Hoofdstuk 11
Nu ik de naam heb, nu ik zo dicht bij mijn doel ben, voel ik me ineens lamgeslagen. Wat schiet ik ermee op dat ik op een A4’tje de gegevens heb staan waarnaar ik al zo lang op zoek ben? In wezen is de man die me verwekt heeft nog steeds even onbereikbaar.
Mijn neerslachtigheid slaat over op Rogier. ‘Eigenlijk hebben we een verdomd saai leven,’ zegt hij als hij na een avond wezenloos zappen zijn jack aantrekt om naar zijn nachtdienst te gaan. ‘Wanneer hebben we voor het laatst iets leuks gedaan? Ik bedoel, iets écht leuks?’
Het is wat ik zelf ook steeds sterker voel: de sloomheid die de laatste tijd bijna tastbaar over onze relatie hangt. We vrijen niet, we maken geen ruzie, we vegeteren als twee vergeten planten in een hoekje van de tuin.
‘En dan die stomme vader van je. Daar is ons leven ook niet echt leuker door geworden.’
‘Sorry,’ zeg ik, om aan te geven dat ik wel degelijk deelneem aan het gesprek.
‘In elk geval ga ik zaterdag stappen met Roel en Edward. Ik heb het weekend vrij en ik wil wel weer eens een beetje lol hebben.’ Hij ziet er aandoenlijk jong uit, met dat jack dat hij volgens hem op de middelbare school al droeg.
We zijn nog net geen dertig, denk ik terwijl ik de voordeur achter hem dicht hoor slaan. Ze zeggen dat alle kansen die je hebt laten liggen voor je dertigste voorgoed zijn verkeken. En kijk wat Rogier en ik ervan terechtbrengen. Een ingeslapen duo. Geen lol aan te beleven. Het zou al een heleboel schelen als ik weer eens lekker verliefd op hem zou zijn. Maar wat ik voor hem voelde is zo geleidelijk weggeëbd dat ik het nauwelijks heb gemerkt. Vriendjes – ja, dat zijn we op onze beste momenten. Maar die komen steeds minder vaak voor. Ik moet er met Rogier over praten. Binnenkort, maar nu nog even niet.
..
De man die mijn vader zou kunnen zijn is drie jaar geleden weduwnaar geworden. Van de twee volwassen dochters woont er een met haar man in Manchester, waar ze net een baby heeft gekregen. De andere dochter woont met haar man en kind in dezelfde plaats als hij. Dezelfde plaats waar ik tot nu toe mijn leven heb doorgebracht. Het is niet waarschijnlijk dat ik hen ooit ben tegengekomen. Zij zijn opgegroeid in een villawijk die door architecten is ontworpen, terwijl ik mijn jeugd doorbracht aan de andere kant van de stad, waar de straten smaller en de huizen minder goed onderhouden zijn. Om maar te zwijgen over het flatje van Rogier in wat met een modieuze naam ‘achterstandswijk’ genoemd wordt. De dochters van Bas van Vliet hebben het een stuk beter getroffen dan ik, en met een vaag gevoel van jaloezie bedenk ik dat hun jeugd heel wat leuker en makkelijker geweest moet zijn.
Bas van Vliet, nu achtenveertig jaar, heeft als ingenieur voor een oliemaatschappij over de wereld gezworven. Daarna heeft hij een paar jaar op het hoofdkantoor in Den Haag gezeten, waarna hij werd afgekeurd wegens hartproblemen. De zaterdag brengt hij meestal op de golfclub door en hij luncht drie keer per week op dezelfde dagen in hetzelfde restaurant, dat La Belle Vie heet en goed aangeschreven staat zonder trendy te zijn. Maandag, woensdag en vrijdag zijn de dagen dat hij zichzelf daar een warme lunch en daardoor een makkelijke avondmaaltijd gunt. Wat er ook in zijn leven met hem gebeurd is, avontuurlijker is hij er kennelijk niet op geworden.
Mij komt die regelmaat wel goed uit. Ik weet nu waar ik hem kan vinden en wanneer. Een vrouw die in haar eentje zit te lunchen valt niet op en het is een prachtige gelegenheid om hem van dichtbij te bekijken.
Terborg heeft een recente foto op het A4’tje geplakt, geknipt uit het personeelsblad van de oliemaatschappij. Een niet onaardig gezicht, glad haar waarvan ik vermoed dat het aan de dunne kant is, een bril die eigentijds is maar niet hip. Niet een man zoals Terborg, voor wie je meteen valt.
‘Netwerk,’ grijnsde hij toen ik verbaasd vroeg hoe hij aan de foto kwam.
Met mijn kin op mijn handen steunend lees ik telkens opnieuw de summiere beschrijving, in de hoop op iets te stuiten dat een link zou kunnen zijn naar mama. Uiteraard is dat verloren tijd. Ik kijk naar het portret van een man die me niets zegt, en zelfs de gedachte dat hij mijn verwekker zou kunnen zijn roept geen speciale gevoelens bij me op.
..
Het is goed dat ik gereserveerd heb, want tegen halfeen raakt het ene na het andere tafeltje bezet. Ik ben zo gaan zitten dat ik de ingang van het restaurant in de gaten kan houden. Het A4’tje met de foto heb ik niet meegebracht. Ik kan het gezicht van Bas van Vliet dromen en omdat het volgens Terborg een recente foto is, hoef ik niet bang te zijn dat hij erg veranderd is.
Ik begin net te vrezen dat hij uitgerekend deze dag zijn lunch zal overslaan, als hij binnenkomt. Hij wordt ontvangen als een geziene gast. Een dertiger in een maatpak begeleidt hem naar zijn tafeltje schuin tegenover het mijne en schuift zijn stoel aan. Goddank zit hij met zijn gezicht naar me toe.
Een meisje in net zo’n zakelijke outfit komt al aansnellen met een gevuld glas, dat ze voor hem neerzet, en de kaart. Hij glimlacht naar haar, haalt een bril uit de borstzak van zijn jasje en slaat de kaart open, terwijl hij de eerste slok uit het glas neemt zonder ernaar te kijken.
Niets van wat er gebeurt is ongewoon, en toch kan ik mijn ogen er niet van afhouden. Krankzinnige gedachten schieten door mijn hoofd. Opstaan en luidkeels ‘Papa!’ roepen, mijn armen gespreid. Het zou niet misstaan in een Italiaanse comedy waarin zo’n gebaar gevolgd zou worden door ontroerd gesnotter van alle aanwezigen terwijl vader en dochter elkaar in de armen sluiten en op de achtergrond een meeslepend muziekje het mooie moment kracht bijzet.
Maar ik zit niet in een filmscène, maar met een glas mineraalwater en een gecompliceerde salade voor me, terwijl de man voor wie ik hier gekomen ben de menukaart dichtklapt en een paar woorden wisselt met het meisje, dat zo snel naast hem stond dat hij haar niet heeft hoeven wenken.
Ik neem een slok water, maar mijn keel blijft droog en ik krijg nauwelijks een hap naar binnen van de salade waarop een sierlijke krul ganzenlever mijn afkeer wekt. Telkens weer moet ik naar de man kijken die zo dichtbij is en tegelijkertijd zo onbereikbaar, en die, zich van niets bewust, kleine hapjes neemt van zijn voorgerecht. Hij heeft een opgevouwen krant naast zich gelegd en eet terwijl hij doorgaat met lezen.
En dan ineens kijkt hij op. Normaal gesproken zou ik snel mijn ogen afwenden, maar het is te laat. Ik blijf kijken en zie een kleine frons tussen zijn wenkbrauwen verschijnen, waarna hij zich weer over zijn krant buigt. Maar kennelijk heb ik zijn aandacht op me gevestigd, want als ik vijf minuten later opnieuw durf te kijken ontmoet ik zijn blik, die met iets van nieuwsgierigheid op me gericht is, en weer krijg ik het niet voor elkaar om nonchalant langs hem heen te kijken.
Ik leg mijn mes en vork op de salade, waarvan ik maar een fractie gegeten heb. Het meisje dat mijn bord weghaalt vraagt bezorgd of er iets niet in orde was. Ik stel haar gerust, en nee, ik wil geen hoofdgerecht, maar wel een espresso.
Als ik die een paar minuten later naar mijn mond breng, merk ik dat hij opnieuw kijkt. Het lijkt alsof de rollen zijn omgedraaid, en hij degene is die op mij let in plaats van andersom.
Ik duw mijn creditcard in het apparaatje dat het meisje voor me neerzet. De meeste mensen zitten nog te eten. Het is druk en gezellig, maar ik heb het benauwd gekregen van de confrontatie en ben blij dat ik naar buiten kan.