Hoofdstuk 5

‘Oké,’ zegt Rogier, ‘dus je bent niets opgeschoten. Wat had je dan verwacht? Dat je één vraag stelt en dat het meteen bingo is?’

Ik hang landerig onderuit in de enige luie stoel in de woonkamer. Lui omdat de vering gedeeltelijk is ingezakt, waardoor je er alleen maar half liggend gebruik van kunt maken.

‘Dan moet je nu je volgende stap plannen,’ zegt Rogier als ik geen antwoord geef. ‘Je moet het aanpakken alsof je een script schrijft voor een serie. Het verhaal over het leven van je moeder. Daar gaat tijd in zitten, maar so what?’

Ik haal mijn schouders op.

‘In elk geval moet je zeker weten of die Harmelen nog leeft en zich iets herinnert. Je hebt bijna geen aanknopingspunten, dus wát je hebt moet je uitpluizen. En heb je al eens met je grootouders gepraat over de mensen met wie je moeder voor het ongeluk omging?’

‘Alsof die erop zitten te wachten dat ik daarover begin,’ zeg ik.

‘Misschien juist wel. Als je je vader vindt, kunnen zij mooi wat centen bij hem claimen. Ze hadden het toch altijd over de kosten?’

‘Tjonge,’ zeg ik, ‘dat is nog eens een binnenkomer als ik die man ooit ontmoet. “Pa, ik ben je dochter en hier is de rekening!”’ Maar natuurlijk is het zo’n gek idee nog niet, om eens met oma over mama’s verleden te praten.

..

Oma snuift. ‘Je moeder was niet in het gareel te houden. Ze had het ene vriendje na het andere; werd er gebeld, dan stond er weer zo’n jongen voor de deur die je nooit eerder had gezien. Je kon zeggen wat je wilde, waarschuwen, ruziemaken, straf geven, maar ze ging haar eigen gang. Als we haar in haar slaapkamertje opsloten, klom ze door het raam naar buiten. Geen land mee te bezeilen! Tot die avond dat de politie ineens voor de deur stond. Ik heb altijd gezegd dat het nog eens fout zou aflopen, en dat gebeurde eerder dan ik had verwacht.’ Er klinkt iets van triomf in haar stem. Ze heeft toch maar mooi de ondergang van haar eigen kind voorspeld.

Ik luister gefascineerd en ik kan zien dat het haar bevalt dat er zoveel aandacht voor haar verhaal is. Toen ik nog in huis woonde, was ik mama’s bondgenoot, en niet de aangewezen persoon om over haar te roddelen. Nu deelt oma maar wat graag haar geschiedenis met mij: die van de moeder die er niet in slaagde een dwarsliggende dochter voor onheil te behoeden.

Alles wat ze zegt, zuig ik in me op. Nooit heb ik mijn moeder anders gezien dan als een vrouw in een rolstoel die, als het zo uitkwam, haar kwetsbaarheid uitspeelde. Aan haar leven vóór het ongeluk heb ik tot nu toe nauwelijks een gedachte gewijd. Het is het ongeluk zelf, als theatraal hoogtepunt van wat zich in de maanden ervoor afgespeeld moet hebben, waar mijn aandacht altijd naar is uitgegaan. Maar op deze regenachtige voorjaarsmiddag wordt me in de keuken van oma een beeld geschetst van een meisje dat iedere jongen die ze wilde hebben nonchalant om haar vinger wond en weer liet vallen met hetzelfde gemak als waarmee ze hen veroverd had.

‘Ze was heel mooi,’ zegt oma. ‘Ze had een goede man kunnen krijgen. Trouwen. Kinderen. Maar zij was op avontuur uit, het leven mocht vooral niet saai zijn. Is het niet komisch dat je dan in een rolstoel eindigt, met een kind zonder vader?’ Ironie is haar manier om verdriet op afstand te houden.

Opa komt de keuken binnen. Het kan niet anders of hij heeft de laatste zin gehoord, maar hij reageert niet, en oma houdt zo abrupt op met praten dat het lijkt alsof de stopknop van een recorder wordt ingedrukt.

Maar ik neem het risico niet dat er van onderwerp veranderd wordt. Oma kan dan wel denken dat ik hier ben voor een nostalgische terugblik op mama’s leven, maar in werkelijkheid ben ik uit op zo veel mogelijk nuttige informatie. ‘Heb je geen foto’s van mama? Zoals ze toen was?’

‘O, jawel,’ zegt ze. ‘Maar daar mocht niet meer naar gekeken worden. Je moeder wilde niet herinnerd worden aan de tijd voor het ongeluk. Daar kon ze niet tegen.’

‘Ik wil ze zien.’

‘Is goed,’ zegt oma.

Ze loopt naar het fornuis en tilt het deksel van de soeppan op.

De geur van bouillon vult de keuken.

..

Met de foto in mijn handen speur ik naar details van herkenning.

Een peuter in een wandelwagentje die eruitziet als een prinsesje, met blonde krulletjes en een stralende lach. Ernaast staat oma, die toen al wist dat dit haar enige kind zou blijven; daarover had haar gynaecoloog geen twijfel laten bestaan. Vanaf dat moment was mama het middelpunt van haar leven.

Dat de wereld om haar gezinnetje heen ook niet stilstond, ging grotendeels aan haar voorbij. In mijn middelbareschooltijd leerde ik er meer over dan zij zich ervan herinnert, terwijl het in haar tijd voorpaginanieuws was.

John Kennedy werd vermoord. De Vietnam-oorlog, die onder zijn presidentschap was begonnen en voortgezet werd door zijn opvolger Lyndon Johnson. De toespraken van Martin Luther King en de Ku Klux Klan, die zwarte burgers vermoordde die van hun nieuw verworven burgerrechten gebruik wilden maken.

‘Wat een spannende tijd was het toen, oma!’ heb ik een keer tegen haar gezegd.

Ze keek me aan alsof ik gek was.

‘Kind, ik had wel wat anders aan mijn hoofd,’ zei ze bijna verontwaardigd.

..

‘Mama had toch wel vriendinnen, oma?’ Deze vraag naar aanleiding van de foto die genomen is in het jaar dat ze eindexamen deed. Ik lijk niet op haar, moet ik spijtig constateren. Maar ze is duidelijk een dochter van oma, die net zo’n verbluffende schoonheid geweest moet zijn in haar jonge jaren. Zelfs nu mag ze er nog zijn, al doet ze nauwelijks iets aan haar uiterlijk.

Opa houdt niet van opgemaakte vrouwen. Misschien dat hij zich dan nog onooglijker gaat voelen, want ik kan me nauwelijks voorstellen dat hij nooit heeft beseft hoe onopvallend hij is, en hoe groot het contrast met een mooie vrouw als oma, die ook nog eens een kop boven hem uitstak. Wat oma in hem zag zal ik nooit te weten komen. Het is niet het soort vraag waarmee je je populair maakt in dit huis, en evenmin een voor de hand liggende mededeling.

Ik kijk van oma weer terug naar het hartvormige gezicht met de donkerblonde krullen eromheen, de grote ogen met de lange wimpers en een mond zoals Julia Roberts heeft. Geen wonder dat ze iedere jongen kon krijgen, zoals oma het laatste halfuur al drie keer heeft gezegd. Maar haar leven kan niet alleen om jongens gedraaid hebben. De meeste meisjes hebben vriendinnen om hun geheimen mee te delen – waarom zou mama daar een uitzondering op zijn geweest?

‘Hoe zou ik nu nog weten wie haar vriendinnen waren?’ zegt oma. ‘Ik ben geen encyclopedie. Ik ken er maar één, Hedwig, maar die heeft je moeder pas veel later ontmoet. Die ken je toch ook? Verder zou ik het niet weten.’

Maar nu komt opa in actie. Hij zit tegenover ons aan de keukentafel. Zijn opengeslagen krant bedekt een aantal van de foto’s en tot nu toe heeft hij zich niet in ons gesprek gemengd.

‘Er was ene Alice met wie ze erg dik was toen ze nog op school zat. Weet je dat niet meer?’

‘Nee,’ zegt oma, ‘en ik vind het raar dat je die naam nog weet.’

‘Alice,’ zegt opa. ‘Alice in Wonderland. Zo’n naam vergeet je niet.’

Oma, die ik nog nooit met een boek heb betrapt, kijkt hem niet-begrijpend aan, maar laat het er verder bij.

..

Tante Hedwig noemde ik haar.

Haar halflange rode haar kamde ze achter haar oren, waar ze het vastzette met grote schuifspelden van een glanzend materiaal, waarvan ze de kleur aanpaste bij de kleren die ze droeg. Als ze met mama naar de schouwburg ging, waren de spelden altijd zwart met glinsterende nepdiamantjes en had ze haar bril daaraan aangepast.

Ze was lang en slank; ik denk dat ze het ideale mannequinfiguur had. En verder was ze aardig en sterk. Het eerste straalde ze uit, het tweede merkte ik door de manier waarop ze mama met rolstoel en al bracht waar ze wilde zijn. Geen moeite was haar te veel. In zomerse weekends gingen we naar een safaripark, het strand of het openluchtbad, waar mama geparkeerd werd onder een schaduwrijke boom, met een grote tas koele drankjes en proviand, terwijl tante Hedwig en ik het water in doken.

Ze had samen met mama een abonnement op een serie toneelstukken in de schouwburg. ‘Met je moeder ben ik zeker van een topplaats!’ zei ze altijd, want in de schouwburg mochten mensen met een rolstoel en hun begeleider in een loge zitten, omdat daar voldoende ruimte was. Ze haalde mama op voor de maandelijkse bijeenkomst van het leesclubje en bracht haar naar de bibliotheek.

Als mama eens in de paar weken naar het bedrijfje moest waarvoor ze thuis de administratie deed, was tante Hedwig degene die haar bracht en haalde. Ik weet het niet zeker, maar het zou me niet verbazen als ze rekening had gehouden met het vervoeren van een rolstoel toen ze een nieuwe auto kocht.

Ze verwende mama met bloemen en kleine cadeautjes, die mama in ontvangst nam als een prinses die niet beter weet dan dat zoiets haar toekomt. Een glimlach, een blik van genegenheid en soms even haar hand op de arm van tante Hedwig.

We brachten regelmatig weekends bij haar door, iets waarop ik me mateloos verheugde, omdat ze een grotere televisie had dan wij en een bank waarop ik mezelf kon oprollen terwijl ik naar een leuke film keek. Thuis was zoiets onmogelijk. Niet alleen omdat we geen bank hadden, maar ook omdat je er donder op kon zeggen dat oma het kwam bederven als er iets leuks op de televisie was. Zonder kloppen stond ze ineens in de deuropening, een misprijzende blik op het beeld gericht. Haar tot niemand in het bijzonder gerichte ‘Heb je niks beters te doen?’ was genoeg om ons plezier de kop in te drukken.

Bij tante Hedwig was zoiets niet aan de orde. Die was dol op films en had een kast vol video’s. Bij haar zag ik Casablanca met Humphrey Bogart, Wuthering Heights, Jane Eyre en alle vroege films met John Malkovitch, die ze als de beste acteur ever beschouwde. Stiekem hoopte ik dat ik later net zo’n vrouw zou worden als zij, wars van conventies, open en hartelijk en genietend van het leven. Maar ik had liever mijn tong afgebeten dan dat te zeggen, want het voelde als verraad om niet mijn moeder als rolmodel te kiezen.

Ik denk dat ik een jaar of twaalf was toen tante Hedwig in ons leven kwam, en toen al behandelde ze me als een volwassene met wie ze gesprekken voerde over het leven en de liefde, over wat ik later wilde worden en hoe belangrijk het is voor een meisje om zelfstandig te zijn. Toen ik de eerste keer dat we bij haar logeerden de deuren en ramen controleerde voordat we gingen slapen, zei ze tegen me dat ik me niet moest laten aanpraten dat mensen niet deugen.

‘Iedereen deugt, totdat het tegendeel bewezen is.’

Met mama voerde ze gesprekken die ik vaak niet kon volgen – over boeken en schrijvers, over mannen en over solidariteit van vrouwen onderling, een woord dat zo vaak gebruikt werd dat ik het opzocht, omdat ik eindelijk weleens wilde weten wat het betekende.

‘Waarom niet?’ hoorde ik haar een keer bijna wanhopig vragen. ‘Je weet dat ik ruimte genoeg heb voor jullie. Ik zal je heus niet overlopen. Als er iets is dat ik respecteer, is het privacy.’

Een andere keer vroeg ze aan mij, toen we in het lauwe water van het buitenbad een beetje loom aan het dobberen waren, hoe ik het zou vinden om met mama bij haar te komen wonen. Mij leek het wel wat: een groter huis, een eigen kamer, een auto en al die haarspelden die ik vast wel zou mogen lenen.

Op een keer, toen ik onverwacht beneden kwam omdat ik me niet lekker voelde, zag ik tante Hedwig voor mama geknield zitten, haar hoofd in mama’s schoot. Ze huilde, en mama streek kalmerend over haar haren, zoals ze zo vaak bij mij had gedaan als ik verdriet had. Ik denk niet dat tante Hedwig gemerkt heeft dat ik in de deuropening stond, maar mama keek over het hoofd in haar schoot heen naar mij en glimlachte dat kleine lachje, terwijl ze bijna onmerkbaar haar schouders ophaalde.

Niet lang daarna was het voorbij. Geen tante Hedwig meer, en evenmin de leesclub of de bezoekjes aan de bieb. Nooit in mijn leven heb ik iemand zo intens gemist. Het voelde alsof er een grijze sluier op ons leven neerdaalde, die van elke saaie dag een kopie maakte van de voorafgaande. Dat er zo rigoureus een streep gezet werd onder alles wat met tante Hedwig te maken had, was heel erg mama. En de oorzaak van de breuk belandde zoals alles wat met haar te maken had in de kluis van haar zwijgzaamheid. Achteraf besef ik dat toen de kiem werd gelegd die het jaren later mogelijk maakte het huis en mama de rug toe te keren.