1

Mijn man was nooit vies geweest van de vrouwtjes. Het was dan ook niet echt een verrassing toen ik hem tijdens een borrel op kantoor betrapte met zijn hand onder de rok van een giechelende en spartelende roodharige dame. Of dat de mistletoe aan zijn broekriem bungelde, terwijl het geen kerst was. Nadat ik me acht jaar lang had afgevraagd of ik paranoïde was of toch op mijn intuïtie kon vertrouwen, kreeg ik plotseling antwoord op die vraag. Richard bedroog me en ik kon het niet langer ontkennen.

Waarschijnlijk had ik eerder bij hem weg moeten gaan, maar liefde maakt blind en bovendien vond mijn moeder het ordinair om te scheiden, ook al had ze het zelf ook al een keer gedaan. Misschien was ze bang dat ik alleen over zou blijven. Maar nu bleek dat ik in mijn eentje beter af was geweest.

Precies een jaar, zes dagen en veertien uur later zetten Richard en ik onze handtekeningen op de stippellijn en loste ons huwelijk op als zout op de tong bij het drinken van een margarita. Inclusief die bittere nasmaak van iets wat zoet begon maar zuur eindigde.

De lokale pers van Glenville stortte zich massaal op de details van onze nare scheiding. Richard was immers de ideale schoonzoon en iedereen wilde het sappigste stukje informatie voor hun krantenkoppen. Door zijn baan als nieuwslezer van het achtuurjournaal op Kanaal 7 was hij min of meer beroemd en had een dwepende schare fans. Ik werd daarentegen afgeschilderd als een of andere burgertrut die alleen maar op zijn geld uit was. Blijkbaar was ik de enige die zich het voorval met de roodharige dame nog kon herinneren.

En zo was ik opeens een paria, de eendimensionale slechterik in de soapserie die mijn leven was. Dus toen mijn tante Dody belde om de kinderen en mij uit te nodigen de zomer door te brengen in het kleine Bell Harbor in Michigan, kwam dat als een godsgeschenk.

‘Je hebt een psychische reiniging nodig, Sadie,’ zei Dody aan de telefoon. ‘Het wordt tijd dat je al het slechte karma van Richard uit je systeem werkt.’

Ik had nul vertrouwen in die tarotkaarten, begeleiding door engelen en dat gependel met kristallen van haar, maar ik was ernstig aan vakantie toe. En ook aan een mogelijkheid om me te verstoppen. Haar roze houten huisje op een heuvel met uitzicht op Lake Michigan was de perfecte plek om tot rust te komen, me op te laden en te verzinnen wat ik in godsnaam met de volgende vijftig jaar van mijn leven moest. Waarschijnlijk zou ik al ver voor die tijd dood zijn, maar ik had er een hekel aan om dingen aan het toeval over te laten.

Ik stuurde mijn suv door de smalle iepenlanen van Bell Harbor, draaide het raampje naar beneden en ademde diep in. De geur van heet zand met een bijsmaakje van zonnebrandolie en seringen, deed me denken aan zorgeloze zomers, van vóór de tijd dat ik me zorgen ging maken over schadelijke UV-straling en gif in het meer. Het geluid van de nabije branding werd bijna overstemd door het getjirp van de cicades. Wat een enorm verschil met de verzengende hitte van Glenville en de wegpiraten op de asfaltracebaan daar. Bell Harbor leek wel te zijn stilgezet in een tijd die nergens anders bestond, onbesmet door de smakeloosheid die buiten haar grenzen bestond. Het was als het decor van een musical, maar dan zonder zingende en dansende mensen.

Ik reed verder langs verbleekte huizen met gammele witte veranda’s waar de Amerikaanse vlag aan hing. Een groezelige geelblonde hond met een rode zakdoek om zijn nek en zijn staart hoog in de lucht, draafde over de stoep alsof hij een belangrijke afspraak had. Toen ik de laatste bocht omging, sprong Dody’s tuin in het zicht. Het leek wel uitverkoop bij het plaatselijke tuincentrum: overal stonden bloemen, sommige echt, sommige van zijde en sommige van verbleekt plastic. Grote azaleastruiken woekerden om vogelbadjes, smeedijzeren bankjes en allerlei stenen beelden van engelen en kabouters. Mijn hart begon onverwacht tegen mijn borstkas te bonzen, als een vuurvliegje dat uit een jampot probeert te ontsnappen.

‘Wauw, moet je al die troep zien!’ riep mijn dochter Paige uit. Ze was pas zes, maar al een hele kei in open deuren intrappen.

‘Er zijn ook dergen,’ voegde de vier jaar oude Jordan eraan toe. ‘Eén, tee, drie, vier…’

‘Dat zijn kabouters, dombo. En trouwens, je mag ze geen “dergen” noemen, want dat is onbeleefd.’

‘Het is ook onbeleefd om mij dombo te noemen, stomkop.’

‘Genoeg, jongens. We noemen hier niemand dombo of stomkop,’ zei ik.

Mijn kinderen hadden het grootste gedeelte van de twee uur durende reis zitten discussiëren over onbeduidende zaken als: is een elfje groter dan de tandenfee? Hebben alle giraffen evenveel vlekken? En waar, ik citeer: ‘het poepgat in een zeemeermin’ zit. Jordan, kind van zijn vader, kon een potje bekvechten nooit weerstaan, hoe onzinnig het onderwerp ook was en ik was helemaal daas van hun gekwebbel.

Ik parkeerde op Dody’s oprit en trok de sleutels uit het contact. Paige duwde het portier open en sprong uit de auto als popcorn uit de pan, met Jordan op haar hielen. Ze doken in de overvolle borders en begonnen tussen de beelden door te zigzaggen.

‘Pas op met dat onkruid!’ riep ik. ‘Misschien zitten er stekels tussen!’

Ze gingen gewoon door en hadden totaal geen boodschap aan mijn waarschuwing. Dat werd vanavond doornen uit voetjes pulken.

Ik stapte uit de auto en klom het verweerde trappetje op naar het huis van mijn tante Dody. Ik was er al meer dan een jaar niet geweest, maar deed de deur gewoon open zonder te kloppen. De luitjes in Bell Harbor hadden zoveel vertrouwen in elkaar dat ze niet aanklopten of hun deur op slot deden. En ze vonden het leuk als je ze ‘luitjes’ noemde; een woord dat ik gewoonlijk niet gebruikte, maar nu ik hier toch de hele zomer zou blijven, zou ik mijn best doen om me aan te passen.

Toen mijn open schoenen het perzikkleurige linoleum raakten, was de ratjetoe van prullaria meteen een klap in mijn minimalistisch ingestelde gezicht. De rommel was zo oogverblindend en zenuwslopend, dat ik even naar adem hapte. Een gemacrameede uil tuurde afwezig door de kamer met zijn houten kraalogen. Een frettenkooi die al lang geen stinkende bewoner meer had, zat propvol met stoffige zijden rozen. Hoogstwaarschijnlijk een aandenken aan zijn begrafenis. Porseleinen ballerina’s gingen de strijd om plankdominantie aan met Elvis-poppetjes, en een elandenkop, die met zijn gewei de hele breedte van de schoorsteenmantel besloeg, had jolig een Detroit Tigers-baseballpetje over één oor.

Ik kreeg het benauwd. Dody’s uitdragerij had altijd een desoriënterend effect op me.

Ze kon nou niet bepaald een nauwkeurige huisvrouw genoemd worden, en ik werd juist altijd zo genoemd.

‘Dody? Hallo?’ riep ik.

Het getrippel van hondenpoten waarschuwde me kort voordat ik bruusk tegen de muur werd gedrukt door Lazyboy en Fatso, twee potige, onbehouwen honden van een onbestemd merk die me ongemanierd begonnen af te lebberen. Met hun onvoorwaardelijke liefde deelden ze hun kwijl met iedereen. Ik tilde mijn knie op om hen weg te duwen, maar ze bleven maar doorgaan. Het leek wel alsof ik bacon in mijn zak had, ze rilden van genot.

Ach, hoe fijn moet het zijn om een hond te zijn en zulke ongeremde vreugde te ervaren.

‘Dody,’ riep ik weer. ‘Roep de honden eens bij je!’

‘Sadie? Schat, ben jij het? Eindelijk!’

Mijn tante zeilde de hoek om en wapperde met haar gebruinde armen boven haar blonde krullen. Het leek wel of ze blij was om mij te zien. Of stond het huis in de fik? Over haar felblauwe kimono droeg ze een roze, gebloemd schort. Terwijl ze geoefend de honden opzijschoof met haar brede heup, nam ze me in een stevige, anaconda-achtige omhelzing.

‘Ik dacht dat je nooit zou komen! Hoe was de rit?’

Ze duwde met haar andere heup toen de honden me opnieuw aan wilden vallen. ‘Ben je door de Hoofdstraat gekomen? Heb je het nieuwe postkantoor gezien? Zijn de waterspuwers niet fantastisch? Goddank dat het niet sneeuwde. Maar het is dan ook juni, dus natuurlijk sneeuwt het niet. Lazy, ga van mijn voet af.’ Ze duwde hem met haar hand weg. ‘Nou? Waar zijn de kinderen? Zijn ze er?’

Mijn tante was net een tsunami op pluizige sloffen én in een kimono, om de een of andere vreemde reden.

‘Ze zijn buiten de kabouters aan het tellen.’

Haar ogen straalden. ‘O, ik kan niet wachten tot ik ze zie. Zijn ze gegroeid? Natuurlijk zijn ze dat.’

Ze trok me terug naar de voordeur en duwde zo hard tegen de hordeur dat hij tegen de zijkant van het huis klapte en weer dichtsloeg.

Ze schudde haar hoofd. ‘Verdorie. Had Walter die deur nou maar gemaakt voordat hij doodging.’ Ze deed hem wat voorzichtiger open en terwijl ze in het zonlicht stapte, sloeg ze haar handen tegen haar wangen bij de aanblik van mijn ondeugende kroost. ‘O, daar zijn ze! De kinderen. Sadie, zijn het geen schatjes?’

Paige had een handvol groene blaadjes beet waar de wortels nog aan zaten en Jordan probeerde een kei van het formaat grapefruit in zijn zak te proppen. Mijn kinderen deinsden achteruit toen de honden aan kwamen gehold voor een nieuwe aflebbersessie.

‘Lazy! Fatso! Gedraag je!’ Dody klapte in haar handen en de honden slenterden treurig weg.

‘Jongens, kom even hallo zeggen tegen tante Dody.’

Paige kwam onmiddellijk aan draven. ‘Tante Dody, ik heb bloemen!’

‘Paige! Mama heeft nog zo gezegd dat je geen dingen uit andermans tuin mag halen!’ voer ik tegen haar uit.

‘Maar je zei dat dit allemaal onkruid was.’

Dody keek me vanuit een ooghoek aan en leunde toen voorover om Paiges wang aan te raken alsof die zo breekbaar als een zeepbel was.

‘Pluk jij maar zoveel bloemen als je wilt, schatje. Daar zijn ze voor.’ Dody nam het geïmproviseerde boeket aan en sloeg de klompjes aarde tegen haar met zijde bedekte been. ‘Deze zijn gewoon enig. En wie is die grote vent daar?’ Ze gebaarde naar Jordan. ‘Dat kan toch niet je kleine broertje zijn?’

Jordan aarzelde. Hij kende Dody wel, maar hij was sinds de scheiding heel verlegen geworden.

‘Ik ben niet klein,’ gromde hij.

‘Tuurlijk niet. Je bent al bijna zo groot dat je Jasper een klap voor zijn kanis kan geven.’

Je kon aan zijn gezicht zien dat Jordan zijn lachen probeerde in te houden.

Jasper was Dody’s oudste zoon en met zijn 1.92 meter veruit de langste van de familie. Hij had onlangs examen gedaan aan de hotelschool en liet altijd snel weten dat het ‘Het Instituut voor Culinaire Kunsten en Gastvrijheid’ heette.

‘Wist je dat Jasper een nieuwe baan heeft bij Arno’s? Het chicste restaurant van Bell Harbor, al zeg ik het zelf. Hij kan je er alles over vertellen. Jasper!’ brulde ze over haar schouder.

‘Is hij hier?’ vroeg ik.

‘O, ja hoor. Heb ik dat niet verteld? Hij woont weer thuis zodat hij geld kan sparen om een restaurant te kopen.’

Er ging een alarmbelletje af in mijn hoofd. Ze wist donders goed dat ze me niets had verteld, want als ze dat wel had gedaan, was ik misschien niet gekomen. Ze wist dat ik tijdens deze vakantie behoefte had aan een manvrij gebied. Als Jasper hier was, moest ik de badkamer delen met baardstoppels en een omhoog staande wc-bril. Hij zou vast in het wilde weg scheten laten en de honden de schuld geven. En ik zou de hele tijd een beha moeten dragen! Wat voor vakantie was dat nou? Mijn bedenkingen om hiernaartoe te komen, staken de kop weer op.

Het was geen gemakkelijke beslissing geweest om de kinderen uit hun vertrouwde omgeving te halen. Elk lang bezoek aan tante Dody had de potentie om chaos te creëren. Elk kort bezoek trouwens ook. Maar toen Richard ons verbood om te gaan, gaf dat de doorslag. Het passief-agressieve plezier dat ik had beleefd toen ik hem vertelde dat hij me niet kon tegenhouden, was het meer dan waard geweest. Dan maar opgescheept zitten met Jasper. Ik liep naar de auto en deed de achterklep open om de spullen uit te laden. Hij was tot de nok toe gevuld. ‘Travelling light’ was niet een van mijn sterkste punten en ik had alles meegenomen wat we gedurende de zomer nodig zouden kunnen hebben, en nog wat spullen die we niet nodig hadden. Ik was nou eenmaal graag voorbereid op alle mogelijke eventualiteiten. Je wist maar nooit wanneer je op een afgelegen plek vast zou komen te zitten en een bolletje touw en rubbercement nodig had. Richard plaagde me er altijd mee, maar hij had geen idee hoeveel werk ík erin had gestoken om zíjn vakanties gesmeerd te laten verlopen.

Dody wendde zich tot de kinderen. ‘Er ligt speelgoed voor jullie in de keuken, schatjes. Het is voornamelijk oude troep van mijn vriendin Anita Parker. Ze heeft net haar zolder opgeruimd.’

Paige en Jordan gilden het uit en renden meteen naar binnen. Als er speelgoed beloofd werd, oude troep of niet, dan was Jordan zo over zijn verlegenheid heen.

Toen keerde Dody zich weer naar mij en zei: ‘Anita’s vogel is dood. Had ik dat al verteld? Wat een ellende.’ Ze liet haar stem naar een waardig volume dalen. ‘Opgeslokt door haar eigen kat! Kun je het je voorstellen?’

‘Bedoel je die vogel die me gebeten heeft toen ik klein was?’ Ik was doodsbenauwd voor dat beest.

Dody knikte. ‘Waarschijnlijk wel.’ Ze omhelsde me weer. ‘O, ik ben zo blij dat je er eindelijk bent! Drie jaar is veel te lang.’

Ik bevrijdde me uit haar omhelzing en trok aan een koffer. ‘Zo lang is het nou ook weer niet geleden, Dody.’

‘Tut tut, die paar keer dat je in een hotel verbleef tellen niet mee.’ Ze veegde een pluk haar van mijn wang alsof ik drie was in plaats van dertig.

‘We logeerden toen niet hier omdat Richard allergisch is voor honden.’

‘Gelul. Hij mocht me gewoon niet.’

Daar had ik niks tegen in te brengen. Richard vond Dody grofgebekt en dominant en hij vond dat haar huis altijd naar kool en patchoeli rook. Wat ook zo was.

Om maar snel over iets anders te beginnen, zei ik: ‘Ik heb de papieren voor de scheiding vorige week getekend.’

‘Echt waar? Goddank.’

Ik werd nogmaals overdreven omhelsd.

‘Ik mocht hem ook niet, hoor.’ Dody wreef in haar handen alsof haar herinnering aan hem een vettige vlek was. ‘En nu dat allemaal achter de rug is kunnen we voor je op zoek gaan naar een betere man.’

Ik trok nog een koffer uit de auto en vloerde haar er bijna mee. ‘Waarom zou ik nog een man willen?’

Ze keek zo verbijsterd dat je zou denken dat ik net een stuk chocoladetaart had afgeslagen. ‘Omdat je niet voor altijd single kunt blijven, suffie.’

Ik liet de koffers met een plof op het zand van de oprit vallen.

‘Technisch gezien ben ik nu vijf dagen gescheiden, Dody. Oom Walter is al zes jaar dood en jij bent ook nog steeds single.’

‘Maar je bent al meer dan een jaar alleen. En ik zit niet stil, hoor. Ik heb laatst zelfs een heerlijke man ontmoet. Heb ik dat niet verteld? Ik kwam hem tegen op de schietbaan.’

‘De schietbaan? Wat moet jij nou op een schietbaan?’

‘Oefenen, suffie. Als je niet kunt schieten, moet je ook geen geweer in huis hebben.’

Ik kreeg van schrik bijna mijn hand tussen de achterklep. ‘In huis? Sinds wanneer heb jij een geweer in huis?’

Dit was niet best. Mijn tante kon nog niet eens met een waterpistool overweg, laat staan met iets waar echte kogels uit komen.

‘Sinds een paar weken. Vanwege dat stinkdier, weet je wel.’

‘Welk stinkdier?’

‘Die ene die steeds in onze vuilnis zit. Vorige week heeft hij Lazyboy recht in het gezicht gesproeid.’

‘En nu wil je hem doodschieten?’

‘Tuurlijk niet!’ Ze bukte om de kleinste koffer op te pakken. ‘Ik schiet gewoon boven zijn kop om hem bang te maken. Hoe dan ook, hij heet Harry.’

‘Je noemt het stinkdier Harry?’

Ze keek me aan alsof ik degene was die wartaal uitsloeg. ‘Waarom zou ik een stinkdier Harry noemen? Dat is belachelijk. Harry is die man die ik heb ontmoet. Hij is tandarts. Hij heeft trouwens prachtige tanden. En zijn kleindochter werkt bij de Starbursts.’

‘Starbursts?’

‘Ja, die koffietent.’

‘O, je bedoelt Starbucks.’

‘Die ja. Ik ben gek op die macho’s, jij niet?’

‘Ze bedoelt macchiato’s,’ zei Jasper, die eindelijk uit het huis was gekomen. Hij omhelsde me vlug en pakte vervolgens een paar koffers op. ‘Welkom in Casa de Loco.’

‘Dank je.’

Mijn neef was niet veel veranderd sinds de laatste keer dat ik hem had gezien. Langer, en als het mogelijk was nog ietsje dunner, maar nog steeds de jongensversie van mijn tante, met blonde krullen en lichtblauwe ogen. En hij was niet zo heel erg behaard, dus misschien zou ik toch geen last hebben van baardstoppels in de badkamer.

‘Hoe dan ook,’ zei Dody, ‘Harry is Italiaans. Hij heeft een snor, zoals alle Italianen. En hij heeft natuurlijk ook een pistool. Maar weet je wat het allermooiste is?’ Ze giechelde meisjesachtig. ‘Hij lijkt precies op Dr. Phil!’

Meen je dat nou? En dat was het allermooiste?

‘Ik heb hem trouwens ontmoet, Dr. Phil,’ ging ze verder terwijl Jasper en ik mijn spullen het huis in droegen. ‘Bij de opnames van zijn show. Hij vond mijn sjaal heel apart. Die ene die Walter voor me gekocht heeft bij Fort Knox. Je weet wel, die op een enorm biljet van honderd dollar lijkt. Hoe dan ook, die Dr. Phil is de charmantste man aller tijden, ook al keek hij steeds naar mijn boezem.’ Ze ging rechtop staan. ‘Walter zei ook altijd dat ik een mooie bos hout voor de deur had.’

‘Jezus, mam,’ zei Jasper en hij trok een vies gezicht.

‘Wat nou? Het is toch zo?’

 

‘Waar bleef je nou, mama?’ vroeg Paige toen ik later die middag eindelijk bij hen op het strand kwam zitten. Jasper had wat stoelen bij elkaar in een halve cirkel gezet, zodat we aan het water naar de zonsondergang konden kijken. Dody en hij waren er al samen met de kinderen heen gegaan.

‘Ik was de boel aan het opruimen,’ zei ik.

Ze zette haar handen in haar zij en fronste haar wenkbrauwen. ‘Je bent altijd aan het opruimen!’

‘Schatje, zouden Jordan en jij wat vogelveren voor me willen zoeken?’ onderbrak Dody haar. ‘Als jullie dat doen, maak ik voor jullie allebei een dromenvanger.’

Paige knikte, trok Jordan mee en huppelde weg.

Jasper gebaarde naar een strandstoel. ‘Ga zitten. Biertje?’ Hij greep in de rode koelbox die naast hem in het zand stond.

Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst een biertje had gedronken. In Glenville dronken de vrouwen geen bier. Daar nipten ze aan dure chardonnay in glazen met een elegante voet. En de meesten van hen maakten meteen de hele fles soldaat om hun Prozac mee weg te spoelen. En met hen bedoel ik mezelf.

Maar ik was nu officieel met vakantie. Tijd om te ontspannen.

‘Graag, lijkt me heerlijk, dank je.’

Ik had het flesje nog maar net aangenomen van mijn ene neef of het onmiskenbare geluid van mijn andere neef klonk over het strand.

‘Eindelijk vrij, meissie! Je bent eindelijk vrij!’

Fontaine, Dody’s jongste zoon, kwam met twee treden tegelijk het terrastrapje af gehold. Zijn opengeknoopte limoengroene shirt wapperde in de wind, zijn donkere haar was kunstig in vorm geplakt met gel en hij had een hip nieuw sikje. Hij kuste de lucht naast mijn oren. ‘Je ziet er schitterend uit, Sades. Een gebroken hart doet je kennelijk goed.’

‘Dank je, Fontaine. Je ziet er zelf ook niet verkeerd uit.’

Hij lachte zijn onnatuurlijk witte tanden bloot en spande zijn slanke biceps aan. ‘Ja toch? Ik doe aan yoga, samen met mams.’

Jasper verslikte zich in zijn bier. ‘Het is echt walgelijk om te zien.’

Fontaine trok een donkere wenkbrauw op en zei: ‘Je bent alleen maar jaloers omdat ik zo lenig ben.’

‘Tuurlijk joh. Als ik ooit mijn hoofd in mijn eigen hol moet steken, doe ik wel een keer mee. Hier, neem een biertje.’ Hij gooide het flesje naar Fontaine die het met een zwierig gebaar opving.

‘Lief zijn voor elkaar, jongens,’ zei Dody. Ze stak haar been uit en wiebelde met haar voet. ‘Vind je mijn nieuwe slippers niet enig, Fontaine? Ze waren echt een koopje bij de dollarwinkel. Ze kostten maar één dollar.’

‘Je meent het,’ mompelde Jasper, die ongevoelig was voor de blijdschap die je kunt voelen bij het vinden van goedkope schoenen.

‘Schitterend, mam. Echt een goeie vondst.’ Fontaine plofte neer op een strandstoel en ik deed hetzelfde.

De zon kreeg een oranje gloed en wierp licht en schaduwen op het zand. Het was bijna tijd om de kinderen naar bed te brengen, maar Paige stond giechelend veren in de lucht te gooien en te kijken hoe ze naar beneden dwarrelden. Jordan zat met een aangespoelde stok in een opgedroogde klomp zeewier te porren. Misschien konden ze voor één keertje wat later opblijven, dan zouden we morgen wel beginnen met een vaste routine.

‘Fontaine, vertel Sadie eens over je interview voor dat tijdschrift,’ zei Dody en ze wendde zich daarna tot mij. ‘Hij is geïnterviewd voor een blad. Vind je dat niet spannend? Het gaat helemaal over zijn nieuwe baan als interieurontwerper en dat iedereen tegenwoordig aan fong shoewie doet.’

‘Het was maar een kort tekstje, mam.’ Fontaine nam een slokje bier.

‘Maakt niet uit, het was heel vleiend.’ Ze depte haar vochtige ogen. ‘Jij hebt je topbaan in de binnenhuisarchitectuur, Jasper werkt in een toprestaurant en heeft een prachtige vriendin. Jullie doen het allebei zo goed.’ Haar stem haperde even door de emoties. ‘Walter en ik zijn zo trots op jullie.’

‘Heb je weer met papa gepraat?’ zei Jasper zo droog als het zand.

‘Niet rechtstreeks, natuurlijk. Maar mijn spiritueel begeleider heeft hem gesproken. Ze is heel wijs.’ Dody tilde haar voet weer op om te bewonderen hoe het zonlicht glinsterde op haar ééndollarslipper.

‘Wijs genoeg om je geld af te troggelen en onzin te verkopen. Als ze zo goed met papa kan praten, vraag dan maar eens waar de goede hark is.’

‘Je kunt hem niet lastigvallen met dat soort triviale, aardse vragen,’ antwoordde ze.

‘Waarom niet? Hij heeft toch niks anders te doen,’ antwoordde Jasper.

‘Nou, puh. Ik heb geen zin om het hier nog langer met jou over te hebben. Sadie, vraag Fontaine maar eens naar dat artikel. O, en naar de verbouwing van zijn huis, want daarom logeert hij ook een paar weekjes bij ons.’

Ik morste van schrik bier op mijn T-shirt. ‘Jij logeert hier ook?’ Shit! Met hoeveel mannen kreeg ik het wel niet te stellen tijdens dit verblijf?

‘Ik verplaats een paar muren. En dat stof van het stucwerk is echt de pest voor mijn bijholtes. Trouwens, je zult veel meer plezier hebben nu ik er ook ben. Je kunt toch niet de hele dag bij mijn moeder gaan zitten?’

Au contraire! Dat was precies wat ik van plan was geweest. Lekker lui nietsdoen. Uren op het strand liggen, een potje dammen met de kinderen, domme tv-programma’s kijken en de persoonlijke hygiëne laten sloffen. Ik was hier om mannen te ontvluchten, maar mijn visioen van een louter in oestrogenen gehulde zomervakantie verdween sneller dan de poolkappen. Tuurlijk, Fontaine was leuk, net zoals een suikerspin leuk is. Maar die is ook mierzoet en van te veel suikerspin kreeg ik altijd knallende koppijn. Net als van Fontaine.

Ik glimlachte geforceerd. ‘Geweldig. Het wordt te gek.’

Ik keek weer naar het water en goot mijn bier naar binnen. Dit was absoluut niet wat ik voor ogen had gehad. Maar ja, wat pakte er in mijn leven nou wél uit zoals ik het gepland had?

Fontaine stootte met zijn elleboog tegen de mijne. ‘Dus, honnepon, wat is er nog meer voor nieuws onder de zon, behalve de volledige mislukking van je huwelijk?’

Hij was al net zo bot als modebewust; heel erg dus.

‘Niet zoveel. Richard is nog steeds boos dat ik het huis heb gekregen, mijn moeder is nog steeds boos dat ik ben gescheiden en mijn zus is boos omdat ik hem niet eerder gedumpt heb. En ik denk erover om mijn haar af te knippen. En jij?’

‘Ja, ik denk dat je dat zeker moet doen.’

‘Dat bedoel ik niet. Hé, wacht eens even, je zei net nog dat ik er schitterend uitzag.’

Ik begon me nu al aan hem te ergeren.

‘Je ziet er ook schitterend uit. Voor het grootste gedeelte. Maar je haar kan wel een opknapbeurtje gebruiken. We moeten weer ons best gaan doen nu je weer op de markt bent.’

Ik ging zo abrupt overeind zitten dat een zwerm meeuwen opvloog. ‘Ik ben niet op de markt!’

‘Tuurlijk wel!’ Hij zette zijn lege flesje in het zand.

‘Dat zei ik ook al!’ zei Dody en ze knikte nadrukkelijk.

‘Dat ben ik niet.’ Ik schudde mijn hoofd al even nadrukkelijk.

‘Vergeet het maar, Sadie. Je bent hun speciale project deze zomer, wist je dat niet?’

‘Tut tut, Jasper. Stil jij,’ siste Dody.

‘Heb je me daarom hier uitgenodigd?’ Een golf van misselijkheid kwam opzetten en mijn nek begon te prikken alsof ik uitslag had. Ik had kunnen weten dat de dringende uitnodiging van mijn tante een achterliggende reden had. Ze was niet voor niets voorzitter van de Vereniging voor Bemoeials van Bell Harbor.

‘Luister maar niet naar hem hoor, schat,’ stelde Dody me gerust. ‘We willen je alleen maar verzorgen en je gebroken geest weer helen.’

‘Ik heb geen gebroken geest!’

Fontaine en zijn moeder keken elkaar aan met een blik die zei: Ze is er zo erg aan toe dat ze niet eens doorheeft hoe erg ze eraan toe is.

‘Echt. Het gaat prima met me. Ik heb alleen behoefte aan een beetje vakantie.’

‘Wind je nou niet zo op, lieverd,’ verzuchtte Fontaine. ‘We willen alleen maar dat je wat plezier hebt, hoor.’

‘Ja, nou, voor mij heeft plezier niets met mannen te maken.’

‘Schatje toch,’ zei Dody lichtelijk afkeurend, ‘je kunt je niet verzetten tegen het evenwicht in het universum. Zonder de wanhoop van vandaag kunnen we de vreugde van morgen niet voelen.’

‘Heb je dat van Dr. Phil?’ vroeg Jasper, die het laatste restje van zijn bier opdronk waarna hij meteen in de koelbox naar de volgende greep.

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, niet van Dr. Phil. Van Kung Fu Panda. Niettemin mag Sadie geen afkeer van romantiek ontwikkelen door één rotte appel.’

‘Romantiek?’ snoof Fontaine. ‘Wie heeft het over romantiek? Ik heb het over een goeie beurt. Met… hém bijvoorbeeld.’ Hij knikte naar de kustlijn.

Langs de branding jogde een man. En wat voor een. Gebruind, lang, gespierd en bezweet. Het type man dat precies wist hoe de zon op de golven weerkaatste en over zijn glanzende spieren scheen. IJdele rotzak. Hij was precies het type dat ik wilde vermijden, met zijn lange, stomme benen en zijn domme, brede schouders. Hij had net zo goed meteen ontrouw op die opbollende biceps – waar ik mijn ogen niet van af kon houden – kunnen laten tatoeëren. Verdomme.

‘Wie is dat?’ fluisterde ik, en ik klonk hijgeriger dan de bedoeling was. Had ik al verteld dat hij bezweet was?

Fontaine glimlachte. ‘Ik weet het niet. Ik noem hem altijd De Renner.’

De Renner rende voorbij en zwaaide onhandig terwijl Dody, Fontaine en ik bleven staren en Jasper aan het etiket van zijn bierflesje pulkte.

‘Hé Fontaine!’ verbrak Paige onze collectieve trance terwijl ze aan kwam rennen.

‘Hé liefie. Geef me eens een dikke knuffel.’ Hij trok haar naar zich toe en gaf haar een kus op de wang.

Mijn dochter aanbad Fontaine, en niet in de laatste plaats vanwege hun gezamenlijke fascinatie voor alles wat glinsterde en glom.

‘Het prikt,’ zei ze en ze reikte omhoog om zijn sikje aan te raken. ‘Waarom zit dat op jouw gezicht?’

Fontaine moest lachen. ‘Dat is nou stijl, meissie. Daardoor zijn wij anders dan de dieren. En de boeren.’