14

Toen Richard de volgende dag langskwam, was hij net zo snel weer verdwenen als een pizzakoerier. Hij kwam op tijd, was beleefd en vriendelijk en laadde de kinderen in de auto zonder een greintje drama.

‘Ik weet het niet hoor, Dody. Denk je dat hij iets van plan is?’ vroeg ik toen hij wegreed.

Dody schudde langzaam haar hoofd. ‘Je moet de mensen altijd het voordeel van de twijfel geven, schat. Maar ik moet toegeven dat ik nooit zou hebben gedacht dat deze rat zijn streken zou verliezen.’

Ik beet op mijn lip en terwijl we de woonkamer in liepen bedacht ik tientallen duistere scenario’s. Misschien kidnapte hij ze en zou hij ze meenemen over de grens? Maar nee, hij kon geen chickies scoren met twee kinderen op de achterbank en hij had een hekel aan Canadezen. Zou hij ze droppen bij een christelijk zomerkamp zodat ik ze terug zou krijgen als kleine evangelistjes? Nee, Richard en de kerk, dat was geen combinatie. Te veel regeltjes over monogamie.

Hoe hard ik het ook probeerde ik kon niks verzinnen, behalve dat hij misschien, héél misschien, gewoon oprecht was.

‘Is het addergebroed weg?’ vroeg Fontaine, die binnenkwam vanaf het terras.

‘Ik hoop dat je het over mijn ex hebt en niet over mijn bloedjes van kinderen.’

‘Eh, ja natuurlijk. Maar je bent nu dus kinderloos? Wil je iets leuks horen?’

Ik knikte, pakte een plumeau uit de kast en begon ermee over een plank te zwiepen.

‘Ik had Kyle net aan de telefoon. Hij was naar de housewarmingparty van Owen en Patrick geweest en kennelijk waren ze vol lof geweest over jouw werk. En nu willen allerlei vrienden van hen je ook inhuren! En weet je wat nog meer?’

‘Wat?’ Ik hield de plumeau stil boven Dody’s porseleinen beeldje van Abraham Lincoln.

‘Eén stel wil dat ik ook een nieuwe inrichting voor ze ontwerp. Vind je dat niet waanzinnig? Dan kunnen jij en ik samenwerken. Denk je eens in, popje. Dit kan het begin zijn van een schit-te-rende samenwerking, denk je niet? We ontwerpen, we ruimen op. We zijn ruimwerpers! We zouden een eigen zaak kunnen beginnen, samen met Kyle natuurlijk.’ Fontaine begon te ijsberen met zijn handen omhoog, alsof hij alle fantastische ideeën die in hem opkwamen in bedwang wilde houden. ‘We hebben een naam nodig. Pakkend en gevat.’ Hij knipte met zijn vingers en draaide zich toen snel om, om me weer aan te kijken. ‘Godsammekrake, ik heb het! Stapel op Stijl!’

Ik fladderde met de plumeau over het gezicht van president Lincoln. ‘Wacht even, Fontaine. Dat is allemaal heel erg goed nieuws en zo, maar loop nou niet op de zaken vooruit. Ik bedoel, we moeten er goed over nadenken. En ik ben er nog helemaal niet klaar voor om mezelf ergens aan te binden.’

Dody had glanzende ogen en klapte in haar handen. ‘O, jullie zullen het zo leuk hebben samen. Ik had al zo gehoopt dat er iets op je pad zou komen om je hier te houden, schat.’

Ik liet de plumeau vallen en stootte de president bijna van zijn voetstuk. ‘Wat? Kom nou, Dody. Daar hebben we het helemaal niet over.’

‘Misschien niet, maar denk er maar eens over na. Als je hier komt wonen, kunnen de kinderen lopend naar school. Er loopt een pad vanuit de hoek van mijn tuin rechtstreeks naar de basisschool. Ik heb het hoofd al gesproken, zij zit bij mij op brandschilderen. En dan zou je hier kunnen intrekken. Fontaine gaat binnenkort weer naar zijn eigen huis en Jasper is altijd bij Beth, dus er is genoeg ruimte. O, Sadie, ik zou het zo fijn vinden als je hier zou komen wonen.’

Als het niet zo’n absurd idee was, zou ik erom hebben gelachen. ‘Meen je dat nou, Dody? Ik kan hier toch niet heen verhuizen?’

‘Waarom niet?’ riepen Fontaine en Dody in koor.

Ik staarde ze een volle minuut aan, wachtend op ‘Geintje!’, maar dat kwam niet.

Dody ging op de bank zitten. ‘Ik dacht dat je het hier naar je zin had, liefje.’

Ik ging naast haar zitten terwijl Fontaine ijsberend op zijn gemanicuurde duim beet.

‘Ik heb er gewoon nooit aan gedacht, Dody. Ik vind het hier heerlijk, hoor, maar mijn leven is in Glenville.’

‘Maar ben je hier niet gelukkiger dan daar?’

‘Appels en peren, Dody. Natuurlijk ben ik hier gelukkiger, want ik ben met vakantie. Maar Glenville is thuis.’ Ik stapelde de tijdschriften op de koffietafel.

‘Waarom? Wat heb je daar nou, behalve een te groot huis?’

‘Nou, Penny is daar, en mijn moeder, en mijn vrienden.’

En toen bedacht ik me opeens dat geen van mijn vrienden me had gebeld. Al weken niet. Niet eens om te horen hoe het met me ging, of om de laatste roddels met me te delen. En als ik in de stad was om de kinderen weg te brengen, waren ze nooit beschikbaar voor de lunch of koffie. Was ik weggestemd van het eiland zonder dat ze het me hadden verteld?

Dody schudde haar koppige hoofd. ‘Penny is steeds op reis en je moeder heeft het altijd druk met haar commissies, dat heb je me zelf verteld.’

Penny was inderdaad veel weg, maar binnenkort zou ze zwanger worden en dan wilde ik in de buurt zijn.

‘Oké, maar Richard dan? We zouden de hele tijd heen en weer moeten pendelen om de kinderen te halen en te brengen.’

‘Stapel op Stijl, Sadie. Vind je het geen goeie?’ zei Fontaine hard. ‘Het kan nog steeds, ook als je weer naar huis gaat.’

‘Stil, Fontaine. Ze moet hier komen wonen.’ Dody klopte op mijn hand. ‘Glenville was je verleden, maar ik denk dat Bell Harbor je toekomst is. We moeten naar Madame Margaret. Zij vertelt je wel wat je moet doen.’

Ik veerde op van de bank. ‘Nee, Dody. Ik laat jouw paragnost niet beslissen waar ik moet wonen. En Fontaine, wat betreft die samenwerking, het lijkt me leuk om dit ene project samen te doen, maar daarna wil ik er nog over nadenken.’