4
‘Zie je deze theepot?’ vroeg Dody terwijl ze hem voor me omhooghield vanaf haar kruk aan het keukeneiland. ‘Die is van iemand uit het Franse verzet geweest in de Tweede Wereldoorlog. Walter en ik hebben hem in een snoezig klein winkeltje in Parijs gekocht.’
Ik keek ernaar vanuit mijn hachelijke positie op een wiebelig keukentrapje. Het was de theepot die ik haar voor haar vijftigste verjaardag had gegeven. Gekocht bij een warenhuis. Ik durfde het haar niet te zeggen.
‘Mooi,’ zei ik knikkend.
‘Ja, vind je niet? Ik ben gek op dingen waar een verhaal aan vastzit.’ Ze aaide de zijkant van de theepot.
Aan elk relikwie in Dody’s huis zat wel een verhaal vast, maar meestal was daar niks van waar. In onze familie werd er altijd grappend gezegd dat Dody alles onthield, of het nou gebeurd was of niet.
‘Fijn dat ik je keuken mag gebruiken om te oefenen,’ zei ik.
De kinderen en ik waren terug in Bell Harbor en vandaag was ik bezig met Dody’s voorraadkast. Als ik deze aflevering van Mijn leven in puin weer op orde kon krijgen, dan kon ik alles aan. Ik zat er nog steeds over te denken of ik dit nu beroepsmatig wilde gaan doen. Door wat research op internet had ik ontdekt dat er een Nationale Vereniging voor Professional Organizers bestond. Op zich logisch dat ze zo georganiseerd waren dat ze zelfs een vereniging hadden, toch? De vereniging bood ook workshops aan, waarvan er één over een aantal weken vlak bij Bell Harbor was. Dody zei dat dat een teken van het universum was, maar ik was daar niet zo van overtuigd. Hoe dan ook, ik had nu wel een goed excuus om meer dan dertig jaar Dody-puin te ruimen.
Tot nu toe had ik elf potjes vreemdkleurige zelfgemaakte jam gevonden; aardappels die bijna wortel hadden geschoten in de kastplanken; een heel scala aan grofgemalen, fijngemalen, geplette en hele lijnzaadjes; dertien kilo zilvervliesrijst en een doos crackers waarvan de productiedatum alleen nog met koolstofdatering vastgesteld kon worden. Dit stond allemaal tussen de uitgedroogde vingerverf, dennenappels met glitters, tarantulavoer, een tamboerijn die gesigneerd was door Elton John, een Obama-poppetje, drie poppenkastpoppen gemaakt van oude sokken en een verzameling bordspelen.
Ik trok aan iets wat hoog op een plank lag. ‘Waarom liggen hier pauwenveren?’
‘Voorzichtig daarmee!’ Dody sprong op en pakte ze aan. ‘Die heeft Jasper me een keer voor Moederdag gegeven. Ik vroeg me al af waar ze gebleven waren.’ Ze keek er een halve seconde heel liefdevol naar en prikte ze toen in een pot bij een kamerplant.
Ik haalde een schaakstuk tevoorschijn. ‘Wat betekenen al die schaakstukken toch?’
‘O, die heb ik om me eraan te helpen herinneren dat ik niet kan schaken.’
‘Tuurlijk.’
Ik tilde het deksel van een schoenendoos. ‘Foto’s.’
‘Echt? Laat eens kijken.’
Ik gaf ze aan haar.
Dody schoof de mouwen van haar oversized ijshockeytrui omhoog en begon in de doos te rommelen.
‘Kijk, dit is er eentje van Walter op een olifant in India. Of was het in de dierentuin?’
Ik nieste van al het stof en keek naar de foto. Hij was zeker niet genomen in de dierentuin van Bell Harbor. ‘Ik gok op India.’
Ze knikte. ‘Ik was toen niet mee. Jasper was nog maar een baby. Hier is er een van Fontaine met een hanenkam. Ben ik even blij dat dat snel weer uit de mode was. O jeetje, hier is er een van je moeder en mij. Wanneer was dat ook al weer?’ Ze tikte met de foto tegen haar voorhoofd alsof ze de herinnering daarmee op kon wekken. ‘Ik denk dat het de dag was dat papa ons meenam om mijn rijbewijs op te halen.’ Ze keek weer naar de foto. ‘O ja, zie je hoe ik hem in de lucht hou? Dat was vlak voordat ik met papa’s Ford tegen de zijkant van de garage reed.’
‘Ben je met zijn auto tegen een muur op gereden?’
Ze rolde met haar ogen. ‘Niet expres!’
Verhalen over de ongelukjes van mijn tante waren zo verweven met de familiegeschiedenis dat de uitdrukking ‘Hartstikke Dody’ nu op iedereen sloeg die iets onverwachts en belachelijks deed.
‘Ik had mijn rijbewijs nog maar een uur en toen pakte mijn vader het al af. Maar ik ben blij dat hij dat gedaan heeft. Want, tjongejonge, als dat niet zo was, had ik de volgende dag niet in de regen naar huis hoeven lopen. En dan zou Walter mij geen lift hebben aangeboden en dan had ik hem nooit ontmoet.’
‘Ben je bij hem in de auto gestapt terwijl je hem niet eens kende?’ Ik gooide nog een schaakstuk op de hoop.
‘O, ik wist wel wie hij was, hoor! Hij kende mij alleen nog niet. We zaten op dezelfde school, maar hij was ouder dan ik.’ Ze zuchtte als een rock-’n-rollmeisje dat wegzwijmelt bij een poster van Elvis. ‘Jeminee, wat was hij knap. Dat vonden alle meisjes.’
Ik stelde me oom Walter voor met zijn sproetige kale kop, zijn bolle buikje en dik omrande leesbril. Aan Dody’s Mona Lisa-glimlach kon ik zien dat zij zich hem heel anders voorstelde.
‘We gingen weleens naaktzwemmen, weet je. Elk jaar met mijn verjaardag om middernacht. Walter noemde het “een feestje bij volle maan”.’ Ze kreeg roze wangen.
Ik schudde mijn hoofd in verwondering. Stel je voor, veertig jaar met dezelfde man en nóg moest ze blozen als ze aan hem dacht. Als echte liefde dan toch bestond, dan was dit het.
‘Wauw! De keuken ziet er fantastisch uit! Ik zou hier nu zelfs kunnen koken.’
Door Jaspers overdreven compliment vergat ik bijna dat ik smerig, bezweet en kapot was van mijn monsterklus. Alleen al het aantal willekeurige prullaria dat Dody’s keuken had voortgebracht, had me uren zoet gehouden. De rest van de dag was ik bezig geweest me een weg naar buiten te graven. Maar nu was ik klaar en Jasper had gelijk. De keuken zag er inderdaad fantastisch, bruikbaar en schoon uit.
De kinderen hadden zelfs meegeholpen, maar niet zonder gemor. Nu was Paige aan het kleuren en Jordan zat op de grond met autootjes te spelen.
‘Moet je kijken, Jasper. Ik heb labels op mijn planken!’ Dody stond grijnzend in de deuropening van de voorraadkast met haar handen te wijzen als een charmante assistente in een tv-quiz. Hij stapte langs haar heen en hield zijn hoofd scheef. ‘Hoe heb je die labels gemaakt?’
‘Met een labelmaker,’ antwoordde ik.
‘Je eigen labelmaker?’
Ik zette mijn handen op mijn heupen en zei: ‘Iedereen zou een labelmaker moeten hebben.’
Dody stapte naar buiten en Jasper moest lachen. ‘Ik moet toegeven dat je ongekende kwaliteiten hebt.’
‘Dank u. En wil je dan nu voor me koken? Ik sterf…’
Ik werd afgekapt door een zwiep, een gil en een ziekmakende knal. Dody struikelde terwijl ze de keuken uit liep, schoot voorover en kwam met haar hoofd tegen de puntige hoek van een tafel. Haar lichaam kwam met een doffe plof neer.
‘Dody!’
‘Mam!’
We waren tegelijk bij haar. Het bloed begon al uit haar slaap te druppelen. Ik werd een beetje duizelig, ik had het niet zo op bloed. Een keertje moest ik bijna 112 bellen omdat ik mezelf had gesneden tijdens het scheren onder de douche.
‘O jee,’ zei Dody. Ze trok bleek weg en drukte een hand tegen de wond.
‘Gaat het, tante Dody?’ vroeg Paige. ‘We zaten hier gewoon te spelen, mama, en toen struikelde ze over de vrachtwagen van Jordan.’
Toen ik me omdraaide zag ik hoe mijn zoon de twee helften in de lucht hield.
‘Tante Dody heeft mijn vrachtwagen gebroken.’ Zijn onderlip trilde.
Het bloed begon harder te stromen en droop langs Dody’s wang. Mijn maag speelde op en ik slikte moeizaam.
‘Paige, pak een handdoek uit de keuken, snel!’
‘Het gaat wel,’ zei Dody zwakjes en ze zakte tegen Jasper aan.
‘Laat me even kijken, mam.’ Hij duwde haar hand weg en trok een gezicht.
Er liep een snee van ongeveer drie centimeter vlak langs haar haarlijn en de huid plooide open. Laat dat alsjeblieft geen hersenvocht zijn wat daar naar buiten sijpelt. Ik voelde dat de kamer begon te draaien en moest heel erg mijn best doen om niet flauw te vallen. Ik zou het tot het einde der dagen te horen krijgen als ik nu flauwviel terwijl Dody degene was die gewond was.
Paige gaf me de handdoek en ik gaf hem door aan Jasper. Voorzichtig depte hij Dody’s hoofd.
‘Hou op met dat gedoe,’ zei ze. ‘Ik heb gewoon mijn hoofd gestoten, over een paar minuutjes stopt het wel met bloeden.’
‘Het spijt me zo, Dody! Het is mijn schuld,’ mompelde ik.
‘Natuurlijk is het niet jouw schuld. Je hebt me toch geen duw gegeven?’ Ze richtte haar blik op mij. ‘Of wel soms?’
‘Nee, maar ik moet niet toestaan dat de kinderen hun speelgoed laten slingeren.’
Jordans onderlip begon nog harder te trillen en er sprong een traan uit zijn oog. ‘Het spijt me, tante Dody.’
Ze trok hem naar zich toe. ‘Het geeft niks, schatje, het is niet jouw schuld. Het was gewoon een ongelukje.’
Jasper ging door met het deppen van haar hoofd. ‘Ik denk dat de wond gehecht moet worden, mam. Die snee is best diep.’
Hechtingen? Nu voelde ik me nog beroerder! Ze had me bij haar thuis uitgenodigd, ons verwelkomd als verloren gewaande kinderen en daardoor lag ze nu met een opengespleten hoofd op de vloer.
‘Je moet even mee naar het ziekenhuis.’ Jasper probeerde haar overeind te helpen, maar ze stribbelde tegen.
‘Geen sprake van. Het is vrijdagavond. Ik ga straks pokeren met de meiden en ik moet nog zes dollar terugwinnen van Anita Parker. Je gaat me nu niet naar een overvolle wachtkamer bij de spoedeisende hulp slepen.’
‘Wees nou niet zo koppig,’ zei Jasper. ‘Ik heb mezelf vaak genoeg gesneden om te weten wanneer je hechtingen nodig hebt. We gaan naar het ziekenhuis.’
Ze schudde haar hoofd waardoor een druppel bloed op het vloerkleed viel. Ik keek snel de andere kant op. Ik zou het als vampier niet lang uithouden.
‘Nee, dat gaan we niet. Haal dokter Pullman maar als je wilt dat ernaar gekeken wordt.’
Dokter Pullman woonde een paar huizen verderop. Dody haalde hem er altijd bij als iemand in het gezin hoge koorts of rare uitslag had, of per ongeluk iets in z’n neus had gestoken.
‘Wat is zijn telefoonnummer?’ vroeg Jasper.
Dody liet haar hoofd achterover hangen en haar gezicht betrok. ‘Jeetjemina, moet je die spinnenwebben aan het plafond zien. Het verbaast me dat jij die niet hebt gezien, Sadie.’
Jasper keek me aan. ‘Wil jij er even naartoe rennen en hem hierheen brengen? Waarschijnlijk moeten we toch naar het ziekenhuis, maar hij kan haar in elk geval even goed onderzoeken.’
Ik knikte en kwam met knikkende knieën overeind. Ik ging maar al te graag naar dokter Pullman, zolang ik hier maar weg kon. Dody zag zo bleek als een vaatdoek en ik werd steeds misselijker. Ik rende de straat op en stond algauw op dokter Pullmans luxe, gemetselde veranda. Rijkelijk gevulde bloempotten stonden aan weerszijden van de brede houten voordeur, maar in tegenstelling tot de met zorg onderhouden tuin, hingen de bloemen in de potten er slap en verpieterd bij. Ik drukte op de bel en zag toen pas de druppeltjes bloed op mijn T-shirt. Hopelijk herkende dokter Pullman mij nog van andere zomers en dacht hij niet dat ik een of andere moorddadige gek was. Ik wreef mijn verkreukelde short glad en deed snel mijn haar opnieuw in een staart. Alsof dit beetje fatsoeneren nog wat uitmaakte. Een pluizige poes kwam aan geslenterd en keek me eventjes arrogant aan.
‘Hé poes.’
Ze keek minachtend zoals alleen poezen dat kunnen. Ik was haar aandacht niet waard.
‘Trut,’ mompelde ik en ik deed een poging daarbij menselijke superioriteit uit te stralen.
Het woord was nog maar net over mijn lippen en hing nog in de lucht toen de deur openging. Voor mij stond niemand minder dan De Renner!
Mijn ogen werden zo groot als schoteltjes. Ik vermoed dat mijn mond zelfs open zakte. Waarschijnlijk zag ik eruit als een sceptisch achtjarig kind dat de Kerstman betrapt terwijl hij cadeautjes onder de boom legt.
Wauw. Een beetje naar deze kerel lonken vanaf het terras had hem geen eer gedaan. Van dichtbij was hij veel langer en zijn haar was lang niet zo donker als ik dacht. Maar die spieren had ik goed gezien. Die zaten werkelijk overal.
Mijn wangen werden heet, terwijl ik daar maar wat stond.
Hij keek me vriendelijk en verwachtingsvol aan, totdat hij de bloedspetters op mijn shirt zag.
‘Gaat het wel? Kan ik u helpen?’
Ik begon zenuwachtig te giechelen. Ik kon er niks aan doen. Doodop en gespannen. En een sukkel. Ik wreef met mijn hand over mijn T-shirt. ‘Eh, het gaat prima. Ik zoek dokter Pullman.’ Ik leunde achterover om het nummer boven de deur nog eens te controleren.
De poes wiegde naar binnen als een revuedanseres en stak haar kont naar me omhoog alsof ze wilde zeggen: ‘En wie is er nu de baas, hmm?’
De Renner keek me scheef aan. ‘Eh, dit is het huis van dokter Pullman, maar ik vrees dat hij niet aanwezig is.’
‘Wat?’
Wacht eens even.
Meent hij dat nou?
Heeft hij ook nog een leuk accent?
Niet eerlijk!
En kuiltjes in zijn wangen? Terwijl hij niet eens lachte? Een accent en kuiltjes plaatsten hem meteen in de categorie ‘slipjessmelter’. (Een slipjessmelter: een extreem zeldzaam soort man die over zoveel begeerlijke kwaliteiten beschikt dat hij met het grootste gemak meisjes uit hun slipjes krijgt.)
Jezus, Sadie. Beheers je. Dody is in levensgevaar.
‘Eh, weet u ook wanneer hij weer terug is? Mijn tante is over een vrachtwagen gevallen en ik denk dat ze gehecht moet worden.’
Zijn mooie groene ogen werden groter. ‘Over een vrachtwagen gevallen? U bedoelt úít een vrachtwagen gevallen?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, óver een vrachtwagen. Een speelgoedvrachtwagen. Ze is gestruikeld en met haar hoofd tegen een tafel gevallen.’
Hij ontspande zichtbaar en glimlachte. ‘O, oké, in dat geval kan ik u vertellen dat dokter Pullman pas over een paar maanden terugkomt, maar dat ik er ben om hem te vervangen. Ik zou uw tante kunnen helpen.’
Een vlaag onverantwoordelijke lust sijpelde mijn hersenen binnen waardoor mijn bezorgdheid om Dody verdrongen werd. Zó erg was ze er nou ook weer niet aan toe. Feromonen drongen door mijn verhitte huid en ik begon sneller dan een veilingmeester te brabbelen. ‘Kunt u dat? Echt? Maar we hebben een dokter nodig, want ze wil niet naar het ziekenhuis. Het is haar pokeravond en ze wil nog zes dollar van Anita Parker terugwinnen. Maar het is best een diepe snee en Jasper denkt dat ze hechtingen nodig heeft. Maar Dody is vreselijk koppig en nu is Jordan van slag omdat het zijn vrachtwagen was. En eigenlijk is het allemaal mijn schuld.’
De glimlach verstijfde op zijn gezicht. Ik klonk als een overijverige kandidaat in Praatjesmakers. Waarschijnlijk verwachtte hij dat er elk moment een camera tevoorschijn zou komen.
Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Zei u dat Dody uw tante is? Dody Baker?’
‘Ja!’ Ik knikte bij dit heldere inzicht. ‘Dat is mijn tante.’ Tikkend op mijn sleutelbeen voegde ik eraan toe: ‘Ik ben haar nicht.’
Hij knikte. ‘Zo zit dat meestal, ja.’
Zat hij me nou te jennen? Was dat plagerij? Ik was gek op plagerijtjes! Maar dit was niet de manier waarop we elkaar zouden ontmoeten. Ik had een uitgebreide fantasie-ontmoeting gearrangeerd (ook al wilde ik natuurlijk niks met hem te maken hebben). Ik zou op het strand liggen tegen zonsondergang. Dankzij de schemering zou ik er behoorlijk aantrekkelijk uitzien. Hij zou langs komen lopen, heel knap en vrolijk, met zogenaamd nonchalant verward haar. Hij zou zeggen: ‘Hé, hallo daar,’ en ik zou een slim, grappig en een tikje dubbelzinnig antwoord geven. Dan zouden we allebei vreselijk moeten lachen en ons realiseren dat we voor elkaar bestemd waren.
Maar dit was niet de bedoeling: ik doodop en onder het bloed.
Hij boog zijn hoofd de andere kant op en zei: ‘Stan heeft het over haar gehad. Ik kom wel even kijken.’
‘Stan?’
Wie was die Stan nou weer?
‘Dokter Pullman,’ zei hij toen hij de verbaasde uitdrukking op mijn gezicht zag. ‘Ik neem voor hem waar zolang hij weg is, en hij heeft gevraagd of ik hier wilde logeren zodat ik de planten water kon geven en zo. En hij heeft me over uw tante verteld.’
‘Echt waar? Heeft hij u ook gewaarschuwd dat ze een beetje gestoord is?’ flapte ik eruit. Verdomme. Ik had blijkbaar mijn stommiteitenfilter thuisgelaten. Die lag vast ergens in een plasje bloed van Dody te weken.
Maar De Renner lachte zacht – een fluwelen, betoverend geluid – en zei: ‘Ik geloof dat hij het woord “apart” gebruikte. Maar goed, ik haal even wat spullen. Kom maar binnen.’
Hij deed de deur verder open en stapte opzij. Ik volgde, als Dorothy die het Land van Oz betrad. De voordeur stootte tegen een sidetable in de hal.
Dit was allemaal erg vreemd. Ik bedoel, hij was een enorm lekker ding en zo, maar ik kon toch niet een wildvreemde aan mijn tante laten zitten, alleen maar omdat hij mooie armen had? Of wel soms?
‘Eh, bent u ook een dokter?’ vroeg ik. ‘En bent u hier om de planten water te geven?’ Ik keek uit de openstaande deur naar de ernstig verwelkte geraniums in de potten op de veranda. Hij volgde mijn blik en fronste.
‘Hmm. Die ben ik dus vergeten. U zei dat u denkt dat ze hechtingen nodig heeft?’ Hij begon in een kartonnen doos te rommelen. Er stonden meerdere dozen door de kamer verspreid, alsof iemand aan het verhuizen was.
‘Ja, mijn neef weet het zeker.’
Ik bekeek mijn omgeving aandachtig en zag dat de Pullmans een dure, ietwat oubollige smaak hadden. Veel bleke tinten waar mijn kinderen al vlekken op zouden maken zonder ze aan te raken. Ik zag hoe de rug van De Renner aanspande terwijl hij nog een doos opentrok en slikte wat speeksel weg, als het geile hondje van Pavlov.
Wat was er in godsnaam met me aan de hand?
‘Waar heeft ze zich gesneden?’ De poes sprong op een doos naast hem en hij duwde haar weg met zijn elleboog. Ze landde met een plof op de grond en keek mij woest aan.
‘In de woonkamer.’
Zijn schaterlach verbaasde me. Doordat ik zo in beslag werd genomen door mijn razende hormonen, duurde het wel een minuut voordat ik doorhad wat hij had bedoeld met ‘waar’.
‘O! O, in haar hoofd. Ze heeft haar hoofd gestoten toen ze viel.’
Ping! Ergens ging een belletje en ik schrok op.
‘Wat was dat?’
‘Gewoon de magnetron. Avondeten.’
Avondeten uit de magnetron? Voor één persoon? Waar was mevrouw De Renner?
Terwijl hij nog iets in een rugzak gooide, greep hij de sleutels van een koperen haakje in de vorm van een poes. Met mijn geoefende observatietechniek – en ook omdat zijn hand recht voor mijn gezicht was – ontdekte ik de afwezigheid van een trouwring. Interessant. Maar mijn hart zonk meteen weer in mijn schoenen. Misschien was hij wel homoseksueel. Verdorie. Waarschijnlijk was hij homoseksueel. Dat moest haast wel. Hij had nette, schone nagels en zijn nagelriemen kwamen niet tot voorbij de eerste knokkel. Ja hoor, hij was overduidelijk homoseksueel. Ach, nou ja. Dat was dan leuk voor Fontaine.
We stapten weer naar buiten en terwijl hij de deur achter zich dichttrok, liet hij de sleutels in zijn zak glijden met zijn ringloze hand. Ik besefte opeens dat ik niet eens wist hoe hij heette en stak mijn eveneens ringloze hand uit. ‘Ik heet trouwens Sadie Turner.’
‘Ik ben Des.’
‘Des?’ Ik denk dat ik er raar bij keek, of misschien zelfs mijn hele gezicht vertrok. Hoe dan ook, het zag er vast niet aantrekkelijk uit.
‘Desmond. McKnight.’
Heette hij Desmond? Ja hoor. Zie je wel, hij is hartstikke homo. Maar toen glimlachte hij, waardoor zijn kuiltjes maximaal tot hun recht kwamen en kreeg ik een steek in mijn maag die rechtstreeks doortrok naar beneden.
Dody’s wond had inderdaad een paar hechtingen nodig, maar dokter McKnight, die blijkbaar ook bij de padvinderij had gezeten, was overal op voorbereid. Zijn rugzak leek wel een heel magazijn aan medicijnen te bevatten en hij had zelfs lolly’s voor Paige en Jordan bij zich. Paige viel als een blok voor de knappe nieuwkomer en at de hare meteen op, terwijl ze met haar dikke, donkere wimpers knipperde. Maar Jordan was zoals gewoonlijk achterdochtig. Een willekeurige indringer kon hem heus niet zomaar omkopen met een of ander waardeloos snoepje. Zijn lolly lag nog steeds op tafel en zo nu en dan gaf hij er een tikje tegenaan met zijn vinger, om te benadrukken hoezeer de lolly hem koud liet.
‘Het is een oppervlakkige wond, mevrouw Baker, maar hoofdwonden bloeden nou eenmaal heel erg. U hoeft zich geen zorgen te maken.’
Dody lag op een rieten stoel in de serre met haar hoofd op een felgeel kussen. Ze had een kanten sjaal om haar schouders geslagen om alle bruinachtige bloedvlekken op haar trui te verbergen.
‘Ik maakte me helemaal geen zorgen, hoor. Dat deden deze twee.’ Ze gebaarde naar Jasper en mij waarbij haar armbanden rinkelden. ‘Sadie is altijd een beetje neurotisch. Ze is een professional organizer, weet u. Altijd heel precies. Maar ik denk ook dat ik wel wat zorg nodig had, dus wat een geluk dat u er was! Stel je toch eens voor wat er met mij zou zijn gebeurd als u niet in de buurt was geweest.’
Ze wapperde met de plastic waaier die oom Walter haar voor hun tweeëndertigste huwelijksdag cadeau had gegeven. Volgens Dody kwam de waaier uit de Gone with the Wind-collectie.
‘Ik weet zeker dat u zich prima gered zou hebben, maar zonder hechtingen zou het wel een behoorlijk litteken zijn geworden.’ Hij begon zijn spullen weer in zijn rugzak te stoppen.
‘O, maar ik heb al een litteken hoor. Ziet u?’ Ze wees naar een klein plekje op haar wang. ‘Die heb ik van Walter, toen zijn bretel losschoot. Hij wilde voor me gaan strippen, maar…’
‘Dody!’ Ik greep haar schouder beet.
Des glimlachte. ‘Als u zich duizelig of misselijk begint te voelen of hoofdpijn krijgt moet u het me even laten weten. Het kan zijn dat u een lichte hersenschudding hebt.’
‘Ik voel me prima. En nu u er toch bent, moet u maar blijven eten. Sadie heeft de hele dag de voorraadkast zitten labelen en Jasper is kok. Bij Arno’s, weet u.’
Hij hield zijn gezicht beleefd en geïnteresseerd in de plooi, maar ik had al door dat Dody iets van plan was. Ze was bang dat hij er zo weer vandoor ging.
‘Sadie, geef de dokter eens wat limonade. Hij zal wel dorst hebben. Zei u nou dat u in het huis van Pullman zit? Weet u misschien waar Joanna Pullman haar azaleastruiken mee bemest? Ze zitten elke lente weer zó vol met bloemen. Is uw vrouw ook hier? Zei u nou dat u getrouwd was?’
Dokter McKnight keek naar me omhoog vanaf zijn stoel naast Dody. ‘Is ze ook bewusteloos geweest toen ze viel?’
Ik beet op mijn lip en schudde mijn hoofd. ‘Nee, zo is ze altijd.’
Dody tikte hem op zijn onderarm met haar waaier. ‘Dus. Hoe zit het met uw vrouw? Zit ze nu op u te wachten?’
Hij bloosde. ‘Er zit niemand op me te wachten. Ik zit alleen in het huis van dokter Pullman.’
‘Och jee.’ Haar stem droop van het medeleven. Alsof hij net had verteld dat zijn hele familie was geveld door cholera. Of dat ze republikeinen waren. ‘Dan moet u gewoon blijven. Ik sta erop, dokter.’
‘Ik wil u niet tot last zijn. En noem me alstublieft Des.’
‘Hij heeft het vast druk, Dody,’ zei ik, want ik wist dat hij thuis een gevriesdroogde maaltijd vol conserveringsmiddelen had opgewarmd. En hij wist dat ik dat wist. Ik keek naar Jasper in de hoop dat hij me zou bijstaan, maar hij haalde onverschillig zijn schouders op.
Dody sloeg haar waaier open en begon bedreven te wapperen. ‘Jeminee, doe niet zo mal. Je bent ons helemaal niet tot last, Des, en je hebt mij zojuist uit de klauwen van de dood gered.’
Hij lachte. ‘Ik heb eigenlijk best wel honger.’
‘Uitstekend!’ Ze sloeg de waaier weer dicht. ‘Jasper, maak even wat voor ons klaar.’
De voordeur klapte open en even later schoot Fontaine op zijn gebruikelijke, stormachtige manier de serre binnen. Toen hij De Renner zag bleef hij stokstijf staan, met zijn mond open als een opblaaspop. Toen snakte hij naar adem en zei:
‘Godsammekrake! Wat heb ik allemaal gemist?’