Hoofdstuk 30

 

 

 

Het interieur van Stuarts huis leek regelrecht uit de oude cowboyserie Bonanza te komen. Zelfs het behang tussen de wandlijst en het wijnrode tapijt leek van leer of nepleer en was met grote koperen kopspijkers tegen de muur gespijkerd. Daarboven hingen tegen een groene achtergrond schilderijen in houten lijsten, allemaal met taferelen van paarden en cowboys. De enkele kunstwerken, die op verschillende bijzettafeltjes stonden, waren bronzen sculpturen. Bokkende paarden en dat soort dingen.

Hoewel Rod het meeste niet mooi vond, gold dat niet voor het meubilair, dat gemaakt was van grove boomstammen. De bekleding had een patroon zoals je dat op de dekens van de Navajo-indianen ziet. De van geweien gemaakte lampen vond hij ook niet verkeerd. Als Stuart het gelaten had bij rustiek in plaats van het te vermengen met westernchic uit de jaren zestig, had het een zekere stijl gehad. Maar goed, het was in elk geval overduidelijk dat hij een hoop geld in zijn huis had gestoken en er erg trots op was. Hoe slecht hun relatie tijdens zijn leven ook geweest was, Rod voelde nu pas hoe tragisch zijn dood was. Hoe definitief. Nooit meer zou Stuart hier binnen komen lopen.

Van ergens achter uit het huis kwam Bruce aangelopen. Nadat hij Rod binnen had gelaten, had hij hem alleen gelaten om te gaan halen wat hij Rod wilde laten zien. Wat hij bij zich had, leek op een doos vol spulletjes voor een plakboek, of misschien de inhoud van iemands archiefkast of bureau.

‘Wat is dat?’ vroeg Rod.

‘Dit heb ik in de kast in Stuarts kantoor gevonden.’

‘Wanneer?’

‘Een paar uur geleden.’

‘Heb je zijn kantoor doorzocht? Ik hoorde Sophia tegen je zeggen dat je daar niet mocht komen. Dat de politie meer kans had deze moord op te lossen als je niets in huis aanraakte voordat de technische mensen van de FBI alles doorzocht hadden.’

Behoedzaam zette zijn vader de doos op de bank neer. ‘Ik was bang,’ bekende hij.

‘Waarvoor?’

‘Voor wat ze eventueel zouden vinden.’

Verbaasd schoten Rods wenkbrauwen omhoog. ‘Zoals?’

‘De laatste tijd gedroeg hij zich vreemd. Geheimzinnig. En hij kwam heel laat thuis, lang nadat de kroeg dicht was. Waar hij uithing, daar had ik geen idee van. In eerste instantie dacht ik dat hij een vriendin had of misschien naar een prostituee ging. Tenslotte was hij een volwassen vent. Maar hij had zo’n hekel aan Mexicanen dat…’

Zijn stem stierf weg, alsof hij nu pas besefte tegen wie hij het had. Stuart had een hekel aan Mexicanen gehad vanwege Rod en zijn moeder en wat hun aanwezigheid in zijn leven had betekend, en dat wist Rod. Waarschijnlijk had Stuart een groot deel van die hekel overgenomen van Edna, maar het was niet ongebruikelijk onder de boeren om zich superieur aan de Mexicanen te voelen.

‘Je dacht dat hij misschien degene was die die illegalen had vermoord,’ zei Rod.

Bruce slaakte een zucht. ‘Het doet me verdriet het te moeten zeggen, maar ik verdacht hem inderdaad. Vooral toen… Toen ik hoorde waar ze Stuarts lijk hadden gevonden. Steeds weer zag ik hem voor me, de woestijn in trekkend om te gaan jagen, zeg maar, en dan op een groep illegalen stuitend van wie de gids op zo’n situatie voorbereid was. Bij zijn lijk is geen wapen gevonden, maar dat kon best eens gestolen zijn, zo dacht ik. Waarom zouden ze dat achterlaten? Afijn, ik wilde zien of al zijn wapens hier nog waren, zoiets.’ Mismoedig schudde hij zijn hoofd. ‘Wat ik vooral niet wilde, was dat zijn moeder verdriet zou hebben van de wetenschap dat haar zoon twaalf mensen had vermoord. Over zulk verdriet en zo’n schaamte kom je nooit meer heen. En als hij dood was, kon hij toch niemand meer kwaad doen. Ik besloot dat ik het bewijs zou vernietigen en haar in elk geval die pijn zou besparen.’

‘Dus ben je hierheen gegaan en heb je eens rondgekeken.’

‘Inderdaad. Al zijn wapens zijn hier, maar ik vond ook deze doos. En nu geloof ik helemaal niet meer dat hij de dader was. Ik geloof dat hij erachter was gekomen wie de echte moordenaar was. Daarom is hij dood.’ Wijzend naar de velletjes papier, enveloppen en zelfs foto’s in de doos zei hij: ‘Kijk zelf maar eens.’

Rod ging op de bank zitten en trok een envelop vol foto’s tevoorschijn.

‘Zie je die witte Ford?’ vroeg Bruce zodra Rod de eerste foto bestudeerd had.

Rod knikte.

‘Die is van Charlie Sumpter.’

‘Hoe weet je dat? Deze foto is van veel te ver weg genomen.’

‘Het staat er achterop.’

Daarop draaide Rod de foto om. En ja hoor, iemand had op de achterkant geschreven: Charlie Sumpter, 1.23 uur. ‘Is dat Stuarts handschrift?’

‘Zonder twijfel. Stuart heeft die foto zelfs laten vergroten zodat je de auto beter kunt zien. Als het goed is, is dat de volgende foto.’

Dat was het niet. De andere foto’s waren verschillende opnames van Charlies huis. Van voren, opzij en van achteren.

‘Waar is hij nou?’ mompelde Bruce, in de doos wroetend tot hij een foto vond die eruit gevallen was. ‘Hier is hij. Zie je dit? Hier staat gedeeltelijk de kentekenplaat op. CFF432. Dat is inderdaad die van Charlie.’

‘Maar wat bewijst die foto nou helemaal? Dat Charlie ergens in de woestijn was op…’ Hij keek naar het datumstempel. ‘…21 juni?’

‘Het bewijst dat zijn auto niet voor zijn huis stond in de nacht dat het echtpaar Sanchez vermoord is.’

‘Dat wil nog niet zeggen dat Charlie ze vermoord heeft.’

‘Het wil zeggen dat dat zou kunnen. Kijk eens naar de andere foto’s.’

Opnieuw bestudeerde Rod de foto’s van Charlies huis. Er stond een stempel met dezelfde datum op, maar de auto was nergens te bekennen. Bovendien stonden er ook tijdstippen op de achterkant. Tijdstippen die maar een paar seconden van elkaar verschilden, maar twintig minuten scheelden met die op de foto van de auto in de woestijn.

Het was niet echt keihard bewijs, maar… Het riep wel een aantal vragen op. ‘Dus Stuart hield Charlies huis in de gaten, en hij volgde hem?’

‘Dat klopt.’

‘Denk je dat hij Charlie gisteravond ook volgde?’

‘Inderdaad ja. Ik denk dat Charlie op een of andere manier geraden heeft dat Stuart hem doorhad en hem doodgeschoten heeft.’

Rod was daar niet zo zeker van. ‘Maar Charlie is de stad uit, we hebben hem niet kunnen bereiken.’

‘Volgens deze foto is dat niet waar.’

Bruce haalde nog een foto van Charlies auto tevoorschijn. Op deze reed hij net zijn oprit af. De foto was twee avonden geleden genomen, toen Charlie zogenaamd weg was.

‘Interessant.’

‘Die foto suggereert dat hij thuis geweest is,’ zei Bruce.

Het onderzoek van Stuart was amateuristisch en ongestructureerd. Op zijn best was het bewijs indirect, maar blijkbaar waren zijn vermoedens zo sterk geweest dat hij heel veel tijd in surveillance had gestoken. Had hij gehoopt indruk op Sophia te maken met het oplossen van het raadsel rond de moorden op de illegalen? Het moest haast wel. Dat, of hij wilde voor de hele stad de held uithangen, want om die arme illegale stumpers gaf hij geen biet.

Toch joeg het feit dat Stuart het in de gaten houden van Charlie met de dood had moeten bekopen hem de schrik om het hart, vooral omdat hij wist dat Sophia nu bij zijn huis was.

Ineens had hij veel meer haast om weer naar haar toe te gaan, en hij stond op. ‘Oké, ik zal dit verder onderzoeken, maar laten we het tussen ons houden tot we concrete bewijzen hebben.’

‘Geen probleem.’ Strak keek Bruce hem aan. ‘Alleen… Zorg dat je die klootzak die Stu heeft doodgeschoten te grazen neemt, oké?’

‘Zal ik doen,’ beloofde Rod.

Een tijdje staarde zijn vader hem aan. ‘Ik wilde dat het anders gelopen was tussen jou en mij.’

‘Daar hoef je je geen zorgen meer over te maken, weet je nog?’

‘Ik wilde het even kwijt.’

‘Morgen is er weer een dag. Hoe kom ik terug naar de stad? Breng je me?’

‘Nee, Edna heeft me nodig. Ik breng je naar de ranch. Daar geef ik je de sleutels van een van de bedrijfswagens. Morgenochtend stuur ik wel een medewerker om hem op te halen. Waar logeer je?’

‘In de Boot and Spur.’ Rod was al onderweg naar de deur toen hem nog iets te binnen schoot. ‘Trouwens, rookt Charlie?’

‘Als een schoorsteen,’ zei Bruce. ‘Altijd al gedaan.’

 

Starkey’s moeder, die weduwe was, trof hen in het ziekenhuis van Douglas, waar Starkey per ambulance heen was gebracht. De dokters wilden geen toezeggingen doen over zijn overlevingskansen. Eigenlijk hadden ze sowieso niet veel gezegd, maar ze deden hun uiterste best hem er doorheen te slepen. Althans, zo luidde de boodschap van een al wat oudere verpleegkundige, die net haar hoofd om de deur had gestoken om hen de laatste stand van zaken te vertellen.

‘Denk je dat hij het haalt?’ vroeg Rafe met een bleek, bedrukt gezicht aan Sophia.

Ze wist niet wat ze daarop moest zeggen. Het zag er niet goed uit. Starkey was geraakt door twee kogels, eentje die net langs zijn hart was gegaan en eentje die zijn nier had doorboord, zo had de verpleegkundige net verteld. Hij had erg veel bloed verloren. Misschien wel te veel.

‘Ik duim heel hard voor hem,’ antwoordde ze. Hij had hun leven gered. Hoe hij de kracht had gevonden tussenbeide te komen, wist ze niet. Toen ze hem daar op de drempel had zien liggen, was hij zo verzwakt. Het enige wat ze kon bedenken, was dat hij haar om Rafe had horen roepen en beseft had dat zijn zoon nog leefde, maar zou sterven als hij geen actie ondernam. ‘Hij is altijd beresterk geweest,’ voegde ze eraan toe, en dat leek, gepaard met een glimlach, het beste effect op Rafe te hebben.

‘Ik ben ook aan het duimen.’ Er zorg voor dragend dat hij niet te dicht bij zijn oma kwam, die aan zijn andere kant zat, ging hij weer achterover zitten.

Starkey’s moeder, op wier gezicht de zorgen om haar zoon duidelijk waren af te lezen, keek even naar hem, maar ze zei niets, ook niet tegen Sophia. Eigenlijk had ze vanaf het moment ze hier aangekomen waren, geen woord gezegd. Sophia had echter ook niet verwacht dat ze aardig tegen haar zou zijn. Op een of andere manier gaf ze Sophia er de schuld van dat Starkey niet in staat was zijn leven te beteren en een oppassend burger te worden. Ooit had ze beweerd dat hij een ander mens zou zijn geweest als Sophia met hem was getrouwd.

Sophia wist dat hij geen snars veranderd zou zijn, maar ze was niet van plan met haar in discussie te gaan. Oma Starkey had een hard leven gehad. De afgelopen twintig jaar had ze in een armoedige diner gewerkt, en ze had niet veel reserves, mentaal noch fysiek noch financieel. Als ze beter in staat was geweest Rafe op te voeden, had ze hem al jaren geleden bij Starkey weggehaald.

‘De man die hem neergeschoten heeft, is dood, hè?’ piepte Rafe. Hij probeerde nog steeds alle gebeurtenissen te verwerken.

Sophia knikte. Ja, ze had hem doodgeschoten. Toen had ze hem languit op de grond van haar woonkamer laten liggen. Terwijl de ambulancebroeders Starkey in de ambulance legden, waren de mensen van de sheriff aangekomen. Omdat Sophia schoten had gelost, kon ze niet meewerken aan het politieonderzoek, mocht ze zich nergens meer mee bemoeien. Alles zou worden afgehandeld door de sheriff, misschien met medewerking van de FBI. Op weg naar buiten kwam ze sheriff Cooper tegen, die haar vertelde dat hij Van Dormer zou bellen.

Welke conclusies trokken ze uit het bewijsmateriaal? Ze kon niet eens bellen om te vragen hoe het ging, want ze mocht niet mobiel bellen in het ziekenhuis. Bovendien wilde ze hen niet storen bij hun werk.

Omdat ze even naar buiten wilde om Rod te laten weten waar ze was, stond ze op, maar Rafe greep haar bij de arm.

‘Waar ga je heen?’ vroeg hij. ‘Je gaat toch niet weg, hè?’

Hij was niet heel erg op zijn knokige grootmoeder gesteld, die eruitzag als tachtig in plaats van zestig en vaak in zichzelf liep te mompelen, maar zelden iets zinnigs zei. Toen Sophia de paniek op zijn gezicht zag bij het vooruitzicht dat hij alleen met zijn oma achter moest blijven, kon ze het niet opbrengen hem hier achter te laten, al was het maar voor een paar minuten. ‘Als je wil, mag je wel met me mee. We zijn zo weer terug.’

Hij schudde echter zijn hoofd. ‘Nee. Stel dat de zuster komt?’

Aan de vastberaden trek op zijn gezicht te zien, zou hij voet bij stuk houden, dus besloot ze te wachten tot ze iets over zijn vader gehoord hadden. In de haast om de benodigde hulp voor Starkey te halen, had ze echter geen kans gehad contact met Rod op te nemen. Ze had het een keer geprobeerd, in de ambulance, maar ze had zijn voicemail gekregen. Omdat ze van plan was geweest meteen terug te bellen, had ze geen boodschap ingesproken. In de chaos en vanwege alle mensen die haar met vragen bestookten, had ze daar geen gelegenheid voor gehad, niet totdat alles bijna tot stilstand was gekomen hier in de wachtkamer. En toen mocht ze niet mobiel bellen.

Ze wierp een blik op de klok aan de muur. Bijna twee uur. Op dit moment zou Rod toch wel naar haar op zoek gegaan zijn. Hij moest al bij haar thuis zijn langs geweest en met Van Dormer of de sheriff hebben gesproken, dus hij wist waar ze was en waarom. Of misschien had hij, toen ze niet bij de Boot and Spur was komen opdagen, gebeld met het bureau van de sheriff om te vragen of ze iets van haar gehoord hadden. Dat waren de twee meest logische scenario’s, maar wat hij ook gedaan had, hij zou dezelfde informatie gekregen hebben.

Nadat ze haar telefoon weer in haar tas had gestopt, sloeg ze haar arm om Rafe heen. Ze moest zich ontspannen en ervoor zorgen dat ze Rafe hier goed doorheen kreeg. Waarschijnlijk zat Rod al in de Boot and Spur op haar te wachten.

 

De pick-uptruck van de ranch ratelde en plofte protesterend toen Rod het uiterste van de auto vergde om hem sneller bij Charlie Sumpters ranch te laten komen. Eerder had Sophia hem gebeld, maar op een of andere manier had hij dat telefoontje gemist. Hoe dat kon, wist hij niet; hij had de telefoon nooit horen gaan. Nu ging haar telefoon na de eerste rinkel over op de voicemail, alsof ze hem uitgezet had. Na alles wat hij van Bruce gehoord had, was hij doodsbenauwd dat ze hierheen gereden en vervolgens vermoord was. Ze geloofde niet dat Charlie gevaarlijk was. Niet echt, tenminste. Van alle namen die in de overeenkomst van het commanditaire vennootschap genoemd werden, was de zijne degene waar ze het meest sceptisch tegenaan gekeken had. Het was duidelijk dat ze een zwak voor hem had, dus Rod was bang dat ze niet zo voorzichtig was geweest als ze had moeten zijn. De illegalenmoordenaar kon bijna iedereen zijn.

Hoewel hij er niet honderd procent zeker van was dat Charlie gevaarlijk was, ging hij toch linea recta naar de plek waar ze gezegd had heen te zullen gaan, alleen maar voor het geval ze hem nodig had. Hij kon zich niet voorstellen waar ze anders heen gegaan kon zijn. Bij de Boot and Spur was ze niet verschenen, want hij had er al vier keer naartoe gebeld. Hij had zelfs de manager naar de parkeerplaats laten gaan om te kijken of zijn auto er stond en hem aan laten kloppen bij zijn huisje.

Toen hij eenmaal op de rechte weg kwam die naar de ranches aan de grens leidde, trapte hij het gaspedaal in en belde hij weer naar Sophia.

Het had geen zin, want ze nam weer niet op.

Wat was er verdomme gaande? Waarom nam ze niet op? Hij had minstens zes boodschappen ingesproken, op geen waarvan hij reactie had gehad.

Had haar stiefvader haar toch te pakken gekregen? Haar op een of andere manier in de val gelokt? Haar iets aangedaan? Die gedachte was bijna net zo angstaanjagend als het idee dat ze tegenover de illegalenmoordenaar stond. Voor hetzelfde geld was Gary net zo gevaarlijk. Het meest logische wat hij kon bedenken, was echter dat ze bij Charlies huis zou zijn, want daar was ze op weg naartoe geweest toen hij bij haar weg was gegaan.

Aan de rechterkant doemde Charlies huis op. Rod wist nog hoe het eruitzag van toen hij klein was. Vroeger nam Jorge hem hier mee naartoe om hem te helpen het ingepakte vlees van een net geslachte koe voor de Dunlaps in de pick-up te laden. Elke herfst kochten ze een hele koe van Charlie.

Zo snel vaart minderend dat de auto ervan begon te schudden sloeg hij de smalle zandweg naar de ranch in. Stenen en grind vlogen onder zijn banden vandaan en de auto zwenkte vervaarlijk uit, maar hij wist hem weer onder controle te krijgen. Toen draaide hij zijn raampje omlaag en reed met een slakkengangetje verder, zodat hij alles wat er te zien was in het donker ook kon zien, alles kon horen wat er te horen viel in de stille avondlucht.

Toen hij de bomen voorbij was die in eerste instantie het uitzicht op het huis belemmerden, zag hij dat de Hummer niet op het erf stond. Gek genoeg stond de witte pick-up van Charlie er ook niet. Dit sloeg nergens op. Hoe kon zijn auto een paar dagen eerder op de foto gezet zijn als Charlie hem gebruikt had om zijn dochter in Yuma te bezoeken? Of hij had hem hier laten staan, of niet. Nu zag het ernaar uit dat dat toch niet het geval was.

Nadat hij zijn pistool achter zijn broekband had gestoken, stapte hij uit. Het maanlicht viel lieflijk op het gazon van de voortuin, dat naar pas gemaaid gras rook. Iemand had ook gesproeid. Toch hing er een eenzame, afgesloten sfeer rond het huis, zelfs met die tjirpende krekels.

Wat was er aan de hand? Was Sophia hier geweest? Als dat zo was, waar was ze nu dan? Er was geen spoor van haar te bekennen.

Met grote passen liep hij naar de voordeur, waar hij op de bel drukte. Het kon hem geen moer schelen hoe laat het was. Als Charlie thuis was, wilde hij hem spreken, vragen of hij iets van Sophia gehoord had en waarom hij haar telefoontjes niet beantwoord had, wat de reden was waarom ze hier überhaupt naartoe gegaan was.

Er kwam echter geen reactie op zijn dwingende gebel. ‘Je bent er niet,’ mompelde hij. ‘Dat zie ik, en je bent al een tijdje weg ook.’

Hij voelde aan de deur, constateerde dat die op slot zat en ging achterom. Alles zat potdicht. Er was geen enkele manier om binnen te komen, behalve als je een ruitje insloeg, geen enkele manier om te zien of er iets vreemds aan de hand was. Alleen…

Hij keek nog eens goed. In de hor van de veranda zat een klein scheurtje. Was het toeval dat het zo dicht bij de deurknop zat?

In toeval geloofde hij niet, dus voorzichtig liet hij zijn hand naar binnen glijden. Daar duwde hij de hendel omhoog zodat hij naar binnen kon. Eenmaal binnen zag hij dat de achterdeur op een kiertje stond, alsof degene die als laatste hier weg was gegaan, niet de moeite had genomen de deur goed dicht te doen. Was diegene Sophia? Als dat niet zo was, was die open deur bijna net zo vreemd als de ontbrekende auto. Wat als degene die hier geweest was noch Charlie, noch Sophia was?

De hitte van binnen in het huis sloeg hem tegemoet. In dit deel van het land veranderden huizen die tijdens de zomer afgesloten werden zonder een paar raampjes open te zetten om te ventileren, in een oven. Dat was hier zeker het geval; nog meer bewijs dat Charlie voor langere tijd de stad uit was. Niemand hield het uit in deze hitte.

Terwijl hij in de vestiaire stond, luisterde hij naar de geluiden van het huis. Ergens achter stroomde een toilet, maar dat was het zo’n beetje. Geen zuchtje wind ruiste door de bomen. Er scharrelden of schuifelden geen dieren rond, er klonk geen gemiauw of geblaf. Uit de aanwezigheid van een bak met brokken en een keurig opgevouwen deken concludeerde hij dat Charlie een huisdier had, waarschijnlijk een hond, maar dat hij het dier had meegenomen.

Ervan overtuigd dat hij net zo alleen was als hij had gedacht toen hij naar binnen ging, liep hij de aardedonkere kamer in. Alle jaloezieën zaten dicht om de zon buiten te houden. Toen hij de dichtstbijzijnde lichtknop aan klikte, zag hij dat hij in een schone, maar ouderwetse keuken stond. De kastjes, de tafel en stoelen, de klok en de schilderijtjes aan de muur waren eenvoudig, net als hun niet meer zo jonge bewoner, maar waarschijnlijk waren ze gekocht door Charlies vrouw. Die was overleden toen Rod een jaar of tien was, dus de oude Charlie was al een aardig tijdje alleen. Sinds die tijd leek hij niets meer aan het huis te hebben gedaan, maar het was duidelijk dat hij de boel zowel binnen als buiten netjes hield.

Toen hij boven een ingebouwd bureautje naast de koelkast een kalender zag hangen, liep hij ernaartoe. De huidige maand hing voor, maar er stond een streep door vorige week, die deze week nog drie dagen doorliep. Boven die streep was in een beverig handschrift geschreven: Familiereünie.

Nu begreep hij in elk geval waarom Charlie niet gereageerd had op de boodschap die Sophia bij zijn dochter had achtergelaten. De dochter was ook niet thuis. Waarschijnlijk waren ze ergens aan het kamperen of aan het varen op Lake Powell.

Rod controleerde zijn telefoon nog een keer om zich ervan te vergewissen dat hij niet weer een telefoontje van Sophia had gemist, zag dat dat niet zo was en liep naar de woonkamer. Opnieuw was het te donker om iets te kunnen zien. Net toen hij op zoek was gegaan naar een lamp, scheen het licht van koplampen door het raam. Ook door het geluid van een motor wist hij dat hij gezelschap had gekregen.

In de hoop dat Sophia eindelijk was komen opdagen, tuurde hij naar buiten.

Het was echter niet de Hummer die aan kwam rijden. Het was iemand in de witte pick-uptruck die hij op de foto’s had gezien.