Hoofdstuk 23
‘Ga je alweer naar Frankrijk?’ zegt opa. ‘Je bent net terug. Hoe moet dat nou met oma? Sinds ze weet dat ze nooit meer naar huis kan, zit ze almaar te huilen. Aan jou heeft ze meer dan aan mij, en als we een aanleunwoning aangeboden krijgen wil ik graag dat je meegaat om te kijken. Ik laat me niet overal in stoppen.’
Hij denkt nog steeds dat de zorginstellingen in de rij zullen staan om woonruimte aan te bieden.
‘Opa, zo’n vaart loopt het echt niet,’ zeg ik. ‘Jullie staan op een wachtlijst. Mét urgentieverklaring, maar zo snel zal het heus niet gaan. Ik blijf niet lang weg.’
Sylvie is blij als ik haar over mijn vertrek vertel. ‘Weet je zeker dat ik niet beter mee kan gaan? Met z’n tweeën hebben we meer kans dat hij de waarheid vertelt.’
Dat het helemaal de bedoeling niet is dat ik Alexander zal ontmoeten om een beschaafd maar dringend gesprek met hem te voeren, vertel ik haar niet, en ook niet dat ik op zoek zal gaan naar het graf van haar dochter. Hoe minder ze weet, hoe minder ongerust ze zal zijn.
..
Ik stop wat kleren en een paar handdoeken in mijn weekendtas. Hoe korter ik in het huis van Alexander zal zijn, hoe beter, en voor een paar dagen zal ik niet veel nodig hebben.
De reis lijkt korter te duren dan de vorige keer. Ik plan de rusttijden beter, en ik heb gemerkt dat een paracetamol in combinatie met een blikje Red Bull me aardig op de been houdt.
De middag loopt op zijn eind als ik de Mini onder de grote beuk parkeer, maar omdat hij op die plek vanaf de weg zichtbaar is verplaats ik hem toch maar naar de zijkant van het huis. Ik wil het risico niet lopen dat zijn buurman de kippenslachter, aan wie Alexander ongetwijfeld verteld heeft dat hij een tijdje afwezig zal zijn, hem belt met de mededeling dat er een auto voor zijn huis geparkeerd staat.
De zon staat laag en legt een gouden waas over het landschap. Het uitzicht is zo bloedstollend mooi dat het me moeite kost te denken aan een vermoord meisje dat ergens op dit terrein onder de aarde ligt. Ik weet dat er een sleutel van de keukendeur verscholen ligt onder de grote aardewerk pot met een vijgenboom erin, aan de rand van het zwembad. Niemand zal de moeite nemen alle potten die rondom het huis staan op te tillen in de hoop ergens een sleutel te vinden, maar de hulp die na het vertrek van Alexander het huis komt schoonmaken kan er op die manier in, net zoals de buurman die regelmatig komt kijken of alles in orde is.
Niets is schadelijker voor een huis dat regelmatig onbewoond is dan een lekkage die de hele winter doorsijpelt, of een luik dat kapot klappert in de najaarsstormen, omdat niemand ernaar omkijkt. Maar Alexander heeft het allemaal perfect geregeld, zoals alles in zijn leven, en ik heb zijn opschepperijen aangehoord met een bewonderende blik in mijn ogen, omdat ik in die paar dagen al had gemerkt hoe gevoelig hij daarvoor is.
..
Het voelt niet goed om zonder toestemming het huis van een ander binnen te stappen. Als de nachten niet zo koel zouden zijn, zou ik buiten gaan slapen, op een van de ligstoelen die in het schuurtje naast het zwembad opgeslagen staan, met de grote kussens erbij.
Nu zet ik mijn weekendtas in de slaapkamer waar ik de vorige keer sliep en ga op het bed liggen nadat ik in de keuken een blikje soep heb opgewarmd dat ik heb meegebracht. In de keukenkast heb ik een grote voorraad tagliatelle aangetroffen en een paar glazen potten met bolognesesaus ernaast, maar ik wil zo min mogelijk gebruik maken van de eigendommen van Alexander.
Ik slaap slecht. Telkens schrik ik met hartkloppingen wakker, omdat ik zeker weet dat er een deur opengaat en ik me verbeeld dat ik de voetstappen van Alexander hoor, waarbij het zweet me uitbreekt omdat ik geen idee heb hoe ik in dat geval mijn aanwezigheid zou moeten verklaren. Ik neem me voor om één dag aan mijn onderzoek te besteden, nog een nacht in het huis te blijven en dan te vertrekken nadat ik al mijn sporen heb uitgewist.
..
Het water van het zwembad is kouder dan ik had verwacht. Ik droog me klappertandend af en kruip nog klam in mijn kleren, maar het korte ochtendbad heeft me opgefrist en mijn hoofd helder gemaakt. De zon probeert zonder veel succes door de sluierbewolking heen te dringen. Het licht is schel, mijn zonnebril ligt nog in de auto en ik heb geen zin hem te halen.
Ik baan me een weg door de struiken en bosjes, waarbij ik me net als de vorige keer telkens moet bevrijden van de lange ranken van braamstruiken die zich aan mijn linnen broek en, pijnlijker, blote enkels hechten.
Als ik het gastenhuisje nader, brengt de herinnering aan de laatste keer dat ik hier was het zweet in mijn handen en ik moet mezelf dwingen om het huisje binnen te gaan. Zoals ik de vorige keer al had gezien, wordt een groot deel van de gebarsten betonnen vloer bedekt met een dikke laag naar binnen gewaaid blad. Losse brokken steen kraken onder mijn schoenen. Spinrag hangt in sluiers van de restanten van het plafond en plakt aan mijn gezicht en in mijn haren. Mijn hart staat stil als ik in een andere ruimte het geluid van sluipende voetstappen denk te horen, maar het blijkt een egel te zijn die door het opgehoopte blad scharrelt.
Met een dode tak die op de grond lag veeg ik systematisch de vloer schoon, terwijl ik de hele tijd vermoed dat ik niet zal vinden wat ik zoek. Als Alice hier door Alexander begraven is, heeft hij dat volgens mijn eigen theorie gedaan voordat de vloer werd gestort, iets wat de kans op ontdekking heel klein maakt.
Maar stel dat deze plek helemaal niet zijn voorkeur heeft gehad. Ik loop de bouwval uit, ga op een halfafgebroken muurtje zitten en probeer mijn gedachten op een rijtje te krijgen. Waarom ben ik juist hier aan het zoeken? Om de reactie van Alexander toen hij me hier aantrof. Ik had hier niets te zoeken, schreeuwde hij. Ik mocht hier niet komen. Maar waarom niet? Waarom was hij zo kwaad? Er is hier niets te bekennen wat gevaar voor me zou kunnen opleveren, terwijl bezorgdheid zijn argument was. Wat kan dan wél zijn schrik en woede hebben veroorzaakt?
Hij had het over het ravijn, een eindje verderop, waar je het terrein moest kennen om niet naar beneden te storten. Zou het kunnen zijn dat Alexander méér redenen had dan mijn veiligheid om me niet in de buurt van die afgrond te laten komen? Het meisje op de camping zei letterlijk, toen het over de ravijnen ging: ‘Als je niet weet waar je moet zoeken, vind je hier iemand nooit meer terug.’ Zeker niet als de afgrond zich op je eigen terrein bevindt en er geen enkele argwaan tegen je bestaat. Ik kom overeind. Als er ergens een spoor van Alice te ontdekken valt, moet het daar zijn.
..
Het is inderdaad gevaarlijk. De rand van het ravijn is dicht begroeid, en omdat ik naar beneden wil kijken kom ik een paar keer zo dichtbij dat er voor mijn voeten een paar stukken steen afbrokkelen die naar beneden stuiteren en in de bosjes verdwijnen, terwijl ik me met hartkloppingen van schrik aan de dichtstbijzijnde struik vastklem.
Het is een prachtige plek, met een adembenemend uitzicht over een dal en de heuvels en bergen erachter. De zon komt af en toe tussen de wolken door en trekt glanzende banen licht over stukken weiland, torenspitsen van kerkjes en de toppen van de loofbossen verder weg. Maar vlak onder me is de wand van het ravijn steil, woest en onherbergzaam. Alleen aan touwen gezekerde bergbeklimmers kunnen erin afdalen. En wie hier graaiend naar houvast zijn dood tegemoet valt, zal nooit teruggevonden worden als niemand weet dat dit de laatste plek was waar hij nog leefde.
..
Terwijl ik met samengeknepen ogen tuur naar de met gras begroeide stukken rots tussen groepjes naar het zonlicht reikende struiken, vraag ik me af waar ik eigenlijk naar zoek. Wat zou ik na bijna dertig jaar nog van Alice aan kunnen treffen, áls Alexander haar al op deze plek gedumpt heeft? Hooguit wat beenderen die in de loop van de jaren door regen, storm en dieren verspreid zijn geraakt. Misschien wat flarden van de kleren die ze droeg.
Ik probeer zo systematisch mogelijk de wand van het ravijn te onderzoeken, maar de hele tijd besef ik dat het onbegonnen werk is, en bovendien afmattend, omdat ik bij iedere beweging bedacht moet zijn op gevaar. Ik begin honger en dorst te krijgen. Ondanks het steeds dichter wordende wolkendek is de temperatuur nog behoorlijk hoog. Mijn keel voelt uitgedroogd en mijn handen beginnen te trillen van de krampachtigheid waarmee ik me elke keer als ik een blik onder me werp vasthoud aan takken en stammetjes. Er zit niets anders op dan iets te gaan eten en drinken, en daarna weer verder gaan.
Dat ik dit in één dag oplos is hoe dan ook onmogelijk, maar de kans van slagen is zo klein dat ik er weinig voor voel er een tweede dag aan te besteden. Alleen vanmiddag nog, zeg ik tegen mezelf. Als ik daarna nog energie over heb vertrek ik voor de nacht invalt.
..
De koelte van de boerderij doet weldadig aan. Mijn kleren plakken aan mijn lijf. Ik hou mijn handen onder de kraan en verbeeld me dat ik het koele water van het zwembad om me heen voel. Ik eet de laatste broodjes die ik in een koeltas heb meegebracht en drink een paar glazen water nadat ik de kraan lang door heb laten lopen.
Een halfuur later ben ik weer bij het ravijn. In boeken zou ik nu een spoor vinden: een halfvergane hand die uit de aarde steekt, een kale schedel met alleen een pluk haar erop. Maar uur na uur verstrijkt zonder dat ik iets ongewoons zie, en ik raak steeds dieper doordrongen van het onmogelijke van deze zoektocht. Ik ben er heilig van overtuigd dat Alice vermoord is door Alexander, en dat de overblijfselen van haar lichaam hier ergens beneden me liggen, maar met dezelfde zekerheid weet ik dat ik haar niet zal vinden.
Aan het begin van de avond – het begint al te schemeren – heb ik nog steeds niets ontdekt. Een soort koppigheid dwingt me door te gaan, en tegelijkertijd voel ik een zenuwachtige onrust die me vertelt dat ik moet ophouden met deze hopeloze vertoning, en zo snel als ik kan moet verdwijnen.
Als ik eindelijk en met tegenzin besluit terug te gaan naar de boerderij trekt iets mijn aandacht. Iets dat vaalrood van kleur is en half onder een steen ligt.
Ik ga op mijn buik liggen om beter over de rand te kunnen kijken. Misschien is het gezichtsbedrog, maar datgene waar ik naar kijk lijkt nog het meest op een sportschoen.
..
Mensen gooien van alles in afgronden. Soms zie je foto’s waarop een ravijn wel een vuilnisbelt lijkt. Maar ik kan me niet voorstellen dat iemand de moeite heeft genomen om zich door een reeks braamstruiken heen te worstelen alleen om een paar afgedankte sportschoenen weg te gooien. Ik lig er ademloos naar te staren. Is dit het spoor waarop ik hoopte? Het bewijs dat Alexander hier Alice heeft gedumpt?
De schoen ligt op een plek waar ik niet bij kan komen. Waar niemand bij kan komen zonder klimtouwen en hulp van buitenaf. Ik frummel mijn iPhone uit mijn broekzak en klik de camera app aan. Het zal geen perfecte foto worden, maar duidelijk genoeg en zeker een bewijs dat de politie misschien zou kunnen overtuigen dat op deze plek iets is gebeurd dat nader onderzoek waard is.
Nog steeds liggend berg ik mijn mobiel weer weg. De opwinding heeft me een kick gegeven. Mijn vermoeidheid is verdwenen nu ik voor mijn gevoel het bewijs heb gevonden van iets dat tot nu toe een dwaze theorie leek. Natuurlijk weet Alexander allang dat die schoen daar ligt, zonder dat hij de mogelijkheid heeft hem weg te halen. Geen wonder dat hij bijna ontplofte toen hij merkte dat ik hiernaar op weg was.
Ik kom overeind. Terug naar de boerderij, mijn sporen wegwerken en in de Mini stappen. Mijn kleren zijn smerig en op een paar plekken opengehaald door de stekelige takken van bosjes waar ik me doorheen heb geworsteld. Ik heb bloederige schrammen op mijn armen en handen, en mijn ogen tranen van het zweet dat erin is gegleden, maar bij het eerstkomende motel zal ik douchen en schone kleren aantrekken.
Ik veeg mijn handen af aan mijn broek, draai me om en heb het gevoel dat een zwerm bijen in mijn hoofd is los gelaten.
De wereld draait om me heen, terwijl het gonzende geluid in mijn hoofd toeneemt.
In de schaduw van een dennenboom, onbeweeglijk als een standbeeld, staat Alexander naar me te kijken.