Hoofdstuk 1

 

 

 

Racisme is de mens’ ernstigste bedreiging voor de mensheid; de grootst mogelijke haat voor de kleinst mogelijke reden

Abraham J. Heschel, rabbi en filosoof, 1907 – 1972

 

Benita Sanchez was bijna net zo bang voor slangen als voor de Amerikaanse douane en de grensbewaking. De laatsten zouden haar en haar man terug naar Mexico sturen, maar een slang… Doordat José had gezegd dat ze gebukt moest lopen – dicht bij de grond blijven, heel dicht bij de grond blijven – voelde ze zich ontzettend kwetsbaar. Slangen waren ’s nachts actief, wanneer de temperatuur daalde. Het kon zomaar gebeuren dat ze er eentje tegenkwam. Misschien zouden ze even geratel horen, maar de kraaloogjes en scherpe giftanden van de slang zouden ze nooit zien voordat hij toesloeg. Sinds ze hun coyote, of mensensmokkelaar, kwijtgeraakt waren, moesten ze zich enkel op de maan verlaten. En die was niet groter dan een sikkeltje, een sikkeltje dat net een piepklein scheurtje leek in de enorme zwartfluwelen koepel boven hun hoofd, die langzaam paars begon te worden nu de dageraad begon te gloren.

Hoewel ze met eenendertig andere Mexicanen de grens overgestoken waren, waren ze nu alleen. Toen de grensbewakers hen meer dan vierentwintig uur geleden in het oog hadden gekregen, hadden ze zich verspreid. Zouden er mensen zijn die erin geslaagd waren veilig terug naar Mexico te komen? Of zaten ze ergens in een politiecel? Zij en José hadden uit handen van La Migra weten te blijven, maar ze betwijfelde nu of ze daarmee geluk hadden gehad. Wist José eigenlijk wel waar hij haar naartoe bracht? Hij had gezegd van wel. Zelf was hij een keer eerder naar Amerika geweest, maar dat was vijf jaar geleden. En hun coyote had beloofd dat het maar zes uur lopen was. Zelfs als ze de tijd dat ze geslapen hadden niet meerekende, waren ze nu al achttien uur in touw.

Toen ze bij een groepje stacaravans kwamen, fluisterde José tegen haar dat ze er met een boog omheen moest lopen en nog dieper moest bukken. Ooit had hij haar verteld dat het heel gemakkelijk was om stiekem la frontera over te steken, maar dat klopte tot nu toe niet. Hoewel hij erop gestaan had dat ze een aantal lagen kleren over elkaar had aangetrokken, drongen de scherpe stekels van de doornige planten die houvast zochten in de rotsachtige bodem toch nog door de stof en maakten bovendien krassen op alle plekjes van haar lichaam die niet bedekt waren. Voeg daarbij honger, dorst, heimwee en angst – slangen, honden, drugskoeriers, dieven, boze Amerikanen, La Migra – en het was bijna ondraaglijk. Het voelde of de hele wereld tegen haar was.

De tranen sprongen haar in de ogen. Ze wist niet meer of ze nog wel verder kon. Hopelijk betekende de aanwezigheid van die stacaravans dat ze in een buitenwijk van een stad waren, waar ze in ieder geval een slok water konden krijgen, maar zelfs als ze dichtbij waren, leek drie kilometer een marathon wanneer je door de woestijn liep.

‘José?’ Voor zich hoorde ze zijn voeten vastberaden door het zand knerpen.

Bij het horen van haar stem bleef hij staan. ‘Je moet stil zijn,’ antwoordde hij in rad Spaans. ‘Wil je dat de mensen in die stacaravans je horen? Als dat gebeurt, bellen ze meteen de grenspolitie!’

De stacaravan waar ze omheen gelopen waren, zag er beter uit dan de meeste andere die ze had gezien. Het was een extra grote, met een tuintje ervoor en alles erop en eraan. In het donker leek de witte kleur waarin hij geschilderd was echter op te lichten, waardoor het ding deed denken aan een enorm spook met doodse, lege ogen. Dit was een zielloos, godvergeten land. Hoe kon dit nu het paradijs zijn dat José haar beloofd had?

‘Misschien kunnen we iets drinken uit die tuinslang,’ stelde ze voor.

Even aarzelde hij, maar toen gaf hij toe. Hij moest ook dorst hebben. Toen ze in de buurt van de caravan kwamen, begon er echter een hond te blaffen, dus hij greep haar hand en trok haar weg.

‘Agua!’ smeekte ze.

‘We kunnen het risico niet nemen.’

‘Laten we het dan ergens anders proberen. Misschien hebben de buren geen hond.’

‘We zijn er bijna.’

Dat had hij uren geleden ook al gezegd. Omdat ze hem niet meer kon geloven, bleef ze staan. ‘Ik ben bang. Ik wil terug.’

‘Estás loca?’ vroeg hij, meteen boos. ‘We zijn al te ver, we kunnen niet terug.’

‘Maar…’ Moeizaam slikte ze. ‘Hoelang moeten we nog?’

‘We zijn er zo,’ beloofde hij.

Zou ze zich beter voelen als ze er eenmaal waren? Eerst zouden ze naar een onderduikadres gaan en vandaar naar het huis van zijn neef Carlos Garcia. Ze had Carlos twee keer eerder ontmoet en ze mocht hem niet. Hij mocht graag de grote jongen uithangen, zich beter voordoen dan hij was. Als José maar niet zo werd als hij…

‘Opschieten!’

Haar man werd ongeduldig. Ze wist hoeveel deze stap voor hem betekende. Tijdens hun verkering had hij het er altijd over gehad en haar prachtige verhalen verteld over de kansen die er in Amerika lagen. Maar…

Haar moed bijeenrapend liep ze achter hem aan. Ze zou hem niet teleurstellen, het niet zover laten komen dat hij er spijt van zou krijgen dat hij met haar getrouwd was. Trouwens, zoals hij daarnet al gezegd had, ze waren nu te ver om weer om te keren. Dat ze nu zoveel stacaravans zagen, zou toch zeker betekenen dat ze inderdaad in de buurt van hun onderduikadres waren. Vannacht hoefden ze niet verder te gaan dan Bordertown. Zo was het afgesproken. Eerst zouden ze uitrusten, dan zouden ze Carlos bellen, die hen vervolgens zou komen halen en naar Phoenix zou brengen. Daar zouden ze bij hem en nog twee andere huisgenoten intrekken. Hopelijk zouden ze een baan vinden, zodat ze konden meebetalen aan de hypotheek tot ze genoeg gespaard hadden om zelf een huis te kunnen kopen.

‘Ben je niet bang voor slangen?’ vroeg ze.

‘Als je niet doorloopt, zijn slangen wel het laatste waar je je druk over hoeft te maken.’

Zuchtend probeerde ze meer tempo te maken, maar bij elke stap wenste ze dat ze José dit onzalige idee uit zijn hoofd had kunnen praten. Ze waren jong en verliefd; op een of andere manier konden ze toch zeker wel een bestaan in Mexico opbouwen? Ze wilde helemaal niet naar Amerika. Misschien was het waar dat hij hier meer geld kon verdienen, grof geld, zoals hij zelf zei, maar zouden ze ooit gelukkig worden in een land dat niet het hunne was? Een land dat hen helemaal niet wilde hebben? En stel dat ze gepakt en uitgezet werden als ze hier net een bestaan aan het opbouwen waren?

Het was een risico dat ze niet wilde nemen. ‘José, ik wil echt naar huis.’ De tranen die ze al die tijd had teruggedrongen, begonnen nu over haar wangen te stromen.

‘Wacht maar, je zult blij zijn dat we dit gedaan hebben. Geloof me nou maar,’ zei hij zonder zich zelfs maar om te draaien.

Ze dacht aan de veldfles met water die ze al uren geleden leeg hadden gedronken. Wanneer over minder dan een uur de zon opkwam, zouden ze dan zien dat ze hopeloos verdwaald waren in de woestijn? Zouden ze zonder eten of water in de verzengende hitte rond strompelen om uiteindelijk een afschuwelijke dood te sterven?

Alleen het idee al bezorgde haar rillingen. Het enige wat ze nog had, was een zakje nootjes. En dat waren nog gezouten nootjes ook.

‘We hadden de grens niet over moeten gaan,’ zei ze. ‘We hadden dit niet moeten doen.’

Op dat moment klonk een schor gegrinnik. Geschrokken beseften ze dat er iemand bij hen in de buurt was.

‘Tjonge jonge, kijk nou toch eens aan. Zo te horen krijgt iemand zijn gezond verstand terug.’

Benita slaakte een kreetje, maar sloeg toen haar hand voor haar mond. Voor hen stond een donkere, vormeloze gestalte, die het flauwe schijnsel van de maan blokkeerde. Gelaatstrekken kon ze niet onderscheiden, maar ze wist dat hij een vreemde was. En ze wist bijna zeker dat hij een cowboyhoed ophad en een pistool in zijn hand had. In elk geval had hij iets in zijn hand…

Was hij blank? Als hij niet accentloos Spaans had gesproken, had ze gedacht van wel.

Intussen schoof José naar haar toe en stelde zich zo op dat hij voor haar stond. Ze liet hem zijn gang gaan. Ze had het hem nog niet verteld, want ze wilde hem niet bezorgd maken net voordat ze op reis naar el norte gingen, maar ze was er net achter gekomen dat ze zwanger was.

‘Disculpe, señor,’ zei hij. ‘We… We hebben geen kwaad in de zin, we zijn alleen maar op doorreis.’

Daarop schakelde de man over op Engels, wat hem net zo goed leek af te gaan als Spaans. ‘Wat je doet, is illegaal, mi amigo.’

Hoewel José een mondje Engels sprak, wat veel meer was dan Benita, sprak hij de taal beslist niet vloeiend. Daarom hield hij het bij zijn moedertaal. ‘Maar we gaan alleen maar op familiebezoek. Heus, we hebben geen kwaad in de zin. Over twee weken gaan we weer terug naar Mexico. We blijven maar twee weken.’

Het was overduidelijk een leugen, en de man liet zich niet om de tuin leiden. ‘Hou je mond.’ Opnieuw zei hij het in het Engels, maar zelfs Benita begreep wat die afgebeten woorden betekenden.

Señor, alstublieft.’ Voorzichtig ging José nog dichter bij haar staan. ‘We zijn maar met zijn tweeën, ik en mijn… Mijn kleine broertje.’

Deze keer kwam het antwoord in het Spaans. ‘Je broer.’

Uiteraard had hij haar horen praten, en dus lag het er weer duimendik bovenop dat dit een leugen was, maar Benita hield haar mond stijf dicht voor het geval de man José geloofde. Sommige jongens hadden tenslotte een hoge stem.

Si, hij… Hij is bang. Por favor… Alstublieft, doe hem geen kwaad.’

Benita kon bijna niet ademhalen. Door heel Mexico gingen de verhalen rond over verkrachting, afranseling, beroving en andere vormen van mishandeling die voorvielen wanneer mensen de grens overstaken. Ouders gebruikten die verhalen om hun kinderen over te halen thuis te blijven. Dat had haar vader ook gedaan, maar afgezien van het feit dat José erop gestaan had dat ze haar haar zou afknippen en een honkbalpetje zou dragen, had hij slechts zijn schouders opgehaald om de bezorgdheid van haar ouders. Hij had gezegd dat ze zich zorgen om niets maakten en haar beloofd dat alles in orde zou komen.

‘Hou op met dat gekruip, anders schiet ik jullie allebei ter plekke neer.’

Die woorden en de walging die in de stem van de vreemde doorklonk, deden Benita trillen als een espenblad. Wie was deze man? Wat deed hij hier? Als hij van de grenspolitie was, zou hij dat nu wel gezegd hebben, toch? Waren ze midden in een drugssmokkeloperatie beland? Of was dit een plaatselijke boer die niet wilde dat ze op zijn land kwamen?

‘Ik… Ik heb geld,’ zei José.

Veel was dat niet, want het was de bedoeling dat Carlos hun coyote zou betalen zodra ze veilig Amerika binnen waren. Op dit moment was Benita echter bereid zich over te geven aan de politie. Het kon haar niet schelen of José elke peso opofferde.

De man lachte. ‘O, je denkt dat ik een corrupte agent ben, zoals jullie in Mexico hebben.’

Daar gaf José geen antwoord op. ‘Het spijt me, het was niet mijn bedoeling u te beledigen, señor.’

‘Alleen je stank al beledigt me, amigo. Het feit dat je rondloopt op een plek waar je niet thuishoort, beledigt me. En het feit dat elk woord dat je gezegd hebt, gelogen is, beledigt me.’

Er klonk een korte klik, en even flitste er een licht. Benita sloeg haar handen voor haar gezicht en zette zich schrap voor het allerergste. De man stak echter alleen maar een sigaret op. Voordat hij zijn aansteker weer dichtklikte, zag ze even een glimp van zijn kin, die schuilging onder een donkere stoppelbaard.

‘Goed, ik heb een voorstel,’ zei hij, rook in hun gezicht blazend.

Si. Geld. Wilt u geld hebben?’ vroeg José, terwijl hij zich al bukte om het geld dat hij in zijn sok had verstopt te pakken.

‘Nee, ik wil jouw rottige dinero niet. Wat, je hebt nog niet genoeg pesos om een nieuw paar laarzen voor me te kopen, amigo. Wat ik wil, is dat je je broertje uitkleedt. Met mijn nachtkijker zal ik dan naar zijn borst kijken, en als hij echt een jongetje is, zoals jij beweert, dan laat ik jullie gaan. Wat mij betreft kunnen jullie dan doorgaan naar Tucson of Los Angeles of waar dan ook en dit land leegzuigen, net als al die wetbackfamilieleden die voor jullie de grens zijn overgestoken. Maar…’ Hier nam hij een lange trek van zijn sigaret. ‘…als ze tetas blijkt te hebben…’ Weer werd er een dikke rookpluim in haar gezicht geblazen, waardoor ze moest hoesten. ‘Dan zal ik je straffen omdat je een godvergeten leugenaar bent.’

José verroerde zich niet. Benita voelde hoe gespannen hij was, wist dat hij kansen afwoog. Wat had de man gezegd? Ze had maar een paar woorden herkend. Zou José ervoor kiezen om op de vlucht te slaan? Dat kon niet, dan werden ze doodgeschoten.

‘Oké, ik geef het toe. Dit is mijn vrouw, niet mijn broertje.’ José was de wanhoop nabij, en zijn stem klonk schor. ‘Maar ze is amper twintig en ze is bang. Alstublieft, ik smeek het u, laat ons gaan. We gaan wel terug naar Mexico, nu meteen.’

Weer nam de man een trek van zijn sigaret. ‘Tot volgende week of de week daarop. Dan komen jullie weer de grens over geslopen.’ Hij ging weer op Spaans over, ongetwijfeld om ervoor te zorgen dat zij het ook zou begrijpen. ‘In een of ander artikel heb ik gelezen dat jullie wetbacks het minstens een keer of zes proberen voor jullie het opgeven. Er is behoorlijk wat lef voor nodig om zo brutaal te zijn. Trouwens, er moet toch iemand dood, dan kun jij dat net zo goed zijn.’

Dood? Wanhopig viel Benita op haar knieën. ‘No, por favor! Ik wilde hier niet eens naartoe, ik ga veel liever naar huis. En dan blijf ik daar. Alstublieft, doe ons niets.’

Daarop maakte hij een laatdunkend geluid. ‘Hoe kon je je vrouw zo in gevaar brengen, Pedro?’

Hij had niet naar José’s naam gevraagd. De naam Pedro gebruikte hij als een discriminerende aanduiding voor een Mexicaan. De haat die de man uitstraalde, was voor haar net zo tastbaar als de hitte van de zon wanneer die midden op de dag op zijn hoogst stond. Ze was echter blij dat José er niets van zei. Zachtjes gaf hij een kneepje in haar schouder, waarschijnlijk om haar te troosten. Of misschien als een soort excuus. Je had gelijk, we hadden in Mexico moeten blijven.

‘Het enige wat ik probeerde, was mijn vrouw een beter leven geven,’ zei hij.

In de dichtstbijzijnde stacaravan ging het licht aan. Toen de man zich omdraaide om ernaar te kijken, greep José Benita bij haar shirt en rukte haar mee naar voren. Hij wilde dat ze het op een lopen zou zetten, maar ze kon niet snel genoeg opstaan, en ze kwamen net die fractie van een seconde tekort waardoor ze hadden kunnen ontsnappen.

Met een ruk draaide de cowboy zich weer om, en van angst bleven ze allebei stokstijf staan. Dankzij het licht dat door het raam van de woonwagen scheen, kreeg de loop van zijn pistool een zilveren randje, en ze zagen dat er iets aan het uiteinde zat.

Benita wist wat het was, want het was niet voor het eerst dat ze een geluiddemper zag. Voordat haar broer zich gesetteld had en een paar kinderen had gekregen, had hij niet altijd zo’n keurig leven geleid als nu.

‘Er is iemand wakker geworden,’ zei José. ‘Die zal u zien. Als u ons doodschiet, wordt u betrapt. Laat ons alstublieft gaan.’

Die opmerking leek de vreemdeling niet in het minst te deren. Met een klokkende lach die diep vanuit zijn keel kwam, gooide hij zijn sigaret op de grond. Daarna loste hij zo snel een schot dat Benita pas doorhad dat hij de trekker had overgehaald toen José in elkaar zakte. De hand van haar man klemde zich om de hare en trok haar met hem omlaag, zodat het schot dat voor haar bedoeld was over haar hoofd heen ging.

Dat was echter alles wat hij kon doen om haar te helpen. Op het volgende moment maakte hij een raar geluid, waarna hij stil bleef liggen. Toen wist ze dat de man van wie ze hield, de vader van haar ongeboren kind, dood was.

‘U hebt hem vermoord!’ loeide ze, terwijl ze zich over zijn lichaam heen boog. ‘U hebt hem vermoord!’

‘Hé, wat gebeurt daar?’ Een vrouw had de deur van de caravan opengedaan en riep naar hen in het Engels. Hoewel Benita haar niet kon verstaan, hoopte ze dat deze onderbreking de man op de vlucht zou jagen.

Helaas was dat niet zo. Vloekend hief de cowboy nogmaals zijn pistool en richtte dat op haar.

‘Dit zal jullie stomme latino’s leren in je eigen godvergeten land te blijven,’ zei hij grimmig. Daarna haalde hij de trekker over.

Even voelde Benita een steek van pijn tussen haar ogen. Toen voelde ze niets meer.