Hoofdstuk 8

 

 

 

‘Weet je zeker dat je geen hulp van Mr. Guerrero wilt hebben? vroeg Debbie toen de deur met een klap achter hen dichtviel.

‘Heel zeker,’ antwoordde Sophia. ‘Met die lange tenen van hem is het een wonder dat hij zichzelf niet voor de voeten loopt. Dit onderzoek is al moeilijk genoeg.’ Ze dacht aan Lindstrom en de mogelijkheid dat Leonard Taylor erbij betrokken was. Leonard had overal vrienden en familie. Zelfs de rechter bij wie ze moest aankloppen voor huiszoekingsbevelen en dagvaardingen was familie van hem. Wat haar betrof, was ze toch al omgeven door mensen die ze niet kon vertrouwen.

Er verscheen een frons op Debbies gezicht. ‘Ik weet het niet, hoor, hij leek me nogal beslist. En als het levens kan redden…’

‘Ik heb hem niet nodig.’ Met een arrogante vent als Roderick Guerrero ging ze niet samenwerken. De FBI kon er nu elk moment bijkomen. Hij had echt niet meer te bieden dan zij.

‘Zei je nou dat je hem kende?’ vroeg Debbie, terwijl ze op haar knieën op de bank ging zitten zodat ze tussen de gordijnen, die ze altijd dichthield tegen de zon kon gluren. ‘Volgens mij heb ik hem hier nog nooit gezien.’

‘We hebben bij elkaar op school gezeten. Tot zijn moeder overleed, toen is hij van school gegaan. Hij is de bastaardzoon van Bruce Dunlap.’ Dit was niet de meest elegante manier om Rods omstandigheden toe te lichten, maar ze was nog steeds woedend over die nu-ik-hier-ben-komt-alles-goed-houding van hem.

‘Och ja! Wanneer iemand over hem begint, krijgt Edna nog steeds iedere keer zowat een hartverzakking.’

Daar ging Sophia niet op in. Had hij nou echt gedreigd het hogerop te zoeken?

‘Je zou toch zeggen dat ik me hem nog wel zou herinneren,’ ging Debbie verder, nog steeds uit het raam turend. ‘Een man die er zo uitziet, kom je niet elke dag tegen.’

‘Toen hij hier wegging, was hij geen man maar een jongen van zestien.’ Bovendien had hij er niet altijd zo goed uitgezien als nu. Op school was hij broodmager geweest, waren zijn handen en voeten te groot voor zijn lichaam en had hij altijd een norse uitdrukking gehad, die duidelijk zei dat je uit zijn buurt moest blijven. Het feit dat hij meestal nodig naar de kapper moest of toe was aan schone kleren gaf hem een ruige uitstraling, die een tikje angstaanjagend was. Wanneer je hem tegen het lijf liep, was het net of je tegenover een eenzame wolf in de woestijn stond. Smoezelig, afgetobd, wantrouwig. Dat waren de drie woorden die Sophia zou hebben gebruikt om hem te beschrijven.

Deze Roderick was echter van een geheel andere orde. Om te beginnen had de rest van zijn lichaam zijn handen en voeten eindelijk ingehaald. Hij was minstens één meter vijfennegentig en moest zo’n honderd kilo wegen. In niets deed hij nog aan een smoezelige wolf of wat voor smoezeligs dan ook denken. Hij had het sterke postuur van een militair. Zijn haar, dat nog net zo zwart was als vroeger, was kort genoeg om de indruk te wekken dat hij inderdaad in het leger had gezeten. Met zijn koperkleurige huid en rechte witte tanden was hij er fysiek in alle opzichten op vooruitgegaan, op een na: het wantrouwen dat vroeger in zijn ogen werd weerspiegeld, had plaatsgemaakt voor minachting.

Debbie ging verzitten. ‘Hij maakt geen aanstalten om weg te gaan.’

‘Kan me niet schelen, zolang hij maar niet voorbij mijn afzetlint gaat.’

‘Dat heeft hij nog niet gedaan, maar…’ Nieuwsgierig keek Debbie over haar schouder naar Sophia. ‘Wat zou je doen als hij dat wel deed?’

‘Dan arresteer ik hem vanwege het bemoeilijken van mijn onderzoek.’

‘Echt waar?’

‘Echt waar.’

Voorzichtig trok Debbie de gordijnen iets verder open. ‘Dan wil je dit misschien wel zien.’

Sophia kroop naast haar op de bank, en getweeën zagen ze Roderick onder het lint door duiken, even rondlopen en toen plotseling op de grond knielen, maar een meter of zo van waar de lichamen hadden gelegen.

‘O, echt niet!’ riep Sophia met grote passen naar de deur lopend.

 

Roderick wist dat Sophia er aankwam, maar hij keek niet op. Met zijn voet had hij iets blootgelegd wat wel eens belangrijk kon zijn. Terwijl hij het voorzichtig in de zak van zijn kaki short liet glijden, draaide hij zich om, net op het moment dat ze dicht genoeg bij hem was om hem aan te spreken.

‘Waar ben jij verdomme mee bezig?’ riep ze.

‘Nergens mee,’ zei hij, waarna hij onder het afzetlint door dook en langs haar heen naar zijn auto liep.

‘Heb niet het lef van me weg te lopen!’ Snel rende ze achter hem aan. ‘Je bent gearresteerd!’

Hij negeerde haar.

‘Als je niet blijft staan, trek ik mijn pistool.’

‘Dat zou ik niet doen als ik jou was,’ zei hij over zijn schouder. ‘Want dat is misschien een beetje moeilijk uit te leggen wanneer de gouverneur belt.’

Omdat ze veel kortere benen had dan hij, moest ze twee passen nemen waar hij er een nam. ‘Helemaal niet, ik sta volkomen in mijn recht. Jij bent een burger die zich met een politieonderzoek bemoeit. Je hebt iets meegenomen, dat zag ik. Wat is het?’

‘Bewijs dat je zelf had moeten meenemen. Dat mag je ook uitleggen wanneer de gouverneur belt.’

Met stemverheffing zei ze: ‘Wat het ook is, geef het onmiddellijk aan mij.’

‘Nee, ik laat je wel weten wat ik eruit af kan leiden. Misschien gaan we dan de goede kant op.’

‘Reken daar maar niet op. Wíj gaan geen enkele kant op, want jij gaat naar de gevangenis.’

Om haar te laten zien dat dat geen indruk op hem maakte, nam hij niet eens de moeite om te kijken. ‘En wie gaat daar voor zorgen?’

‘Ik!’

‘Veel succes.’

Het was of deze opmerking haar bozer maakte dan alle andere. ‘Dit is de laatste waarschuwing,’ zei ze. ‘Als je me niet meteen geeft wat je hebt meegenomen, zul je een heel goede advocaat nodig hebben.’

Inmiddels was hij bij zijn auto aangekomen, waar hij het portier opendeed. ‘Doe jezelf een lol en laat me met rust, oké?’

Zoals ze beloofd had, had ze haar pistool getrokken, dat ze nu op hem gericht hield. ‘Sta stil of ik schiet.’

Met een ruk draaide hij zich om. In diezelfde beweging trok hij haar het pistool uit handen. Aan de manier waarop haar ogen angstig oplichtten, zag hij dat hij haar verrast had, maar hij gaf haar haar wapen niet terug. In plaats daarvan stak hij het achter de tailleband van zijn short.

‘De volgende keer dat je iemand bedreigt, zou ik ervoor zorgen dat hij je niet je wapen kan afpakken,’ zei hij. Toen stapte hij in de auto en reed weg.

 

Nog nooit was Sophia zo boos geweest of had ze zich zo geschaamd. Ze was niet bang geweest voor Roderick, dus ze had niet de juiste voorzorgsmaatregelen genomen. Toen had hij haar voor schut gezet.

Debbie, die de woonwagen was uit gekomen, deed haar best niet te lachen. ‘Pakte hij daarnet nou je pistool af?’

‘Ja!’ snauwde ze. Haastig stapte ze in haar auto. Nadat ze de zwaailichten en de sirene had aangezet, reed ze de zandweg af en scheurde de weg op.

De Hummer reed ongeveer anderhalve kilometer voor haar, dus ze trapte het gaspedaal dieper in. Ze wilde hem aanhouden voordat ze de stad binnen zouden rijden, maar pas toen hij bij het eerste van de drie stoplichten die Bordertown rijk was, stopte, wist ze hem in te halen.

Zelfs toen ging hij niet aan de kant staan. Zodra het licht op groen sprong, reed hij door alsof ze hem niet achternazat met alle toeters en bellen aan. Sterker nog, hij reed een rondje, waardoor ze twee keer de hele stad door gingen.

Hij speelde een spelletje met haar, wat haar alleen maar pissiger maakte.

Uiteindelijk haalde ze haar megafoon tevoorschijn. ‘Zet de auto aan de kant!’ schreeuwde ze in de hoorn. Dat herhaalde ze een aantal keren, maar het haalde niets uit. Hij vertikte het mee te werken.

Na een eeuwigheid leek hij genoeg te hebben van het spelletje, want hij reed naar het Mother Lode Motel, waar hij de auto parkeerde en uitstapte. Niets in zijn houding verried dat hij het laatste halfuur op de vlucht was geweest voor de politie.

‘Nu ben je ontzettend de lul!’ riep ze toen ze hals over kop de auto uit stapte.

Daarop draaide hij zich om en lachte haar toe, maar ze zag wel dat het een vreugdeloze lach was. ‘En ik hoop dat jij niet zo’n trut bent als je doet voorkomen.’

Het openstaande portier als een schild gebruikend, greep ze haar geweer uit de auto. ‘Geef me mijn pistool terug!’

Zijn zonnebril afzettend kwam hij op haar af lopen.

‘Waag het niet!’ zei ze.

Deze keer besefte hij kennelijk dat ze er niet voor terug zou deinzen hem een kogel in het lijf te jagen, want hij bleef staan.

‘Oké, ik leg je pistool op de motorkap van mijn auto. Doe het terug in je holster en ga echte boeven vangen.’

Het teruggeven van het pistool was haar echter niet genoeg. ‘Geef me ook wat je van de plaats delict hebt meegenomen.’

‘Sorry, dat zal niet gaan, maar als je me belt wanneer je weer tot een redelijk gesprek in staat bent, kunnen we het erover hebben,’ zei hij, waarop hij naar binnen liep.

Bijna had ze de trekker overgehaald, maar hoe een innerlijk stemmetje haar ook opjutte, ze kon niet iemand doodschieten omdat hij iets op een plaats delict had gevonden wat zij over het hoofd had gezien. Bovendien, misschien was het allemaal bluf en had hij gewoon een steen in zijn zak.

‘Wat ben jij een eikel geworden, zeg!’ riep ze hem achterna.

De deur bleef echter dicht. Zelfs de gordijnen bewogen niet. Hij was klaar met haar. Wat ze dacht, leek hem niet te interesseren.

Leland Jennings, de manager van het hotel, kwam naar buiten om te zien waar al die ophef om te doen was. ‘Alles goed, commissaris?

Diep ademhalend stak ze haar pistool in haar holster. Vervolgens legde ze haar geweer terug in de auto. ‘Ja.’

Omdat ze zo kortaf reageerde, vroeg hij: ‘Kan ik ergens mee helpen?’

‘Nee, bedankt,’ zei ze, terwijl ze in haar auto stapte. Wat haar betrof had Roderick Guerrero geen enkel gezag in Bordertown, geen enkel recht zichzelf op haar zaak te zetten. Daar zou ze hem beslist ook niet mee weg laten komen. Ze kon niet verwachten dat degenen die haar zwart probeerden te maken, enig respect voor haar hadden als ze geen controle over haar eigen onderzoek kon houden.

Ze zou wachten tot het avond was en dan opnieuw contact met hem opnemen. Hopelijk was hij tegen die tijd bereid mee te werken.

En ze zou erop voorbereid zijn als dat niet het geval was.

 

Roderick ijsbeerde voor de tv tot commissaris St. Claire weg was, maar meteen daarna ging hij weer op pad. Hij wilde naar het postkantoor, zodat hij de sigarettenpeuk die hij op de plaats delict had gevonden naar het lab in San Diego waar hij mee samenwerkte, kon sturen. Of die peuk daadwerkelijk van de moordenaar was, wist hij niet zeker. Hij had onder de grond gezeten en was alleen naar de oppervlakte gekomen omdat hij daar rondliep. Misschien was hij daar wel een paar dagen geleden door een van de buurtbewoners neergegooid. Afgezien van de kosten, die hij met liefde wilde betalen, zag hij echter niet in wat het voor kwaad kon een DNA-profiel te laten opstellen. Op dit moment zou dat profiel nog niet van heel veel betekenis zijn, maar als ze een verdachte konden aanwijzen, zou het van onschatbare waarde kunnen blijken. En als dat zo was, had Sophia dat verband aan hem te danken.

Toen hij terugdacht aan haar machteloze woede, moest hij grijnzen. Waarschijnlijk was dit de eerste keer dat ze haar zin niet had gekregen. Van een man, althans.

Net toen hij zijn auto was in gestapt kwam er een pick-uptruck, precies zo eentje als die van zijn vader maar dan in het rood, achter hem staan, waardoor hij niet weg kon.

Het was een van zijn halfbroers. Door het felle licht van de zon kon hij het gezicht van de bestuurder niet goed genoeg zien om te onderscheiden wie van de twee het was. Eigenlijk deed dat er ook niet toe: hij had aan allebei een even grote hekel.

Omdat hij weigerde te laten zien dat dit hem op een of andere manier raakte, startte hij de motor. Intussen probeerde hij via de achteruitkijkspiegel een glimp van zijn bezoek op te vangen. Hij kon zich niet voorstellen dat een van de gebroeders Dunlap mot zou zoeken zonder de steun van de ander, maar toch joeg de adrenaline door zijn lijf om hem voor te bereiden op een vechtpartij. Het was een pavlovreactie. Soms hadden de Dunlaps hem op de meest onverwachte momenten overvallen.

Het portier van de pick-up ging open. Het was de oudste van de twee broers die uitstapte. Hoewel Patrick behoorlijk veranderd was in de afgelopen veertien jaar, herkende Rod hem met gemak. Zijn donkerblonde haar, dat vroeger lang en een beetje krullerig geweest was, was kort geknipt tot boven zijn oren, en zijn gezicht was voller geworden. Waarschijnlijk zouden de meeste vrouwen hem nog steeds aantrekkelijk vinden, maar hij had nu wel een behoorlijke zwemband.

Om te laten zien dat hij niet van plan was hier veel tijd aan te besteden, liet Rod de motor lopen, maar hij stapte wel uit. Als het matten werd, wilde hij niet vastzitten in de auto. Niet dat hij zich vreselijk bezorgd maakte dat het tot vechten zou komen. Hij kon Pat wel hebben, vooral deze Pat de oliebol. Jezus, nu Stuart er niet bij was, hoefde hij zich niet eens in te spannen.

Wat onzeker bleef Pat op anderhalve meter afstand staan, en hij schraapte zijn keel. Hij had leren werklaarzen aan, alsof hij op de ranch geweest was, maar zijn spijkerbroek was schoon en zijn poloshirt was eerder ballerig dan western. ‘Pa zei dat je hier was.’

Was dat alles? Dat was zijn binnenkomer na alles wat hij te zeggen had toen ze nog jong waren? Het klonk zo onschuldig.

Rod stak zijn minachting niet onder stoelen of banken. ‘Ja, en? Ik heb net zoveel recht als jij om hier te zijn.’

‘Je hoort mij niet zeggen dat dat niet zo is.’

‘Nou, wat wil je dan?’

‘Om tegen je te zeggen dat… Dat ik blij ben dat je gekomen bent.’

Schamper lachte Rod ‘Neem je me in de maling?’

Pat haakte zijn duimen om zijn leren riem. ‘Misschien kun jij een eind maken aan wat hier allemaal gebeurt voordat het nog erger wordt.’

‘Volgens mij is het voor de Mexicanen al niet zo geweldig, maar wat zou jou dat interesseren?’

Met gedempte stem zei Pat: ‘Dingen veranderen, Rod. Mensen veranderen.’

‘Niet zo erg, dus hoe zit het echt?’ Even keek hij het parkeerterrein rond, en zijn ogen vlogen langs de andere auto’s die er stonden, alsof hij een hinderlaag verwachtte. ‘Sta je op je broer te wachten?’

Wat verlegen schopte Pat een steentje weg. ‘Nee.’

‘Als je hem wilt bellen, ik heb mijn mobiel bij me, hoor.’ Demonstratief hield Rod hem zijn telefoon voor, maar Pat nam hem niet aan.

‘Hij weet al dat je er bent.’

‘En hij kwam niet mee om het te vieren? Twee tegen een… dat vonden jullie altijd een fijne verhouding.’

Patrick trok zijn buik in en zette zijn borst op, maar die extra tien kilo kon hij niet verbergen. ‘Hoor eens, ik ben hier niet gekomen om ruzie met je te maken.’

‘Jammer,’ zei Rod, en deels meende hij dat ook; ergens was hij nog steeds op zoek naar een manier om uiting te geven aan zijn oud zeer.

Zijn halfbroer stak zijn handen in zijn zakken, en de gouden trouwring aan zijn linkerhand verdween uit zicht. ‘Ik heb fouten gemaakt. Als je wilt dat ik dat hardop zeg, doe ik dat.’

‘Nee, je hoeft het niet hardop te zeggen. Ik wil helemaal níéts van jou, zelfs geen excuses.’

‘Natuurlijk niet. Je trots zou je nooit toestaan enige zwakheid te tonen. Volgens mij ben jij degene die niet is veranderd. Zo was je als kind ook al.’

Nu kwam er een beetje van de oude Pat tevoorschijn. Omdat hij zich gemakkelijker voelde bij het vertrouwde, ontspande Rod. ‘Sus je jezelf daar ’s avonds mee in slaap?’ vroeg hij. ‘Door jezelf wijs te maken dat ik al die pakken slaag verdiende?’

Op enigszins nurkse toon antwoordde Patrick: ‘Nee, maar het hielp ook niet dat je ons altijd liep uit te dagen.’

‘Door te bestáán?’ zei hij met een geringschattend lachje. ‘Ik ben het resultaat, makker, niet de oorzaak. Jouw vader is degene die misbruik maakte van de immigranten die voor hem werkten.’

‘Volgens mij gaf hij echt om je moeder.’

‘Nou, dat liet hij dan op een rare manier merken.’

‘Wat er gebeurd is, was ook voor hem heel moeilijk.’

‘O, neem me niet kwalijk als ik niet volschiet om zíjn verdriet. Hoe vaak ik dit nog moet zeggen, weet ik niet, maar het kan me geen reet schelen. Ik ben hier niet om jou, je vader of je broer te zien.’ Met een gebaar naar Patricks auto ging hij verder: ‘Zou je nu je auto opzij willen zetten?’

Er verscheen een gespannen trek op Patricks gezicht, een teken van enige emotie. Of dat nu gêne of spijt of misschien zelfs frustratie, wist Rod echter niet. ‘Het is niet zo dat ik hier verdomme ben om vrede met je te sluiten.’

‘Mooi. Zet dan nu je auto weg.’

‘Ik had een andere reden om langs te komen.’

‘Laat maar horen.’

‘Ik heb informatie over de moorden op die, eh… Mexicaanse burgers.’

Rod leunde tegen zijn auto aan en sloeg zijn benen over elkaar. ‘Sinds wanneer ben jij zo politiek correct? Zeg je niet liever wetbacks? Volgens mij noemde je mij altijd zo. Je hebt zelfs een liedje gemaakt over de wetbackbastaard met de bruine ogen zo groot als schoteltjes. Weet je nog? Een heel aanstekelijk deuntje. Al je vrienden moesten erom lachen.’

Hierop kromp Pat in elkaar. ‘Tja, nou…’ Ongemakkelijk wreef hij zich in de nek. ‘…hopelijk ben ik sindsdien iets volwassener geworden. Mijn, eh… vrouw is half Mexicaans.’

Als hij dacht dat ze daarmee iets gemeen hadden, had hij het faliekant mis. ‘En die woont met jou samen? Jezus, ik leef met haar mee.’

‘Ze is een fantastisch mens. Veel beter dan ik verdien.’

Carolina was ook een fantastisch mens geweest, maar die hadden ze voor tacovreter en hoer uitgemaakt. Werkelijk alles hadden ze eraan gedaan om haar het leven zuur te maken. Op een dag had ze gemerkt dat iemand aan haar lunchtrommeltje gezeten had – de meeste arbeiders lieten hun eten in de schaduw staan als ze aan het werk waren – en het vlees op haar brood had vervangen door hondenpoep. Uiteraard lag de dader op het kerkhof, maar Rod had er geen seconde aan getwijfeld dat het een van zijn halfbroers was geweest, of misschien wel allebei.

‘Ik ben blij voor je.’ Door nonchalant zijn schouder op te halen ontdeed hij de opmerking van elke betekenis. Nu klonk het als een gemeenplaats.

‘Dat zal wel.’

‘Hoor eens, van mij heb je niets te vrezen. Jij niet en je broer ook niet. Ik ben absoluut niet uit op de liefde van je vader, noch op zijn aandacht of geld, als je je daar soms druk over maakt. Zodra ik deze zaak heb opgelost, ben ik weg.’

‘Goed, laat maar dan.’ Met een ruk draaide hij zich om, maar Rod hield hem tegen.

‘Je zei dat je informatie over de moorden had.’

Opzettelijk bleef hij even stil, maar uiteindelijk slaakte hij een zucht. ‘Laatst hoorde ik Leonard Taylor erover praten bij de kapper.’

‘Wie is Leonard Taylor?’

‘Die is hier tien jaar geleden vanuit Douglas heen verhuisd, toen hij een baan kreeg als politieagent.’

‘Wat had hij te melden?’

‘Hij bleef maar doorgaan over de moorden, wat op zich niet zo raar is. Iedereen heeft er een mening over. Ook over hoe we ons moeten voorbereiden om terug te slaan. Nee, het was de manier waarop hij erover sprak die mijn aandacht trok. Het was volkomen harteloos. Het leek wel of hij… zich verkneukelde. Hij hoopt dat deze zaak Sophia St. Claire haar baan zal kosten.’

Even voelde Rod iets van schuldgevoel. Waarschijnlijk had hij de situatie waar Sophia zich in bevond geen goed gedaan toen hij haar incompetent had doen lijken door die olijke achtervolging door de stad. Nou ja, hij was haar ook niets verplicht, want ze was geen haar beter dan zijn halfbroers. ‘Waarom wil hij dat ze ontslagen wordt?’

‘Ze heeft zijn baan ingepikt. Toen de vorige commissaris met pensioen ging, had hij twee agenten onder zich, haar en Leonard. Leonard had veel meer ervaring en was de meest voor de hand liggende keus om hem op te volgen. De gemeenteraad stond op het punt hem te promoveren toen Sophia op de proppen kwam met een illegale vrouw die beweerde dat hij haar ten zuiden van de stad gevangengenomen had en haar een deal had aangeboden.’

‘Wat voor deal?’

‘Seks in ruil voor haar vrijheid.’

‘Dat is me nogal een deal. Zei je nou dat hij familie van je vader was?’

Pat liet die belediging over zich heen gaan. ‘Het veroorzaakte nogal wat ophef in de stad. Iedereen koos partij.’

‘Hoe had Sophia die vrouw gevonden? Was ze naar het bureau gekomen of –’

‘Nee, een of andere Mexicaan, die ze in de cel had gezet om te ontnuchteren, had een verhaal over hoe de politie zijn zuster slecht behandeld had. Niemand luisterde naar hem, maar Sophia trok het verhaal na en spoorde de vrouw op. Die bevestigde dat het waar was.’

‘Raakte die eikel, die Leonard Taylor, zijn baan kwijt?’

‘Nee, al snel daarna verdwenen de Mexicaanse en haar broer. Zonder hen kon de officier van justitie niemand vervolgen. Taylors reputatie was bezoedeld, en hij raakte zijn kans op de baan als commissaris kwijt aan St. Claire, maar hij had wel aan kunnen blijven. Het was niet zo dat er iets bewezen was, er was alleen maar die beschuldiging.’

‘Maar als hij gebleven was, had hij voor degene die hem dwars had gezeten, moeten werken.’

‘Precies. Zijn ego kon dat niet aan, dus nam hij ontslag. Daarna ging hij weer de veehouderij in. Voor hij naar de politieacademie ging, was hij boer in Douglas. Nu heeft hij een pluimveeboerderij.’

Die Taylor moest Rod beslist spreken. ‘Waar woont hij?’

‘Aan de rand van de stad, niet ver van de kruising naar Ray en Saguaro. Dat is ook de plaats waar hij naar verluidt seks met de Mexicaanse vrouw heeft gehad… In zijn eigen achtertuin.’

‘Geloof jij het niet?’

‘Ik weet niet wat ik moet geloven. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat een agent van politie zoiets zou doen, maar als hij dacht dat hij ermee weg kon komen, is alles mogelijk, denk ik. Toentertijd was Leonards vrouw, die poppen maakt, naar een braderie in Albuquerque. Zijn twee oudste dochters waren naar een sportkamp. De enige die thuis was, was zijn jongste dochtertje. Ze zei dat ze papa rare geluiden had horen maken tussen de bomen, maar je kunt een man niet veroordelen op basis van de getuigenis van een kind van vijf dat zegt dat papa kreunde en zei dat ze niet dichterbij mocht komen.’

Rod sloeg zijn armen over elkaar. ‘Dus als Sophia St. Claire er niet geweest was, zou deze man hier commissaris zijn.’

‘Inderdaad. Om het allemaal nog erger te maken, is zijn vrouw bij hem weggegaan, met de kinderen. Ze woont nu bij haar ouders in Prescott.’

Langzaam ging Rod rechtop staan. ‘Vanmiddag ga ik eens even bij hem langs.’

‘Wees voorzichtig, want volgens mij heeft hij daar een heel arsenaal aan wapens,’ zei Pat, waarna hij naar zijn auto liep.

Rod maande zichzelf het hierbij te laten, maar dat lukte niet. ‘Waarom heb je me over Leonard verteld?’ riep hij Pat achterna.

Daarop draaide zijn halfbroer zich om. ‘Snap je dat niet? Misschien heeft hij iets met de moorden te maken.’

‘Maar iedereen kent dat verhaal al. Commissaris St. Claire of iemand anders had het me wel verteld.’

Een tijdje staarde Patrick naar de grond. Toen sloeg hij zijn ogen naar Rod op. ‘Mijn vrouw heeft me gestuurd,’ gaf hij toe. ‘Ze wilde dat ik vroeg of je bij ons komt eten.’

Stiekem vroeg Rod zich af hoe dat gesprek tussen hem en zijn vrouw gegaan was. ‘Je verdient haar inderdaad niet.’

Pat kneep zijn ogen dicht tegen de felle zon. ‘Maar het blijft nee, nietwaar?’

‘Ik kan me niet voorstellen dat Stuart het leuk zou vinden als ik bij jou thuis kwam eten.’

‘Dat doet er niet toe. Zoals mijn vrouw zegt, jij bent ook mijn broer.’

Nooit en te nimmer had Rod gedacht dat hij die woorden uit Patricks mond zou horen. Nu ze gezegd waren, wist hij niet goed hoe hij erop moest reageren. Waarom bemoeide Patricks vrouw zich ermee? Rod had haar zelfs nog nooit ontmoet. ‘Zeg maar tegen haar dat ze zich zorgen om niks maakt. Alles is goed zoals het is.’

‘Dat zal ze niet geloven, niet zolang we nog vijanden zijn. Neem het maar van mij aan, ik ben met Moeder Theresa getrouwd.’

‘Nou, dat is één manier om een geweten te kweken,’ zei hij. Toen stapte hij in zijn auto stapte en wachtte tot Patrick de zijne had verplaatst.