Hoofdstuk 22

Oma komt niet meer thuis. Er zijn zeker nog mogelijkheden om haar fysieke toestand te verbeteren, maar ze zal nooit zover herstellen dat ze terug kan naar huis. Zelfs niet met de nodige aanpassingen, en al helemaal niet met een man als opa, die met twee linkerhanden weinig voor haar zal kunnen betekenen. Er wordt gedacht aan een aanleunwoning bij een zorgcentrum.

Opa heeft gevraagd of ik bij het gesprek met de revalidatiearts en de maatschappelijk werkster aanwezig wil zijn. Hij lijkt met de minuut kleiner te worden zodat ik bang word dat hij van zijn stoel zal glijden en onder het bureau van de arts terecht zal komen.

‘Wat is het alternatief?’ vraag ik.

Zoals ik al dacht is er geen alternatief, althans, niet zodanig dat oma en opa nog een leefbaar bestaan hebben. Opa ziet eruit alsof het woord ‘leefbaar’ hem in deze context niets zegt.

‘En mijn huis dan?’ is de enige vraag die hij stelt. Het is een vraag waarop een simpel antwoord van toepassing is.

‘Dat moet je verkopen, opa,’ zeg ik.

Hij kijkt alsof ik hem een mes in zijn hart steek. Het is het einde van het gesprek. De maatschappelijk werker begrijpt dat opa tijd nodig heeft om aan het idee te wennen.

Ik zigzag naast hem tussen rollators en rolstoelen door naar oma, die in haar rolstoel zit met de kasjmier omslagdoek om haar schouders die ik haar heb gegeven.

‘Dag Lotje!’ Het spreken gaat haar nog moeilijk af, al wordt ze steeds beter verstaanbaar.

Ze zit ook meer rechtop, maar haar ene hand ligt nog steeds krachteloos op haar schoot, en de loopoefeningen schijnen niet tot overweldigende successen te leiden.

‘We hebben met dokter Theunissen gepraat, oma,’ zeg ik.

Ze bekijkt me wantrouwend.

‘Hoe denkt u zelf dat het verder moet gaan met u?’ vraag ik, volgens de softe gespreksmethode die ik zo vaak op de televisie heb gehoord dat ik hem moeiteloos kan toepassen.

Ze beweegt haar schouders.

‘Nee, oma, we moeten er nu echt even over praten!’

‘Naar huis,’ zegt ze.

‘Dat kan niet meer. Het huis moet worden verkocht,’ zegt opa voordat ik kan reageren.

De softe aanpak kan ik verder wel schudden, belangrijk is nu om de paniek te sussen die ik in de ogen van oma zie. Haar man heeft ze nog nooit op humor kunnen betrappen, dus moet het wel waar zijn wat hij zegt.

‘Huis verkopen?’

‘Oma,’ zeg ik, ‘het gaat om wat er nog wel mogelijk is. Hoe denkt u er zelf over?’

‘Naar huis...’

‘Nou, dat kan dus niet,’ zegt opa.

‘Ziet u nou wat u hebt gedaan!’ sis ik naar hem als ik dikke tranen over het gezicht van oma zie glijden.

Ik heb haar zelden zien huilen. Zelfs toen mama lag opgebaard heb ik alleen haar rood omrande ogen gezien, en het raakt me.

‘Is het dan soms niet waar?’ protesteert opa.

Ik pak oma’s hand en druk er een kus op. ‘We praten er nog wel over, lieverd!’ zeg ik.

‘Naar huis,’ zegt oma koppig.

Deze keer houdt opa gelukkig zijn mond.

..

De gedachte aan Alexander en de betekenis van zijn zwijgen over de ontmoeting met Alice in Frankrijk laat zich niet verdrijven. Er klopt iets niet, maar misschien is de waarheid wel heel simpel en had hij gewoon geen zin om met me te praten over de toevallige ontmoeting met een meisje dat later verdwenen is. In de dagen waarin ik hem heb meegemaakt is er wel meer gebeurd dat ik niet begreep, dus echt onlogisch is die verklaring niet. En toch laat het me niet los.

De scène bij de ruïne kan ik zelfs achteraf niet verklaren. Zijn uitzinnige reactie met als enig excuus bezorgdheid voor mijn welzijn klonk op het moment zelf al bizar. Ik heb niet voor niets van het ene moment op het andere het besluit genomen om weg te gaan. En nu ik de briefkaart van Alice heb gelezen, ben ik ervan overtuigd dat er rondom Alexander iets heel erg mis is.

..

‘Ik heb nog iets gevonden dat ik niet begrijp.’ De stem van Sylvie klinkt timide. Ze is iemand die altijd bang is een ander tot last te zijn, terwijl ik juist tot rust kom in haar gezelschap en maar al te graag bij haar langsga.

‘Ik kan het wel mailen, of gewoon voorlezen,’ stelt ze voor.

‘Ik kom wel even,’ zeg ik.

Op de tafel waaraan we altijd thee drinken ligt opnieuw een stapeltje post.

‘Na de verdwijning van Alice hebben de mensen van de camping haar spulletjes opgestuurd,’ vertelt Sylvie. ‘Er zaten ook de brieven en kaarten bij die ze in Frankrijk ontvangen had. Ik heb ze toen natuurlijk meteen gelezen, maar gisteren ben ik er opnieuw mee begonnen, omdat ik er nu op een heel andere manier naar kijk, en ik vond dit briefje.’

Ze schuift het naar me toe en ik herken het handschrift van mama, dat in de loop van de jaren nauwelijks is veranderd:

..

Beloof me dat je met niemand, niemand praat over wat ik je verteld heb. Ook niet aan Alexander. Juist niet aan Alexander! Beloof het me! Annet.

..

Drie mensen die elkaar van school kennen. Ze hebben met elkaar te maken op een manier die verdergaat dan de vriendschappelijke verhouding van voormalige klasgenoten. Mijn moeder deelde een geheim met haar hartsvriendin, en op de een of andere manier was Alexander daarbij betrokken, en mocht Alice daarom vooral niet aan hem vertellen wat mama haar had toevertrouwd. Dit zijn de feiten, voor zover ik die ken.

Samen met Sylvie heb ik alle brieven van Alice doorgespit, maar nergens vonden we iets dat ook maar de kleinste aanwijzing verschafte. Heeft Alexander ooit het geheim van mama te horen gekregen? En had datgene wat de drie mensen verbond te maken met de zwangerschap van mama, of waren er nog meer zaken die verborgen moesten blijven? Er zijn zoveel soorten geheimen, en veel ervan kunnen onheil veroorzaken als ze bekend worden.

‘Wanneer heeft mijn moeder dat briefje geschreven?’ vraag ik aan Sylvie.

‘In juni 1983,’ zegt ze zonder aarzelen.

..

Ik teken een driehoek en zet er namen in: Annet, Alice, Alexander. Achter twee namen zet ik een kruisje, achter de derde naam een vraagteken. Ik tuur ernaar totdat mijn ogen pijn doen. Is er iets gebeurd tijdens de dagen dat ik bij Alexander in Frankrijk was waaruit ik iets kan afleiden, wat dan ook? Welke voorvallen hebben de meeste indruk op me gemaakt?

Zonder aarzelen komt de scène bij het vervallen gastenhuis in mijn herinnering. De explosie in mijn hoofd, de greep op mijn arm die blauwpaarse afdrukken achterliet. De woede die hij nauwelijks kon beheersen: ‘Wat doe je hier! Je hebt hier niets te maken.’ En later de uitvlucht dat hij bang was dat ik in de problemen zou raken, in het ravijn zou storten. Hij zei het bijna letterlijk. Maar geen mens haalt het in zijn hoofd om een gastenhuis te bouwen op een plek die gevaar oplevert, het ravijn was er nog zeker honderd meter vandaan.

..

‘Wat loop je toch heen en weer ’s nachts?’ zegt opa. ‘Kan het niet wat rustiger, je maakt me telkens wakker.’

Ik beloof dat ik zachter zal doen, maar niet dat ik zal ophouden met heen en weer lopen. Ik heb geen rust meer sinds ik de briefkaart van Alice en de boodschap van mama heb gelezen. Geschreven in 1983, het jaar van de verdwijning van Alice en het ongeluk van mama. Kan het toeval zijn dat die twee gebeurtenissen in hetzelfde jaar plaatsvonden? En als het geen toeval is, hoe kan ik die verschillende gebeurtenissen, die op verschillende plekken plaatsvonden, dan met elkaar verbinden?

Alexander is de enige die kan vertellen wat het was dat hem indertijd met mama en Alice verbond. Maar ik heb geen enkele illusie dat ik het ooit van hem te horen zal krijgen.

..

Zoals gewoonlijk staat Sylvie me bij de lift op te wachten. Het is een warme dag met de dreiging van onweer. Ik heb mijn zonnehoed, die sinds Frankrijk op mijn achterbank ligt, opgezet. Mijn gezicht blijft in de schaduw van de brede rand, een perfecte bescherming op een dag als vandaag.

Ik stap de lift uit en zie de glimlach op het gezicht van Sylvie bevriezen. Als versteend staart ze naar me, en ik loop naar haar toe terwijl ik de zonnehoed afzet, zodat ik haar een kus kan geven.

Maar ze wijkt achteruit. ‘Hoe kom je daaraan?’ Ze fluistert meer dan dat ze praat, alsof ze het tegen zichzelf heeft. ‘Hoe kóm je daaraan?’

Ik volg haar blik en kom bij de zonnehoed terecht. ‘Geleend van Alexander. Ik ben vergeten hem terug te geven. Is er iets mee?’

Ze kijkt alsof ze niet weet of ze moet lachen of huilen. ‘Het is de zonnehoed van Alice!’ zegt ze.

..

Het duurt even voordat ik begrijp hoe het mogelijk is dat een zonnehoed bijna dertig jaar lang bewaard wordt in een huis waarvan de eigenaar zegt dat de draagster van de hoed er nooit is geweest. Dat de hoed van Alice is, staat buiten kijf. Het gebloemde lint dat rondom de bol is gewikkeld is afkomstig van een afgedankte zomerjurk van Sylvie, en is op de hoed aangebracht nadat het oorspronkelijke lint eraf was gewaaid. Uit voorzorg heeft ze hem stevig vastgezet; ze wijst de stiksels aan, terwijl ze de hoed vasthoudt alsof ze niet van plan is hem ooit nog los te laten.

Als ze het theeblad gaat halen, ligt de hoed op tafel, en zodra ze zit neemt ze hem weer in haar handen. Ik vertel haar wat Alexander erover gezegd heeft, maar veel is het niet. Zijn verhaal ging over logees die na hun verblijf in de boerderij altijd wel iets vergaten mee naar huis te nemen. Achtergebleven paraplu’s, regenjassen en zonnehoeden, die met plezier door zijn moeder gebruikt werden.

Ik zie de kastplank voor me waarop ze de hoeden aan het einde van het seizoen keurig op elkaar legde, om ze in de lente weer tevoorschijn te halen. Op die manier kan een hoed dertig jaar tijd doorstaan. Maar nadat ze in de herfst was verongelukt, werden de hoeden niet meer van de plank gehaald. Waarom zou Alexander de kast van zijn moeder leeghalen in een huis waarin zoveel ruimte is voor één man, terwijl het bovendien handig is om spullen bij de hand te hebben voor als een logee iets nodig heeft? Een zonnehoed bijvoorbeeld.

..

‘Ik wil naar hem toe,’ zegt Sylvie. ‘Ik laat hem de kaart en het briefje zien, en dan vraag ik wat het te betekenen heeft en hoe de zonnehoed van Alice in zijn huis terecht is gekomen. Hij zal wel moeten antwoorden.’

Ik probeer me de situatie voor te stellen: Sylvie die het ‘bewijsmateriaal’ overhandigt van iets dat ze niet begrijpt. Alexander zal ernaar kijken, zijn gezicht gesloten en ondoorgrondelijk, zoals hij in de keuken naar mij keek, het bebloede mes in zijn hand, op het moment dat ik over de camping begon. Waarschijnlijk zal hij zijn schouders ophalen en zeggen dat hij geen idee heeft. Het is allemaal zo lang geleden – en ach, hij heeft dus inderdaad Alice ontmoet in dat Franse dorp, blijkt nu. Maar moet een mens elke toevallige ontmoeting in zijn leven onthouden?

En dat andere briefje, dat is iets van vriendinnen onder elkaar. Vrouwengeheimen waar mannen niets van begrijpen, wat ze ook niet moeten proberen.

Maar de hoed dan? En hier gaat hij hoog spel spelen. Sylvie moet zich vergissen, maar als dat niet zo is, weet hij evenmin het antwoord op haar vraag. Hoe moet een zoon weten hoe zijn moeder aan haar hoeden komt? Hij zal die arrogante glimlach op zijn gezicht krijgen waarmee hij me een paar keer moeiteloos overdonderd heeft.

Hij zal de briefkaart en het briefje teruggeven en zeggen dat het jammer is dat Sylvie er zo’n lange reis voor over heeft gehad. Had ze maar even gebeld; ze ziet nu zelf hoe weinig het te betekenen heeft allemaal. Kan hij haar misschien iets aanbieden? De wijn die hij in huis heeft is uitstekend. En Sylvie zal tegenover hem zitten, de briefkaart en het briefje op haar schoot. Ze zal er met haar hand overheen strijken alsof ze er iets van warmte aan wil ontlenen in de nabijheid van deze man die alleen maar kilte uitstraalt. En dan zal ze naar huis gaan. In haar kleine auto dat hele eind weer naar huis rijden, verslagen tot op het bot, de briefkaart en het briefje in haar schoudertas en weer terug bij af.

Ik zeg tegen haar dat het een onzalig plan is dat tot niets kan leiden en bij voorbaat al tot mislukken is gedoemd. Als ze gaat huilen sla ik een arm om haar heen, en ik beloof haar dat ik zelf zal gaan en dat ik niet terug zal komen voordat ik de kwestie heb opgelost. En dat is een verschrikkelijke belofte, omdat ik geen idee heb hoe ik het moet aanpakken.

Opnieuw loop ik ’s nachts door het huis, gekweld door de gedachte dat ik het antwoord op mijn vragen zou kunnen vinden als ik maar zou weten waar ik moet zoeken.

..

Eén ding is zeker: hoe ik het ook ga doen, ik zal heel voorzichtig te werk moeten gaan. Alexander is een man die niet met zich laat spotten. Zijn reactie toen hij me aantrof bij het gastenhuisje is een voorproefje van wat me te wachten staat als hij merkt dat ik serieus op onderzoek uit ben en dat het gastenhuisje daar deel van uitmaakt.

In mijn hoofd heeft zich een luguber scenario ontwikkeld. Alice ontmoet toevallig Alex, en heeft dat niet alleen aan haar moeder maar ook aan haar beste vriendin gemeld. En waarom ook niet? Het is een leuke onverwachte gebeurtenis zonder verdere lading. Maar mijn moeder raakt in paniek. Ze heeft ooit een groot geheim aan Alice verteld, iets dat Alexander onder geen beding te weten mag komen, en ze heeft nooit aan de mogelijkheid gedacht dat die twee elkaar in Frankrijk toevallig zouden ontmoeten. Maar dat gebeurt wel, en mama schrijft in grote haast het briefje: Beloof me dat je met niemand, niemand praat over wat ik je verteld heb. Ook niet aan Alexander. Juist niet aan Alexander! Beloof het me! Annet.

Zo belangrijk is het dus. Maar het blijft niet bij die ene toevallige ontmoeting van Alexander en Alice, en als er een vriendschap tussen hen ontstaat, en misschien zelfs wel een relatie, vertelt Alice op een dag aan Alexander het geheim dat mama met haar gedeeld heeft. En dat wordt haar ondergang, daarvan ben ik overtuigd, al heb ik geen idee van de reden. Het zal gebeurd zijn in een van de periodes dat hij alleen in de boerderij was. Die ligt afgelegen genoeg om iemand om te brengen en het lichaam weg te werken. Het gastenhuisje dat toen in aanbouw was, zou zo’n gekke plek niet zijn om iemand te begraven.

In de grond die al omwoeld was door de werkzaamheden was het makkelijker graven dan op de rest van het terrein. En als de betonnen vloer nog gestort moest worden, kon hij er zeker van zijn dat niemand ooit op het idee zou komen dat er weleens iemand onder zou kunnen liggen. Dat het huisje nooit afgebouwd zou worden, kon hij toen nog niet weten, maar dat verandert niets aan de veiligheid van de plek.

Ik weet dat mijn hele redenering is gebaseerd op veronderstellingen. Op een briefje met een dringend verzoek van mijn moeder aan haar beste vriendin. Op een hoed die in de boerderij achterbleef toen Alice allang in de grond verborgen lag. Er is meer voor nodig om de recherche in actie te laten komen, maar hoe moet ik aan meer materiaal komen? Bij de politie wordt het onderzoek naar sommige cold cases met behulp van de modernste technologieën heropend. Ik heb geen enkel hulpmiddel. Op handen en voeten zal ik binnenkort door een ruïne kruipen die op instorten staat, zoekend naar het graf van iemand die bijna dertig jaar geleden is begraven door een man die tot alles in staat is als iets hem niet bevalt. Om zo min mogelijk risico te lopen kan ik pas op onderzoek uitgaan als Alexander weer in Nederland is.

..

Ik rijd nu regelmatig door de laan waar Alexander woont als hij in het land is: een groot hoekig huis in een steensoort die me te somber is, maar dat wel het doordachte ontwerp van een goede architect uitstraalt. Het tuinhek is alle keren dat ik langsrijd gesloten en er staat geen auto op de oprit, alhoewel Alexander misschien het hek achter zich sluit en de Saab in de garage zet. Toch ben ik ervan overtuigd dat hij niet thuis is, want de lichten die ik zie branden gaan altijd op dezelfde tijd en in dezelfde kamers aan. Maar ik kan niets beginnen voordat ik zeker weet dat Alexander tien uur rijden van me vandaan is.

Op een avond – ik rijd bijna gedachteloos langs zijn huis zonder goed te kijken, zie ik het hek openstaan. In de oprit staat zijn cabrio geparkeerd. Het is tijd om te vertrekken.