Hoofdstuk 2
De zon kwam net boven de horizon uit toen Sophia St. Claire haar auto met piepende banden anderhalve kilometer buiten de stad tot stilstand bracht bij het groepje verwaarloosde tot redelijk uitziende stacaravans. Zodra ze het telefoontje had gekregen, had ze haar uniform aangeschoten en was ze de deur uit gegaan. Ze was echter te laat. De mensen die hier woonden, waren hun veilige huis uit gekomen om zich te vergapen en stonden midden op de plaats delict.
‘Als ik hier al bewijs had kunnen verzamelen, kan ik dat nu wel op mijn buik schrijven,’ mopperde ze. Waarom zou ze zich daar echter zo druk over maken? Als dit het werk was van dezelfde moordenaar waar ze al achteraan zat, was de kans groot dat hij sowieso geen bewijs had achtergelaten. In de afgelopen zes weken had iemand bij drie verschillende gelegenheden tien, en nu twaalf, mensen vermoord, allemaal illegalen. Daarna was hij te voet of per auto verdwenen in de nacht. Wie het ook was, hij had geen enkele poging gedaan om de slachtoffers te begraven of hun lichamen te verbergen, zelfs niet wanneer hij daar de gelegenheid voor gehad had. Zijn eerdere slachtoffers waren pas ontdekt nadat ze al ruim een week dood waren.
Terwijl ze de motor afzette, staarde het groepje mensen, dat nieuwsgierig had opgekeken toen ze aankwam, haar met gespannen en bezorgde gezichten aan. Het was duidelijk dat ze zich bewust waren van de ernst van de situatie, maar ze leken niet te beseffen dat ze afstand moesten houden van de lijken. Series als CSI mochten dan niet altijd helemaal waarheidsgetrouw zijn als het over forensische procedures en technieken ging, vooral niet met betrekking tot tijdlijnen, maar deze mensen hadden toch zeker vaak genoeg tv-gekeken om te weten dat ze een plaats delict niet moesten verstoren? Het was beslist niet zo dat ze hier in een soort idyllische Kleine Huis op de Prairie-omgeving woonden. De mensen hier, de meeste van Mexicaanse komaf, een paar blanken en een handjevol indianen, waren net zo ruig als het land om hen heen. En met alle drugssmokkel, mensensmokkel, bendes die banden hadden met de Mexicaanse maffia, rassenkwesties en een plaatselijke afdeling van de Hells Angels die hier met brullende motoren veel te hard rondscheurden, door rood licht reden en op mot uit waren, was het hier net een oorlogsgebied.
Toen ze een glimp opving van twee lijken die languit op de grond lagen, kromp ze ineen en ruw duwde ze het portier van haar auto open.
Toen ze uitstapte, kwam Debbie Burke, de vrouw die de politie had gebeld over de schietpartij, naar haar toe. ‘Sophia, ze zijn dood,’ zei ze. ‘En dat waren ze op slag. Het had geen zin meer om een ambulance te bellen.’
Het verbaasde Sophia niet dat ze met haar voornaam werd aangesproken. Ze was nog maar dertig en nog niet zo lang commissaris. Bovendien kenden de meeste mensen hier haar al vanaf dat ze nog maar een baby was. Debbies overleden man was de dierenarts geweest die Sophia’s hond Toby had geopereerd toen ze vijftien was en hem uiteindelijk had laten inslapen. ‘Dat had ik al begrepen, ik heb de lijkschouwer al gebeld.’
‘Is hij onderweg?’
‘Dat zei hij wel.’ Sophia betwijfelde echter of hij haast zou maken. Uit een aantal meningen die dokter Sandy Vonnegut op de vorige plaats delict had geventileerd, had ze afgeleid dat hij de dood van een illegaal niet veel erger vond dan die van een dier dat platgereden werd.
Ze riep dat de menigte ten minste tien meter achteruit moest gaan.
Zoals verwacht waren de slachtoffers, met hun getinte huid en gitzwarte haar, Mexicanen. Het mannelijke slachtoffer lag op zijn buik in het stof. Allebei hadden ze verschillende lagen kleding aan; shirts met lange mouwen op een vuile werkbroek. Verder droegen ze gymschoenen, maar alles leek op zijn minst tweedehands. Ze kon niet zien waar de man geraakt was; het bloed moest onder zijn lichaam zitten. Nee, het was het vrouwelijke slachtoffer aan wie ze kon zien hoe ze gestorven waren. Zij lag op haar rug, met open ogen die naar de hemel staarden. In haar voorhoofd zat een volmaakt rond gaatje, waaruit een dun straaltje bloed was gelopen. Waarschijnlijk was haar hart direct blijven stilstaan…
Ze waren nog jong. Te jong om te sterven. Vooral op deze manier.
Sophia hurkte naast hen neer en voelde bij elk van hen of ze nog een hartslag kon ontdekken. Het was een loos gebaar want ze waren allebei overduidelijk dood, maar ze werkte toch haar gebruikelijke programma af in de hoop dat…
Toen ze had geconstateerd dat Debbie helemaal gelijk had, stond ze op en speurde de directe omgeving van de lijken af, op zoek naar dingen die haar vreemd voorkwamen of daar niet thuishoorden. Iets wat hier was achtergelaten. Iets wat was weggehaald. Bandensporen. Afgezien van het feit dat dit voorval veel dichter bij de stad had plaatsgevonden, zag het er hier precies hetzelfde uit als op de vorige twee plekken waar ze in de afgelopen anderhalve maand geweest was. De moorden waren gepleegd in een kaal stuk woestijn waar het te rotsachtig was om bandensporen of voetafdrukken te kunnen zien. En voor zover ze het nu kon beoordelen, had de moordenaar niets anders dan de twee lijken achtergelaten.
‘Wat denk je ervan?’ mompelde Debbie over Sophia’s schouder. De verwachtingsvolle toon in haar stem suggereerde dat ze dacht dat Sophia de naam van de moordenaar zo tevoorschijn kon toveren.
Met een zucht haalde Sophia een notitieblokje en een pen uit haar borstzak, waarna ze Debbie weg van de lijken leidde. Ze wilde met haar praten, net als met iedereen die iets gezien of gehoord kon hebben. Ook moest ze de afstand die ze geschapen had tussen de mensen en de lijken zien te handhaven, en zolang ze dicht bij de slachtoffers stond, zouden de anderen ook weer dichtbij komen. ‘Kun je me vertellen wat er gebeurd is?’ vroeg ze.
‘Ik hoorde een… geluid.’
In de verte loeide een sirene. Een van haar twee assistenten, Grant, die gisteravond dienst had gehad, was onderweg met het afzetlint dat hij de laatste keer dat ze dit meegemaakt hadden per ongeluk in zijn auto had gelegd in plaats van in de hare. ‘Wat voor geluid?’
‘Eerst dacht ik dat het een dier was dat gewond was.’ Even zweeg Debbie. ‘Ik weet dat er nog meer moorden zoals deze gepleegd zijn. Iedereen heeft het erover, maar je denkt toch nooit…’ Hulpeloos haalde ze haar schouders op en toen ze naar de lijken keek, sprongen er tranen in haar ogen. ‘Je denkt toch nooit dat het bij jou voor de deur zal gebeuren.’
Troostend legde Sophia haar hand op Debbies arm. ‘Misschien is het gemakkelijker als je er niet naar kijkt,’ zei ze, en ze ging zo staan dat ze Debbies uitzicht belemmerde. ‘Neem maar even de tijd om tot jezelf te komen als je dat wilt, dan praten we wel verder als je er klaar voor bent.’
Met haar hand veegde Debbie langs haar wangen, haar best doend haar emotie de baas te worden. ‘Ik hoorde geschreeuw. Daar werd ik bang van, dus ben ik opgestaan en het huis door gelopen. Alles leek in orde. Daarna keek ik uit het raam, maar het was te donker om iets te kunnen zien, en ik wilde niet naar buiten gaan. Ik hield mezelf voor dat er niets aan de hand was om me zorgen over te maken. Net toen ik weer naar bed wilde gaan, hoorde ik stemmen. Het leek of ze ruzie maakten. De ene was van een vrouw.’ Met gedempte stem ging ze verder: ‘Daardoor dacht ik dat Earl en Marlene weer eens bonje hadden.’ Met haar hoofd maakte ze een gebaar naar een stel in badjas, dat verdwaasd naar de lijken stond te kijken. Het was echter niet nodig dat ze duidelijk maakte wie de Nelsons waren, want Sophia kende hen van naam. Ze kende bijna iedereen die in het kleine woonwagenpark woonde. Hoewel ze financieel een stuk beter af was geweest, was ze maar anderhalve kilometer hiervandaan opgegroeid.
‘Sinds hij zijn baan kwijt is, gaat het niet zo goed tussen hen,’ legde Debbie uit. Daarna nam haar stem weer een normaal volume aan. ‘Toen ik eenmaal dacht te weten wat het probleem was, was ik niet bang meer en was ik zo dom mijn hoofd buiten de deur te steken om te zien of ik ze weer rustig kon krijgen. Toen hoorde ik twee ploffen, vlak na elkaar. Een vrouw riep iets in het Spaans, waardoor ik wist dat het Marlene niet was.’
‘En je kon niks zien?’
‘Nee, niks, het was hier aardedonker. Bovendien had ik het licht binnen aan, dat hielp ook niet.’
Het liefst had Sophia even gekreund van frustratie. Waarom hadden ze nou nooit eens geluk? ‘Weet je nog wat de vrouw zei?’
‘Nee, ik spreek geen Spaans, dat weet je.’
‘Hoe klonk het?’
‘Wat mij betreft was het allemaal koeterwaals.’
Nu woonde Debbie al jaren in Bordertown. Had ze in al die tijd geen woord Spaans geleerd? Dat zou Sophia moeten verbazen, maar dat deed het niet. Ondanks het feit dat de twee nationaliteiten veel contact met elkaar hadden, waren de grenzen duidelijk afgebakend. ‘En toen?’
‘Toen ben ik snel weer naar binnen gegaan, heb ik Earl geroepen en mijn geweer gepakt. Ik heb er een in de kast liggen voor het geval ik een poema of een wild zwijn of zoiets moet verjagen. Tegen de tijd dat Earl zijn bed uit was, en ik kogels had gevonden, was degene die die arme mensen heeft vermoord al met de noorderzon vertrokken.’
‘Heb je echt niemand in de buurt gezien?’
‘Nee.’
Shit! ‘Ook geen auto of pick-uptruck?’
Om zich heen gebarend zei ze: ‘Alleen die je nu ook ziet staan.’
‘Heb je dan een auto gehóórd?’
Debbie schudde haar hoofd. ‘Nee, maar ik luisterde ook niet goed, omdat ik zo koortsachtig op zoek was naar mijn kogels.’
‘Denk je dat degene die dit gedaan heeft te voet weggegaan kan zijn?’
‘Dat moet haast wel, dacht ik, dus ben ik in mijn oude pick-up gesprongen en heb een tijdje rondgereden, maar ik zag geen mens. En daar ben ik eigenlijk blij om,’ gaf ze toe, terwijl er opnieuw tranen in haar ogen verschenen. ‘Ik zou niet graag oog in oog komen te staan met het soort man dat hiertoe in staat is.’
Waarschijnlijk waren ze hem al meermalen tegen het lijf gelopen, bedacht Sophia. Nu de zilvermijnen gesloten waren, was Bordertown aanzienlijk gekrompen. Op dit moment bedroeg het inwonertal maar drieduizend mensen, en te oordelen naar de locatie van de andere moorden, die allemaal in de omliggende woestijn waren gepleegd, meende ze dat de moordenaar in de buurt moest wonen.
‘Waarom zou iemand dit doen?’ vroeg Debbie.
Dat was een vraag waar Sophia meteen een antwoord op had. ‘Uit haat.’
‘Maar wie koestert nu zulke diepe haatgevoelens dat hij volkomen vreemden vermoordt? Tja, misschien dat die mensen de wet overtreden. Zelf word ik de hele situatie met illegalen ook behoorlijk zat. Wij allemaal, maar sommige van die lui zijn gewoon… wanhopig. Dan kun je het ze toch niet kwalijk nemen dat ze de kost willen verdienen!’
‘Deze moordenaar voelt zich gerechtvaardigd dit te doen.’ Die conclusie trok Sophia uit de manier waarop hij de lijken achterliet. Het was niet zo dat hij ze verkrachtte of beroofde of mishandelde. Hij raakte zijn slachtoffers niet eens aan. Nee, hij roeide hen uit als ongedierte. En het feit dat hij niet eens de moeite nam een paar takken over de lijken te leggen, maakte haar duidelijk dat hij trots was op zijn daden.
‘Het moet iemand zijn die hier nog maar kort woont,’ opperde Debbie.
Zij kon zich niet voorstellen dat vrienden of bekenden zoiets afschuwelijks konden doen, maar Sophia was daar niet zo zeker van. Het hoefde niet per se een vreemde te zijn. In de loop daar jaren had ze genoeg staaltjes van racisme gezien om te weten dat het iedereen kon zijn. Of misschien was dit niet wat het leek. Ze had genoeg politieke vijanden die haar in diskrediet wilden brengen, en één man in het bijzonder. Een manier om dat te doen, was hier een zaak van te maken die veel aandacht trok, een zaak die ze niet snel genoeg kon oplossen om de hoog opgelopen gemoederen van de bevolking te sussen. Er waren echter nog een heleboel andere scenario’s. Hoewel ze grensbewaking in eerste instantie een zaak van de federale overheid vond, wist ze dat de ranchers en boeren in de omgeving boos waren vanwege de schade die de hordes illegalen aan hun land veroorzaakten bij de oversteek over de grens.
‘Volgens mij is het niet iemand die hier nieuw is.’ Deze moordenaar ging met zoveel zelfvertrouwen te werk dat Sophia geloofde dat hij hier al heel lang woonde, dat hij zeer goed bekend was met de streek en de politiek hier, en dat zijn haat jegens illegale immigranten recentelijk was aangescherpt. Daarom gingen haar gedachten naar de man die haar het liefste zag falen. Leonard Taylor. Vanwege een akkefietje met een Mexicaanse, een illegale vrouw zonder identiteitspapieren, had Sophia nu de baan die hij naar zijn mening had moeten hebben.
‘Wilde je zeggen dat het iemand hier uit de buurt is?’ vroeg Debbie met afschuw in haar stem.
‘Nee, ik zeg dat het zou kúnnen. Misschien heeft de moordenaar slechte ervaringen met een illegaal gehad, of is hij door eentje beroofd, of heeft zijn vrouw hem voor een Mexicaan verlaten of hem met eentje bedrogen. Misschien heeft hij zelfs zijn baan verloren omdat iemand die niet in dit land had mogen zijn hem gekregen heeft.’ Of is hij geen commissaris geworden, zoals hij altijd gehoopt had, dankzij een illegale immigrante die beweerde dat hij haar verkracht had.
‘Van alles kan de stoppen bij hem doen doorslaan,’ voegde ze eraan toe. Omdat misdaden die voortkwamen uit haat zo willekeurig waren, waren ze heel moeilijk op te lossen. Dat betekende dat ze het zo goed als onmogelijke moest doen… voordat deze moordenaar weer toe kon slaan. Er hingen levens vanaf. En haar baan kon er ook wel eens van afhangen.
Douglas was groter dan Bordertown. Waarom kon dit niet dertig kilometer verder naar het oosten gebeurd zijn?
‘Ik hoop maar dat je het mis hebt,’ mompelde Debbie.
‘Bedankt voor je hulp. Bel je me als je nog iets te binnenschiet?’
Vastbesloten de grond waarop de lijken lagen nader te onderzoeken, liep Sophia terug naar de slachtoffers. Bij de vorige moorden had de dader de hulzen van de kogels meegenomen, maar ze betwijfelde of dat nu ook het geval was. Nu ze Debbie gesproken had, dacht ze dat hij daar geen tijd voor gehad zou hebben. Hij had deze mensen doodgeschoten terwijl hij wist dat er vijftien meter verderop een stacaravan stond, waarvan de bewoner net naar hem geroepen had.
Het feit dat Debbies geroep de slachtoffers niet het leven had gered, getuigde van gebrek aan angst en geen enkel respect voor de politie. Dat was ook een reden waarom ze dacht dat Leonard, of een van zijn handlangers, hiermee te maken zou kunnen hebben. Deze moordenaar maakte zich beslist niet druk om enige bedreiging van haar kant. Hij was hondsbrutaal en werd met de dag brutaler.
Ineens zag ze het. Er glinsterde iets metaalachtigs in het stof.
Terwijl ze iedereen opdroeg te blijven staan waar hij stond, rende ze terug naar haar auto, waar ze het doosje met forensisch gereedschap dat ze altijd in de kofferbak had liggen, uithaalde. Vervolgens pakte ze met een metalen tangetje de lege kogelhuls tussen de keien uit waar hij verborgen had gelegen.
‘Klein pistool,’ zei Earl ongevraagd.
Sophia had niet gemerkt dat hij achter haar was komen staan. Met haar hand boven haar ogen tegen de zon antwoordde ze: ‘Zo te zien wel, ja.’ Het formaat was dat van kogels voor een halfautomatisch wapen. Bovendien zat er een duidelijke uitstulping net boven de groef. Ze was niet echt een expert op het gebied van ballistiek, maar ze wist dat je door de vervormingen aan een huls kon vaststellen uit welk wapen hij kwam.
Nadat ze de huls in een papieren zakje had gestopt, vond ze er nog twee, die tussen de doornachtige struiken terecht waren gekomen. Eigenlijk had ze maar twee hulzen verwacht, maar dit bewees dat er drie keer geschoten was. Alle hulzen vertoonden dezelfde uitstulping; ze waren uit hetzelfde wapen gekomen.
Net toen ze bezig was het zakje dicht te maken en te labellen, kwam agent Grant Noyes, een jongen van drieëntwintig die net van de politieacademie in Phoenix af was, aanzetten met het afzetlint. Toen hij de lijken zag, verschoot hij van kleur en werd langzaam een beetje groen. Ook al had hij een zwakke maag, hij moest leren omgaan met de moeilijke kanten van het vak. Ze had zijn hulp nodig.
‘Zet het terrein af,’ zei ze.
Er kwam een andere auto op haar af rijden, een zwarte vierdeurs deze keer. De lijkschouwer van Conchise County. Blijkbaar had dokter Vonnegut besloten haar niet te lang op zijn komst te laten wachten.
Terwijl de lijkschouwer zijn auto parkeerde en uitstapte, pakte Sophia haar meetlint, haar videocamera en haar digitale fototoestel. Ze moest foto’s en een filmpje van de lijken maken voor iemand ze aanraakte. Ook moest ze foto’s en een filmpje van de omgeving maken. Daar moest ze een schaalverdeling op aangeven, zodat de aanklagers de plaats delict konden reconstrueren als dat nodig mocht zijn. Per slot van rekening had zij niet een groot technisch rechercheteam tot haar beschikking, zoals de grotere steden. Ze had twee assistenten, en tot de FBI officieel gehoor gaf aan haar verzoek om assistentie werd ze bijgestaan door een rechercheur van Conchise County van het regiokantoor in Douglas.
Dinah Lindstrom woonde zeven kilometer verderop, in Sierra Vista, maar ze was opgegroeid in Bordertown. Sophia had haar nog niet op de hoogte gebracht dat er weer een moord gepleegd was. Die opzettelijke nalatigheid zou hun relatie niet ten goede komen, maar Sophia werkte voor de gemeente, niet voor het provinciale bureau van de sheriff. En gezien het feit dat Dinah een van Leonard Taylors ferventste aanhangers was geweest, kon ze er niet van uitgaan dat de rechercheur, zelfs in deze omstandigheden, echt aan haar kant stond.
‘Zo, wat hebben we hier?’ Duidelijk uit zijn humeur kwam Vonnegut met een frons op zijn gezicht op haar af lopen. In tegenstelling tot Lindstrom leek hij gelukkig geen duidelijke sympathie voor Leonard te koesteren, althans voor zover ze wist. Het was niet zo dat zij en Vonnegut elkaars vijanden waren, maar hoe vaak ze ook met hem te maken had, vrienden zouden ze nooit worden. Hij leek te arrogant om echt benaderbaar te zijn. In het gunstigste geval zou ze hem omschrijven als afstandelijk.
‘Twee slachtoffers, allebei dood,’ antwoordde ze.
‘Zelfde moordenaar als vorige keer?’
‘Zelfde werkwijze. Illegalen doodgeschoten in de woestijn en zo laten liggen.’
‘Wat mankeert de vent die dit doet?’ mopperde hij toen hij dicht genoeg bij haar was om te voorkomen dat de toeschouwers hem zouden verstaan.
‘Volgens mij is hij niet zo blij met de problemen rond immigratie.’
‘Maar als hij gepakt wordt, gaat hij de gevangenis in. Wat heeft het nou voor zin? Voor iedereen die hij doodschiet, komen er meteen weer duizenden anderen de grens over. De patrouilles langs de grens pakken zeshonderd man per dag op. En volgens zelfs de voorzichtigste schattingen missen ze er nog twee keer zoveel.’
‘Vandaar zijn frustratie.’ Een frustratie die er gemakkelijk toe zou kunnen leiden dat de woede die Taylor voelde over wat zijn slachtoffer hem gekost had een kookpunt bereikte. Als ze over die woede nadacht, was ze dikwijls bang dat hij zou proberen háár iets aan te doen. Mochten er echter meer mensen zijn die vraagtekens zetten bij Leonards schuld, dan had ze daar niets over gehoord, en zelf had ze het er nooit over gehad. Ten eerste had ze bewijs nodig, anders zou ze voor de voeten geworpen krijgen dat ze een soort hetze tegen hem voerde. Zijn vrienden hadden haar er al van beschuldigd dat ze de verkrachting, waar ze namens een illegale vrouw die zonder haar nooit iets gezegd zou hebben, aangifte van had gedaan, zelf verzonnen had. En dat allemaal omdat ze zijn baan in zou hebben willen pikken.
Nadat ze tegen Grant had gezegd dat hij de omstanders op afstand moest houden, liep ze met Vonnegut naar de lijken.
‘Misschien is het geen Amerikaan die dit doet,’ zei hij, terwijl hij naast het mannelijke slachtoffer neerknielde. ‘Misschien is het een Mexicaanse drugsbaron die een oude schuld vereffent met arme bolletjesslikkers of koeriers die probeerden de drugs die ze meevoerden, te verkopen en het geld zelf te houden.’
‘Dat is hoogst onwaarschijnlijk.’
‘Maar het kan wel.’
Over die theorie was ze niet optimistisch. Afgezien van het feit dat de manier waarop het stel vermoord was een executie leek, was er niets dat op Vonneguts idee wees. Voor zover zij wist, was dit niet Mexico’s probleem, maar hún probleem. ‘Er is geen enkel bewijs dat dat staaft. De slachtoffers zijn allemaal de grens met Mexico overgestoken, maar dat is ongeveer het enige wat ze gemeen hebben. De meeste mensen die we geïdentificeerd hebben, kwamen uit verschillende streken en hadden geen contacten met de georganiseerde misdaad. Alles wijst erop dat ze elkaar voor die tijd ook niet kenden.’
‘Toch hoop ik dat het een drugsbaron is,’ mopperde hij. ‘Want als dit een losgeslagen figuur is, gaan we barre tijden tegemoet.’
Daarop trok ze een gezicht. ‘Kijk maar eens om je heen. Het is al bar.’
‘Als jij die vent niet tegen kunt houden, wordt het nog veel erger.’
‘Bedankt voor die open deur.’
Hij rolde de man op zijn rug. Het slachtoffer had een geitensikje en een tatoeage van een kruis in zijn hals. Aan een bloedvlek was te zien dat hij in de borst geschoten was, maar hij had niet veel meer bloed verloren dan de vrouw.
‘De klootzak weet wel hoe het moet.’
Uiteraard had Vonnegut het over de moordenaar. Het was Sophia ook opgevallen, maar ze was niet onder de indruk. ‘Als je iemand van dichtbij neerschiet, is het bijna altijd raak.’
Naast hem hurkend begon ze de zakken van het slachtoffer te doorzoeken. Soms hadden illegalen hun stemregistratiekaart bij zich. Blijkbaar waren die kaarten voor Mexicanen belangrijker dan voor Amerikanen. Misschien omdat er, naast de naam- en adresgegevens, ook een foto op stond.
Helaas had deze man geen enkele legitimatie bij zich. Ze vond vijfhonderd pesos, ongeveer vijftig dollar, in zijn rechtersok, en een papiertje met daarop een telefoonnummer met een kengetal in Tucson.
Ineens voelde ze zich licht in het hoofd, en ze sloeg de vliegen die om de lijken heen zoemden weg, waarna ze rechtop ging zitten om eens diep adem te halen. Frisse lucht, die niet rook naar verschaald zweet en ongewassen kleren. De vrouw had ze nog niet gefouilleerd, maar ze moest even bijkomen, anders ging ze overgeven. Aan het misselijke gevoel in haar maag te oordelen, zag ze waarschijnlijk net zo bleek als Grant toen hij de lijken voor het eerst had gezien.
‘Waarom woon jij hier eigenlijk?’ vroeg ze aan dokter Vonnegut, onderwijl naar Grant kijkend, die bezig was het laatste stukje afzetlint vast te maken.
Vonnegut was de temperatuur van het slachtoffer aan het opnemen. ‘Wat zeg je?’
‘Waarom woon je zo dicht bij de grens als je zo’n hekel aan Mexicanen hebt?’
‘Ik heb geen hekel aan Mexicanen, ik wil gewoon dat ze in hun eigen land blijven. Trouwens, mijn vrouw komt hier uit de buurt. En ik wil graag het hele jaar door kunnen golfen.’
‘Daar zit wat in.’
‘En jij?’
Diep ademhalen. Concentreer je. Zet jezelf niet voor schut. Dit zijn géén dode mensen. Dit zijn… objecten.
Haar ogen stijf dichtknijpend wendde ze haar gezicht naar de zon. ‘Ik heb hier ook familie,’ zei ze, maar daarmee bedoelde ze niet haar moeder of stiefvader, of haar oudere broer. Die woonde hier trouwens ook niet meer. Nee, ze had het over Starkey. Tegenwoordig had ze de pest aan Hells Angels en alles waar ze voor stonden, vond ze het verschrikkelijk dat ze ooit iets met hen van doen had gehad.
Zij en Starkey hadden verkering gekregen toen ze in de vijfde klas van de middelbare school zat, hetzelfde jaar dat haar stiefvader bij hen ingetrokken was. Aangezien haar moeder niet naar haar klachten had willen luisteren, en haar broer in een andere stad studeerde, had Starkey als afschrikmiddel tegen de avances van haar stiefvader gediend. Toen Starkey eenmaal zijn intrede in haar leven had gedaan, durfde niemand haar nog lastig te vallen, want men wist dat de gevolgen niet mals zouden zijn.
Ze had genoten van die bescherming, net als van de tochtjes op zijn Harley en het dragen van leren kleding. Hoe langer ze echter bij hem bleef, hoe meer ze ervan overtuigd raakte dat ze geen ‘mokkel’, zoals de Hells Angels hun vrouwen noemden, wilde worden. Vastbesloten volwaardig lid te worden, raakte Starkey steeds toegewijder aan de club, die zo betrokken was bij het smokkelen van drugs en wapens dat ze met een ander risico dan haar stiefvader voor haar vormde, werd geconfronteerd.
En dus had ze zich van hem losgemaakt, was op zichzelf gaan wonen en honderdtachtig graden de andere kant op gegaan: bij de politie. Nadat ze zich zo kwetsbaar had gevoeld, zowel thuis en als bij Starkeys maten toen ze zich steeds bewuster was geworden van hoe ze echt waren, was het feit dat ze zichzelf kon beschermen het allerbelangrijkste voor haar geworden. Ze vond het heerlijk om agent te zijn, maar er was een persoon uit de tijd met Starkey van wie ze geen afscheid kon nemen: Starkeys zoon Rafe. Het kon haar niet schelen dat hij strikt gesproken niet van haar was; in de drie jaar dat ze een relatie met Starkey had gehad, had ze altijd voor hem gezorgd, vooral de twee jaar dat ze samen hadden gewoond, en ze zou de jongen niet in de steek laten. Zijn echte moeder was verslaafd aan crack en zou haar ziel en zaligheid verkopen voor nog een shot. In veel opzichten was Sophia alles wat Rafe had.
En ze hield van hem. Zo simpel was het.
‘Ooit ga ik nog eens verhuizen,’ voegde ze eraan toe, en ze dwong zichzelf te dode vrouw te fouilleren. Er zat niets in haar zakken, alleen wat pinda’s en een opgevouwen papiertje waar een paar Spaanse woorden op geschreven waren.
Half en half verwachtte ze dat het een gebed zou zijn. Heel veel illegale immigranten droegen die bij zich, maar dat was het niet. Het was een liefdesbriefje.
Hoewel ze niet echt vloeiend Spaans sprak, kon ze het meeste wat ze hoorde wel lezen en verstaan. Op de middelbare school had ze twee jaar Spaans gedaan. Sinds die tijd was ze er bijna dagelijks mee in contact geweest via de boerenknechten die altijd in de foeragehandel van haar stiefvader kwamen en via de Mexicanen die ze arresteerde. Gelukkig was dat genoeg om de paar zinnen die ze zag staan te kunnen ontcijferen.
Je bent zo mooi. Wil je met me trouwen? Ik hou van je. José.
Had deze vrouw alles wat ze had achtergelaten, behalve dit briefje? Dat betekende dat het belangrijk voor haar was. Ze droeg een smalle gouden ring. Niet een heel dure, maar toch een trouwring. Kennelijk had ze ja tegen dat aanzoek gezegd.
De tranen sprongen Sophia in de ogen. In een poging haar reactie te verbergen boog ze haar hoofd, maar Vonnegut had meteen in de gaten dat er iets mis was.
‘Hé, gaat het?’
Haastig wendde ze haar gezicht af. ‘Ja, prima, ik doe gewoon mijn werk. Hoezo?’
‘Je doet raar.’
Was het zo raar om verdriet te hebben om deze mensen? Om het gevoel te hebben dat hun dood ertoe deed?
Ondanks een enorm brok in haar keel slikte ze. ‘Volgens mij heette de man José.’
‘José, en verder?’
‘Dat moet ik nog uitzoeken. En dit…’ Ze staarde naar een gezicht dat bij leven net zo mooi was geweest als in het briefje gesuggereerd werd. ‘…dit was zijn vrouw.’
‘Stomme wetbacks,’ mompelde hij.
Voor ze zich kon inhouden, draaide ze zich met een ruk naar hem om. ‘Hou je mond!’ schreeuwde ze. ‘Hou gewoon je mond!’
Al snel maakte zijn eerste schrik plaats voor woede. ‘Jij bent niet geschikt voor dit werk, dat wist ik wel toen ze je aannamen,’ zei hij. Toen stond hij op, trok zijn plastic handschoenen uit en beende nijdig weg. De lijken liet hij over aan de mensen van het mortuarium, die plastic zakjes om de handen van de slachtoffers bonden voor het geval ze nog een spoortje bewijs konden vinden, en de lijken in helderwitte lakens begonnen te wikkelen.
Het gestaar van de omstanders negerend zette Sophia twee vingers op haar neus, in een poging haar zelfbeheersing te hervinden. Ze moest voorzichtig zijn. Er waren genoeg seksistische klootzakken in Bordertown die vonden dat haar baan naar een man had moeten gaan, ook al was de enige beschikbare kandidaat zelf een misdadiger.
Haar mobiel ging. Toen ze hem uit haar zak haalde, hoopte ze dat het Rafe zou zijn. Hij zou haar iets geven waar ze zich aan vast kon klampen, iets wat haar zou helpen zich hier doorheen te slaan. Het was echter nog te vroeg, hij zou nog niet op zijn.
Zodra ze het nummer zag, wist ze dat de ochtend, die toch al niet goed begonnen was, nog erger zou worden. Het was Wayne Schilling, de burgemeester.