreeuwde ze om hulp, maar uit het kantoor kwam geen reactie.
‘Niemand kan je horen.’ Er volgde een klap op haar mond, waardoor ze verdoofd van pijn raakte. Toen ontstond er een worsteling op de rotsachtige grond, een worsteling die erop uitdraaide dat hij haar wapen pakte en dat buiten haar bereik gooide.
Eindelijk had hij de overhand. Ruw trok hij haar overeind. Zijn ene hand had nog steeds haar haar beet, met de andere hield hij zijn pistool tegen haar achterhoofd. ‘We gaan naar de auto. Begrepen?’
Allebei zaten ze onder het stof en zweet, en ze hijgden als karrenpaarden. Sophia was nog nooit zo uitgeput geweest. Er kwam maar geen eind aan deze dag, maar ze kon het niet opgeven, kon zijn orders niet opvolgen. O, ze wist wel waar hij heen wilde. Hij wilde met haar de woestijn in gaan om haar daar dood te schieten. Dan hoefde hij niet met een bloedend lijk te gaan slepen en kon hij haar daar overlaten aan de elementen en de roofdieren, net zoals de andere moordenaar met zijn slachtoffers had gedaan. Misschien was hij die moordenaar wel.
Heel even zag ze rechercheur Lindstrom voor zich, die een kijkje kwam nemen op de plaats delict. Wanneer ze zag wie het lijk was, zou er een brede glimlach op haar gezicht verschijnen. Dat gaf Sophia een nieuwe dosis vastberadenheid en kracht. Ze zou niet het volgende slachtoffer in Bordertown worden; liet zich niet vermoorden, zeker niet door haar stiefvader.
Zich slap houdend leunde ze tegen hem aan, waardoor ze even tot rust kon komen, omdat hij zo het grootste gedeelte van haar gewicht moest dragen.
‘Doorlopen, verdomme.’ Toen hij haar haar losliet en haar arm pakte, draaide ze zich plotseling om en gaf hem een knietje. Het pistool ging af, waarschijnlijk uit een soort reflex, maar ze werd niet geraakt.
Kreunend wankelde hij. Terwijl hij zich probeerde te vermannen, had ze net genoeg tijd zich los te maken uit zijn greep.
Ze wilde naar het kantoor rennen. Nog geen kwartier geleden had ze met de manager gesproken, en ze wist dat hij op het terrein woonde. Als de knal van het pistoolschot hem niet naar buiten had doen komen, kon hij haar niet helpen.
Niemand kan je horen. Wilde dat zeggen dat er niemand meer in leven was?
Voor het geval dat zo was, rende ze naar de schuur, waar het misschien ruim, donker genoeg was om aan hem te kunnen ontsnappen.
Op weg daar naartoe drukte ze op de sneltoets op haar telefoon voor sheriff Cooper. Als hij snel genoeg ter plaatse kon zijn, zou ze het misschien overleven…
Rod was in zijn dij geraakt, wat ontzettend pijn deed, maar hij betwijfelde of hij ernstig gewond was. Dankzij de massieve houten deur waren de andere twee kogels er niet eens doorheen gegaan. De pijn negerend bleef hij de deur dichthouden. Toen degene die hem zojuist had neergeschoten opnieuw probeerde de deur open te maken, gaf hij net genoeg tegendruk om zijn aanvaller wat harder te laten trekken… En toen liet hij los.
Door die plotselinge actie vloog zijn tegenstander tegen de tegenoverliggende muur aan. Mooi, zijn eerste doel was bereikt, dacht hij, waarna hij zijn pistool aan de kant gooide. Hij kon niet in het wilde weg gaan schieten, want hij kon niet het risico nemen dat hij mis schoot. Als hij lang genoeg bleef stilstaan om te vuren, zou zijn tegenstander de gelegenheid krijgen te ontsnappen, en die kans zou hij van zijn leven niet nemen. Dit zou hier ophouden.
Met zijn armen gespreid stortte hij zich op de indringer, in de hoop dat hij hem zo zou vangen, of die nu naar links of naar rechts vluchtte. Hij wist de man bij zijn overhemd te grijpen en vloerde hem. Zijn gewonde been protesteerde heftig toen hij boven op hem viel, maar er raasde genoeg adrenaline door hem heen om hem door te laten vechten.
Opnieuw vuurde de indringer, maar het schot was niet op Rod gericht. Rod had hem bij zijn pols vast, waardoor hij de loop van het pistool omhoog had weten te manoeuvreren, zodat de kogel in de muur verdween. Even later wist hij de man het pistool afhandig te maken. Toen sloeg hij zijn arm om de keel van zijn aanvaller heen en zette hem het pistool tegen zijn hoofd.
‘Wie ben jij?’ wilde hij weten.
Zodra de loop de slaap van de man raakte, stopte hij zich te verzetten.
‘Ik kan je ook neerschieten en dan het licht aandoen, als je dat liever hebt,’ zei Rod toen hij geen antwoord kreeg. ‘Kies maar.’
‘Ik… Jij… Volgens mij is er sprake van een misverstand,’ zei hij schor.
‘Wat voor misverstand?’
‘Ik ben James Simpson. Ik ben een… een buurman van Charlie… Ik zou voor zijn huis zorgen. Ik dacht dat je een inbreker was… of… of godbetert de illegalenmoordenaar. Iedereen is zo… zenuwachtig… Zo bang voor wat er kan gebeuren. Ik wil niet dat nog iemand iets overkomt. Ik dacht… Nou ja… Dat ik er een eind aan kon maken.’
‘Leuk geprobeerd,’ zei Rod.
‘Het is waar!’
‘Waarom rij je dan in Charlies auto rond?’
‘Dat mocht van hem. Ik mag hem altijd van hem lenen.’
Het pistool nog steeds tegen zijn hoofd houdend, trok Rod hem ruw overeind. Meteen stokte zijn adem toen er een vreselijke pijnscheut door zijn been trok.
Heel even leek hij zijn evenwicht niet te kunnen hervinden. Hij zwaaide op zijn benen, alsof hij ging flauwvallen, maar zijn kaken op elkaar klemmend, liep hij voetje voor voetje de gang door, tot hij eindelijk een lichtknop vond. Met zijn elleboog duwde hij die aan. Toen liet hij James los en deed een stap achteruit. Nu Rod goed genoeg kon zien om zijn doel te raken, zou de dreiging dat hij een kogel door zijn hoofd kon krijgen, James wel rustig houden.
James’ nachtkijker lag op de grond. Afijn, die had hij toch niet meer nodig. Zijn blik ging van de loop van het pistool in Rods hand, dat op hem gericht was, naar Rods broekspijp. ‘Je… Je moet naar die wond laten kijken. Het spijt me echt, maat, het was niet mijn bedoeling je neer te schieten. Geloof me, ik dacht echt dat je de illegalenmoordenaar was. Jezus, wat vind ik dit erg. Laat me iemand bellen, goed?’ Hij hief zijn handen. ‘Nee, ik probeer niet je bang te maken, ik wil alleen maar een ambulance bellen.’
Inmiddels was Rods spijkerbroek doorweekt met bloed, waardoor hij zwaar was en ongemakkelijk zat. Hij had inderdaad een dokter nodig, maar voor het geval het lab er niet slaagde DNA van de sigarettenpeuk die hij op de plaats delict van de moord op het echtpaar Sanchez had gevonden te halen, of als die peuk niet van de moordenaar zou blijken te zijn, moest hij er eerst voor zorgen dat James liet doorschemeren of hij inderdaad de man was naar wie ze op zoek waren. Als dat zo was, kwam er nooit een betere gelegenheid om antwoorden op alle vragen te krijgen. De manier waarop James stiekem in Charlies auto rondreed, impliceerde dat hij schuldig was. Zelfs als hij het later ontkende, zou Rod weten waar hij zich in het onderzoek op moest richten. De Simpsons hadden auto’s genoeg, James hoefde er echt niet eentje te ‘lenen’.
Wel was het zo dat Rod bij genoeg strafrechtelijke onderzoeken betrokken was geweest om te weten dat de officier van justitie geen poot om te staan zou hebben bij een aanklacht van moord met voorbedachten rade als er geen ooggetuigen of keihard bewijs was. Het gebruiken van Charlies auto zonder diens toestemming was nog iets heel anders dan moord.
Een getergd gezicht trekkend begon Rod de pijn in zijn been te overdrijven. Hij wilde kreupel, zwak en kwetsbaar overkomen. ‘Het doet verdomd pijn,’ mompelde hij. Voorzichtig liet hij de loop van het pistool een stukje zakken, alsof hij genoeg geloof aan James’ woorden hechtte om zich te laten afleiden door zijn wond.
‘Ik heb een gsm in mijn zak,’ zei James. ‘Als ik die mag pakken, zal ik een ambulance bellen.’
Het klonk allemaal heel geloofwaardig, maar Rod was niet overtuigd. Een paar keer knipperde hij met zijn ogen, alsof hij zijn blik niet helder kreeg. Dat was ook zo, vanwege het zweet dat vanuit zijn haar in zijn ogen liep. ‘Heel langzaam, dan,’ zei hij.
‘Goed.’ Terwijl James zijn hand in de zak van zijn spijkerbroek stak, voelde Rod dat zijn aandacht elders was. Hij had het pistool gezien dat Rod had weggegooid toen hij de kast uit kwam. Het lag binnen James’ handbereik op de grond…
James drukte drie toetsen in en hield de telefoon tegen zijn oor. ‘Hallo? Ja. Met James Simpson, ik ben op White Rock Road 1184, en ik wil een schietpartij melden. Er is iemand gewond geraakt die direct een dokter nodig heeft. Stuurt u alstublieft een ambulance.’
Veinzend dat hij weer bevangen werd door een duizeling, sloot Rod zijn ogen en hij liet zich tegen de muur vallen.
Op dat moment greep James zijn kans. Hij gooide zijn telefoon naar Rod en dook op het pistool af, maar Rod wist de telefoon te ontwijken en schoot James in zijn kont.
‘Au! Je hebt op me geschoten!’ schreeuwde hij. ‘Klootzak! Je hebt me erin geluisd en toen op me geschoten!’
Onaangedaan zag Rod hem krimpen van pijn. ‘Maak je geen zorgen. Je hebt toch een ambulance gebeld?’ Zich voorzichtig bukkend, zodat zijn been geen pijn zou doen of nog erger zou gaan bloeden dan het al deed, pakte hij zijn pistool op, dat nog steeds veel te dicht bij James lag naar zijn zin. Toen raapte hij James’ telefoon op en keek op de belgeschiedenis. ‘O, herstel. Zo te zien zul je even moeten wachten. Nummer 456 is volgens mij geen alarmnummer.’
‘Zorg maar dat er hulp voor me komt, jij klootzak! Ik ga dood! Hoor je me? Ik ga dood als je geen dokter voor me haalt!’
‘Rustig maar, ik haal voor ons allebei een dokter. Zodra ik daar aan toe ben.’ Nadat hij zich langs de muur op de grond had laten zakken om de vreselijke pijn in zijn dij te verlichten, pakte hij het andere pistool, want dat van James moest immers bijna door zijn kogels heen zijn. Toen haalde hij zijn telefoon uit zijn zak. Zoals hij al hoopte, was het telefoontje dat op zo’n ongelegen moment was gekomen van Sophia.
Godzijdank. Onderwijl een oogje op James houdend, tot wie het eindelijk doordrong dat hij niet levensgevaarlijk gewond was, belde hij haar terug.
Na de eerste rinkel nam ze op. ‘Rod, help me!’ fluisterde ze. ‘Hij is hier.’
Hij had geen flauw idee over wie ze het had, maar het kon hem niet schelen. Als ze bang was, wilde hij er voor haar zijn. ‘Waar?’
‘In de Boot and Spur.’
‘Ik kom eraan,’ zei hij, maar hij wist niet zeker of ze hem gehoord had, want hij kreeg geen antwoord; ze had opgehangen.
Bang dat hij niet op tijd bij haar zou zijn, belde hij de manager van de ranch. De telefoon ging eindeloos over, dus belde hij zijn baas in Californië uit bed met het verzoek Van Dormer of wat andere FBI-agenten zo snel mogelijk naar de Boot and Spur te sturen en iemand te laten komen om James te verzorgen. Toen bond hij met een stuk touw dat hij in Charlies garage had gevonden, James vast, zodat die er niet vandoor zou gaan voor Van Dormer op de proppen kwam.
Nadat hij een theedoek boven de schotwond in zijn been had gebonden om het bloeden enigszins te stelpen, strompelde hij het huis uit… Waar hij zag dat de banden van zijn auto doorgesneden waren.
Verdomme, nu moest hij weer naar binnen om James de sleutels van Charlies pick-up te ontfutselen.
Een paar minuten later was hij op weg, waarbij hij tijdens het rijden zijn hand op het gat in zijn been drukte.
Hij wist dat het waarschijnlijk niet slim was om maar door te blijven lopen. Daarvoor verloor hij te veel bloed.
Maar hij had eindelijk het meisje dat hij altijd had willen hebben. En hij was niet bereid haar weer te verliezen.