12
Een stel meedogenloze kamikazepiloten zat raketten af te vuren in mijn hoofd. Ik werd wakker met zo’n verschrikkelijke hoofdpijn, dat het leek alsof iemand met roestige breinaalden mijn hersenen bewerkte. Toen ik omrolde, duurde het wel elf minuten voordat mijn maag ook mee was gerold. Toen kwamen de herinneringen aan mijn beschamende gedrag opzetten. Ik had gehuild. Ik had in dat mooie restaurant in mijn zwoele rode jurk en mijn hoge hakken een potje zitten janken om een vervelend joch. Nee, nog erger. Ik had gehuild vanwege een of andere vuile sloerie. Een YouTube-filmpje waarin ik naakt de klompendans doe met een wezel op mijn hoofd zou minder vernederend zijn geweest.
Des dacht vast dat ik psychotisch was. Maar het maakte niks meer uit. We waren toch alleen maar buren? Alsof het mij één mallemoer kon schelen wat hij van mij vond. Nu hoefde ik me tenminste niet meer af te vragen of hij me wel aantrekkelijk vond. Dat had ik mooi uit de wereld geholpen en het scheelde een hoop tijd en gedoe.
Maar waarom voelde ik me dan alsof mijn lichaam een donororgaan wilde afstoten?
Uit mijn raam zag ik hoe de schitterende blauwe lucht en fel schijnende zon me uitdaagden. Het was een prachtige nieuwe dag. Tegen mijn zin begon ik weer te huilen. Ik wilde geen nieuwe dag, vol met hetzelfde gedoe als gisteren. Ik wilde niet alleen zijn. Maar ik had het lef niet om er wat aan te doen.
‘Mama?’ Paige deed mijn slaapkamerdeur open en keek naar binnen.
Ik veegde mijn tranen weg. Dat was ook zo. Ik was niet alleen! Ik had mijn kinderen. Zij zouden me verzorgen wanneer ik seniel werd en orthopedische schoenen moest dragen en mijn beha over mijn blouse aantrok. Jordan zou me elke zondag op komen halen uit verzorgingstehuis Zonnestraal om me naar de kerk te brengen en daarna zouden we naar het park gaan om de eendjes te voeren. Op woensdag zou ik mijn versleten grijze vest dragen en zou Paige me mee uit winkelen nemen. Het was niet een heel spannend toekomstbeeld, maar ik vond het goed genoeg.
‘Kom maar binnen, schatje,’ zei ik lusteloos.
Ze kwam aangehold en haar uitbundigheid vergrootte nog eens de kloof tussen haar jeugdigheid en mijn aanstaande oude dag. Ze klom op het bed en over me heen, waarbij ze met haar knie tegen mijn maag stootte die zich nog eens omdraaide.
‘Heb je leuk bij Des gespeeld?’
‘Ja, schat.’ Het had geen zin om haar de waarheid te vertellen als dat niet noodzakelijk was. Laat haar nog maar een tijdje in sprookjes geloven.
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘We zijn gaan eten in een restaurant.’
‘Heb je macaroni genomen?’ Ze pulkte aan de franje van een kussen.
‘Nee, ik had vis.’
Ze rimpelde haar neus. ‘Getsie. Ik hou niet van vis. Heb je ijs toe genomen?’
‘Nee.’
‘Hmm.’ Ze keek naar mijn gezicht. ‘Waarom zijn je ogen zo dik?’
Ik wreef erin met beide handen. ‘Ik ben gewoon moe.’
‘Waarom ben je moe? Het is ochtend.’
Moest ik haar nou vertellen dat ik moe was omdat haar vader een betreurenswaardig excuus voor een man was die mijn kijk op het leven had verwoest? Of dat ik op de Solo Express stapte met een enkeltje naar Eenzamerdam? En bovenal, moest ik haar waarschuwen dat hoe leuk een man haar ook leek te vinden, hij altijd naar andere vrouwen zou blijven lonken?
‘Och, zomaar,’ zei ik. ‘Waar is Jordan?’
‘Hij zit beneden te kijken hoe Fontaine yoda doet.’
‘Wat?’ Ik mocht hopen dat ze iets anders bedoelde.
Paige zwaaide haar armen omhoog, sloeg haar handen boven haar hoofd tegen elkaar en liet ze toen langzaam zakken tot voor haar buik. ‘Die buigerige oefeningen. Yoda.’
‘O, yoga. Oké. Nou, mama gaat zich nu aankleden. Waarom ga jij niet naar beneden en dan kom ik er zo aan.’ Ik duwde de deken van me af en ademde heel diep in.
‘Mogen we gaan zwemmen?’
‘We zullen zien, liefje. Mama voelt zich nu niet zo lekker.’
‘Des zegt dat het een mooie dag is om te gaan zwemmen.’
Mijn maaginhoud bereikte bijna mijn mond. ‘Wanneer zei hij dat?’
‘Vanmorgen.’
‘Heb je hem vanmorgen gesproken?’ In mijn hersenen schoten de neuronen alle kanten op en geen één ervan maakte een logische verbinding.
Paige knikte en haar krullen slingerden voor haar gezicht.
‘Wanneer vanmorgen?’
Ze kroop van het bed af. ‘Toen we buiten zaten te ontbijten en hij aan het joggen was.’
Het was dat ik nog wel wat moedergevoelens had, maar anders had ik mijn kind bij de schouders gepakt en door elkaar gerammeld. ‘Wat zei hij nog meer?’
Ze nam de vraag letterlijk en antwoordde: ‘Hij zei: “Hoi Paige, hoi Jordan.” En ik geloof: “Hoe is ie, Fontaine?” En toen vertelde hij een grotemensengrapje en kon ik ze niet verstaan.’
‘Hoe weet je dat het een grotemensengrapje was?’
‘Omdat ik vroeg wat er zo grappig was en toen zeiden ze dat het een grotemensengrapje was.’
Daar had je het al. Iedereen wist het. Maar nu werd me op z’n minst de vernedering bespaard het zelf te moeten vertellen. ‘Is hij er nog?’
Paige schudde haar hoofd en liep naar de deur. ‘Nee. Aju paraplu.’ En ze vertrok met haar dansende krullen. Met moeite ging ik rechtop zitten en probeerde de afgelopen vierentwintig uur te verwerken, vrezend dat de komende vierentwintig uur nog erger zouden worden.
Ik trok een wijde broek en oversized T-shirt aan en probeerde mijn tanden te poetsen. Het kostte meer moeite dan anders om de tandpasta te laten schuimen, waarschijnlijk doordat mijn mond zo droog was dat het wel leek alsof ik had geslapen met een stofzuigerslang in mijn mond.
Ik trippelde naar beneden en hoorde mompelende stemmen uit de serre komen. Als ik de koffie en ibuprofen kon bereiken voordat iemand me zag, kon ik die misschien pakken en weer naar boven glippen. Maar zodra mijn grote teen de hardhouten vloer raakte, sprong Fontaine op me af als roddelpers op een tieneridool.
‘Ho ho, snoezepoes. Daar ben je dan eindelijk!’
Ik bukte. Mijn lichaam reageerde zo traag dat het dacht dat ik me nog kon verstoppen. Nooit geweten dat Fontaines stem zo schel was. Was dat altijd al zo geweest? Met zulk gekrijs kon hij vleermuizen nog wegjagen.
Hij kwam in een fietsbroekje en een knaloranje nylonshirt de keuken in. ‘Hoe was het gisteren?’
‘Grappig hoor,’ zei ik en ik greep met een trillende hand naar een koffiemok.
Zijn donkere wenkbrauwen fronsten. ‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Je weet allang dat ik mezelf voor schut heb gezet.’
De gefronste wenkbrauwen gingen omhoog. ‘Waar heb je het over? Wat is er gebeurd?’
Ik zette de koffiepot terug en nam een slok. De koffie brandde in mijn keel, maar liet op de een of andere manier toch helemaal geen vocht achter. Ik keek Fontaine met bloeddoorlopen ogen aan. ‘Heeft Des dat niet verteld?’
Fontaine schudde zijn hoofd waardoor zijn pony heen en weer zwiepte. Hij pakte een stoel en ging zitten. ‘Nee, dat heeft hij niet gedaan, dat ga jij nu doen!’
Was het mogelijk dat Des mijn vernedering niet had onthuld? Richard zou er een hele vertoning van hebben gemaakt. Hij vond het prachtig om verhalen te vertellen over mijn blunders. Zoals die keer dat ik per ongeluk een keiharde scheet had gelaten tijdens een begrafenis, precies op het moment dat de priester vroeg of iemand nog iets met de aanwezigen wilde delen. Of die keer dat we uit eten waren met Richards baas en ik ontdekte dat er allemaal babypoep van Jordan op mijn mouw zat.
‘Heeft Des echt niks verteld?’
Fontaine sloeg met zijn hand op tafel van ongeduld. ‘Het enige wat hij zei was dat het gezellig was geweest. En wat is jouw versie van het verhaal?’
‘Ik heb gehuild.’
‘Je hebt wat?’
‘Ja. Ik heb zitten brullen als een klein kind.’ Ik kon net zo goed alles eerlijk opbiechten.
Fontaine sloeg zijn handpalmen tegen zijn wangen, volledig ontzet. ‘Waarom? Waarom heb je dat gedaan?’
Mijn tweede slok brandde lang niet zo erg als de eerste nu mijn slokdarm littekenweefsel had gevormd.
‘Och… ik denk dat het voor dertig procent aan de sake lag en voor zeventig procent aan een of andere del aan wie hij me voorstelde als “gewoon een buurvrouw”.’
Fontaine zoog de lucht door zijn tanden naar binnen. ‘De klootzak.’
Ik knikte. ‘Ja toch?’
Dody zwierde de keuken binnen in een zijdeachtige gele kaftan. ‘Goeiemorgen, schatje. Hoe was het gisteravond?’
‘Daar hadden we het net over,’ zei Fontaine. ‘Onze Sadie is blijkbaar een klein beetje ingestort.’
‘Niet een klein beetje!’ zei ik.
‘Het is echt zo. Ik was erbij,’ riep Jasper die de trap af kwam stormen.
Fantastisch. Nu konden we met z’n allen sectie verrichten op mijn avond.
Jasper gaf Dody een kus op haar wang, knipte met zijn vingers bij Fontaines oor en trok een gezicht naar mij. Vervolgens schonk hij zichzelf een kop koffie in.
Fontaine zette zijn ellebogen op tafel en sloeg zijn handen in elkaar.
‘Goed, kom maar op! Wat is er precies gebeurd?’
Ik haalde mijn schouders op en schudde mijn hoofd. ‘Ik heb te veel gedronken. Hij noemde me zijn buurvrouw. Ik heb gehuild. Hij vraagt me nooit meer mee uit. Meer valt er niet te vertellen.’
‘Met “gehuild” bedoel je dan dat je één delicate traan op je wang had, of was het compleet met naar adem happen, hikken en enge gezichten trekken?’
‘Ergens daartussenin, zou ik zeggen,’ antwoordde Jasper.
‘Nietes! Zo erg was het niet.’
‘Je hebt je neus afgeveegd aan het tafelkleed, Sadie.’
‘Nietes! Dat was mijn servet!’
‘Nee hoor, echt niet. Je trok het tafelkleed omhoog en Des moest de glazen grijpen zodat ze niet om zouden vallen.’
O mijn god. Het was dus toch mogelijk om me nóg slechter te voelen. Ik kon me er helemaal niks meer van herinneren.
Dody omarmde me stevig en klopte op mijn rug. ‘Maak je geen zorgen, schat. Zulke dingen gebeuren weleens. Des begrijpt het wel. Heb je er wel aan gedacht zijn egel te strelen?’
‘Wat?’ bracht ik verbaasd uit.
‘Zijn egel. Je weet toch wel hoe graag mannen het over zichzelf hebben.’
‘Ego,’ vertaalde Fontaine.
‘O, eh, ja. Ik denk van wel.’
‘Zo erg kan het trouwens niet geweest zijn, want Des was hier vanmorgen nog.’
‘Misschien wilde hij het lijk identificeren,’ plaagde Jasper.
Ik kneep in zijn arm. ‘Dat is niet lief!’
‘Ben ik ook niet.’
‘Nee, dat is duidelijk.’
Jasper lachte en bewoog zich buiten mijn bereik. ‘Oké, oké. Ik zal aardig zijn. Zo erg was het niet gisteravond.’
‘Niet? Dus ik heb mijn neus niet afgeveegd aan het tafelkleed?’
‘O jawel. Dat wel. Maar ik denk dat Des het wel grappig vond.’
‘Echt waar?’ zei Fontaine ongelovig. ‘Maar dat is smerig!’
‘Ach, alsof jij niet nog veel ergere dingen hebt gedaan,’ daagde ik hem uit.
‘Wat twee volwassenen binnenskamers doen, of in een lift, is niet te vergelijken met dit. Ik heb mijn neus nog nooit in een tafelkleed gesnoten.’
‘Ik heb niet gesnoten. Ik heb hem alleen maar afgeveegd.’ Het kwam allemaal langzaam terug.
Jasper hield zijn hoofd scheef en gaf toe: ‘Het was inderdaad meer vegen dan snuiten.’
‘Zie je wel!’
‘Ik snap het niet,’ zei Dody. ‘Waarom moest je huilen?’
‘Omdat hij me voorstelde als zijn buurvrouw.’
Jasper snoof. ‘Je bént ook zijn buurvrouw, suffie. Waarom is dat beledigend?’
‘Dat snap jij toch niet,’ zei ik sip.
‘Dat klopt.’
‘Ik vrees dat ik het ook niet snap, schatje. Waarom raakte je daardoor van slag?’ vroeg Dody.
Jemig, wat hadden die lui?
‘Laat maar. Het maakt nu toch niks meer uit. Het is omdat Des zo…’ Ik wapperde met mijn handen alsof de woorden onzichtbaar om me heen fladderden en ik ze niet te pakken kreeg. ‘En ik ben zo… nou ja, het is gewoon beter zo,’ zei ik beslist. Ik keek om me heen om te zien of ze hadden begrepen wat ik allemaal niet gezegd had.
Dody keek afkeurend. ‘Puh! Jongedame, denk je nou echt dat ik niet zenuwachtig was op die regenachtige dag toen ik voor het eerst bij Walter in de auto stapte? Hij was volwassen en joviaal en ik was een doorweekt sprietje in een tweedehands jurk en met sproeten van hier tot Tokio. Ik ben niet altijd zo evenwichtig geweest, hoor!’ Ze betastte haar haar en trok er een roze kruller uit. ‘Maar ik had mijn zinnen op hem gezet en niets of niemand kon mij nog tegenhouden.’
Fontaine en Jasper glimlachten naar elkaar. Zij hadden dit verhaal al vaker gehoord.
‘Hij bracht me die dag naar huis en ik zal je wat vertellen, de volgende dag kwam hij terug. En de dag daarna en de dag daarna. En weet je waarom?’
Ik was in de verleiding om te zeggen: Omdat oom Walter een borstenman was?
Maar Dody ging door: ‘Omdat hij zei dat ik het zonnigste meisje was dat hij ooit had ontmoet. Hij werd blij van mij en zei dat ik de zon nog zag schijnen achter een paddenstoelwolk, wat hij daar ook mee bedoelde. Dus misschien was ik toen niet de knapste, of de slimste, of de rijkste, maar ik maakte hem gelukkig. En daarom trouwde hij met me.’
‘Dat is geweldig, Dody. Maar zo ben ik niet. En het doet er ook allemaal niet toe, want aan het eind van de zomer ga ik weer weg en ook al vind ik hem leuk en hij mij, wat hebben we eraan?’
Ze wees met haar vinger naar mijn neus. ‘Glenville is heus niet zo ver weg, jongedame. Je gebruikt het als excuus. Je hebt overal wel een smoesje voor, maar niet één goede reden.’
‘Dus je vindt dat ik moet doen alsof ik gelukkig ben zodat Des mij leuk vindt? Dat is wel een beetje huichelachtig, vind je niet?’
‘Nee, suffie. Niet dóén alsof je gelukkig bent, maar ervoor kíézen gelukkig te zijn.’
Ik snapte er helemaal niks van. Geluk kon je niet kiezen, het was puur toeval. Je had het of je had het niet.
‘Zo simpel is het niet, Dody.’
‘Jawel. Jij maakt het ingewikkeld.’
Ik keek naar mijn neven voor hulp. Jasper schudde zijn hoofd en liep weg, maar Fontaine knikte instemmend met zijn lippen op elkaar geperst.
Dody klopte weer op mijn rug. ‘Je weet toch wat ze zeggen, schatje? Je moet er zelf wat van maken!’
Misschien zou mijn zus snappen wat ik bedoelde. Penny was altijd wel goed in dit soort dingen.
‘O alsjeblieft,’ kreunde ze door de telefoon, ‘je hebt gewoon een goede beurt nodig!’
‘Is dat je advies?’ Ik lag achterover op bed met mijn benen omhoog tegen de muur; mijn standaardpositie voor telefoontjes met Penny.
‘Ja echt, Sade! Dat hele “arme ik, mijn man heeft me bedrogen”-gedoe is zó 2012. Richard was een eikel. Nou én! Ik bedoel, even serieus hoor, wat maakt het nou uit als Des met die blondine uit het restaurant uit is geweest? Gisteravond was hij niet met haar, hij had jóú mee uit gevraagd, dus dan is het toch duidelijk dat hij bij jou wilde zijn?’
‘Maar ze was enorm aan het flirten en hij liet het toe. Voor mijn neus.’
‘Wat moest ie dan? Haar een klap in haar gezicht geven?’
‘Hij had me op z’n minst met mijn naam kunnen voorstellen. Maar goed. Ik heb het geprobeerd. Het heeft toch geen zin om met hem te daten.’
‘Hoezo? Omdat je niet weer wilt trouwen? Want dat is prima. Maar dat betekent toch niet dat je voor de rest van je leven niet meer met een man uit zult gaan? Dat is gewoon stom.’
Ik tikte met mijn voeten tegen de muur. ‘Jíj bent stom.’
Penny lachte. ‘Nee, jíj bent stom, want je doet alsof elke date een sollicitatiegesprek voor je aanstaande is. Waarom moet je alles zo moeilijk maken? Ga gewoon uit, maak plezier en stop met dat eindeloze gepieker. Ik word doodmoe van je.’
Dus het was unaniem. De hele familie vond me stom, en ikzelf ook.