Hoofdstuk 18
Het sms’je aan Terborg verstuur ik in een impuls. De confrontatie met Bas van Vliet heeft er behoorlijk ingehakt, mijn relatie met Rogier is uit en mijn dagen op de advertentieafdeling zijn geteld. Het uitzendbureau heeft een vervangster gestuurd toen ik ziek was; ze bevalt kennelijk goed, want Ilse heeft bijna verheugd ingestemd met mijn verzoek om een weekje vakantie.
Nu ik geen baan, geen missie, geen vrijer en geen zorgplicht ten opzichte van opa meer heb, heeft een zekere zorgeloosheid bezit van me genomen. Waarom zou ik eigenlijk niet ingaan op een uitnodiging voor een weekje Frankrijk?
Als Alexander al verrast is over de mededeling dat ik graag wil komen, laat hij dat niet merken. Hij stuurt per omgaande een mailtje met ‘Welkom!’ en een routebeschrijving, compleet met de lengte- en breedtegraad van het huis, zodat ik die op mijn TomTom kan invoeren.
‘Wel bijtijds remmen! De coördinaten kruisen elkaar boven de schoorsteen!’ voegt hij eraan toe.
Ik ben zelden met vakantie geweest – alleen af en toe een dagtochtje en een paar keer een lang weekend in de periode met Hedwig. Nu zal ik in mijn eentje de bijna duizend kilometer afleggen die me van het huis van Alexander Terborg scheiden. Het klinkt als een ongelofelijk eind, al mailt Alexander dat het niets voorstelt en dat ik het best op zondag kan vertrekken omdat er dan weinig verkeer is. Maar daar peins ik niet over. Nu ik eenmaal mijn besluit heb genomen, wil ik zo snel mogelijk weg.
De enige van wie ik, op opa na, afscheid neem, is Sylvie.
‘Ik sms je het adres van de camping waar Alice werkte!’ zegt ze als ik thee bij haar drink. ‘Ik kan het nu niet zo snel vinden, denk ik. Maar als het niet te ver weg is, zou ik het fijn vinden als je er langs zou gaan.’
‘Het kan wel aan de andere kant van Frankrijk liggen, Sylvie. En wat verwacht je ervan?’
‘Het gaat om het idee,’ zegt ze. ‘Ik ben er één keer geweest en dat was zo afschuwelijk. Ik heb alleen maar met de politie en de mensen van de camping gepraat; verder drong er niets tot me door. Ik zou zo graag een paar foto’s willen hebben van de plek waar Alice is geweest voordat ze verdween.’
Ik beloof dat ik mijn best zal doen, en daarna is het enige wat me nog te doen staat wat kleren en boeken in mijn weekendtas stoppen. Veel hoef ik niet mee te nemen. In deze maand is het overal lekker weer, en bovendien verwacht ik er niet veel sociaal leven. Het grootste deel van de week zal ik doorbrengen bij het zwembad achter het huis, of lezend in de schaduw van de hoge notenboom waarvan Alexander me foto’s heeft laten zien.
En zo pak ik jeans, T-shirts, een paar linnen rokken en een bikini in mijn weekendtas, nadat ik de Mini heb laten nakijken door de garage en ervan verzekerd ben dat ik dankzij de vervangen remblokjes een veilige reis tegemoet ga.
..
Het voelt vreemd om de straat uit te rijden met de gedachte dat ik hier pas over een week weer terug zal komen. Op de passagiersstoel heb ik een thermoskan koffie en een paar flesjes Spa gelegd. Broodjes koop ik onderweg wel. Er zijn nauwelijks nog tankstations zonder catering en ik zal toch regelmatig uit de auto moeten voor een beetje beweging en frisse lucht.
Een paar uur later passeer ik de grens – een onopvallende gebeurtenis – en in België houd ik mijn eerste stop. Ik tank, loop wat heen en weer, drink koffie uit een plastic beker, waarvan ik een hele voorraad bij me heb, en rijd weer door.
Een paar uur later ben ik in Frankrijk.
..
Ik doe langer over de rondweg om Parijs dan ik had verwacht.
Vlak voorbij het vliegveld Charles de Gaulle heb ik een verkeerde afslag genomen en nu zit ik op de Périférique, in een file waarin Franse auto’s zonder en buitenlandse auto’s volgepropt met bagage elkaar afwisselen.
Ik ben behoorlijk moe. In de auto is het warm en benauwd, maar als ik het raampje een eindje naar beneden draai zit ik in een walm van uitlaatgassen. Met mijn rechterhand pak ik een flesje Spa, klem het tussen mijn knieën en draai de dop los. Net als ik drink moet ik een onverwachte manoeuvre maken om niet tegen een Citroën te knallen die zich ineens tussen de Mini en de Peugeot voor me wurmt. Ik voel het water langs mijn kin mijn hals in glijden. Achter me claxonneert iemand die niet blij was met mijn plotselinge remmen, en als ik zonder mijn ogen van de weg af te wenden tastend met mijn hand de dop van het flesje zoek, blijkt die onvindbaar. Met het flesje tussen mijn knieën is het verdomd hinderlijk rijden. Ik heb last van de warmte en van de auto’s om me heen, maar het duurt zeker nog een halfuur voordat ik met een bevrijd gevoel de A6 op rijd.
..
Ik stop bij het eerste hotel dat ik tegenkom. De middag is een eind gevorderd. De parkeerplaats begint vol te raken, maar er zijn nog kamers vrij.
Ik laat mijn weekendtas vallen, schop mijn schoenen uit en ga op het bed liggen. Het verkeer dreunt nog na in mijn oren.
Eten, denk ik, en daarna slapen. Maar ik zak vrijwel meteen weg en als ik wakker word is het donker in de kamer.
Het restaurant is halfvol, voornamelijk met gezinnen waarvan de kinderen vermoeid jengelen en de ouders geïrriteerd reageren. Ik bestel een halve kip met sla en friet en een glas wijn, en bedenk dan dat ik Terborg had moeten bellen dat ik er vanavond nog niet zal zijn.
Op mijn mobiel zie ik drie gemiste oproepen van hem en als ik bel neemt hij zo snel op dat ik vermoed dat hij op een bericht van me heeft zitten wachten.
Ik hoor aan zijn stem dat hij geïrriteerd is, en als ik probeer uit te leggen waarom ik in een hotel zit in plaats van in zijn huis, onderbreekt hij me ongeduldig. ‘Ja ja, oké, dan zie ik je morgen wel.’
Voordat ik nog iets kan zeggen heeft hij de verbinding al verbroken.
..
Ik heb de snelweg verlaten en rijd over bochtige wegen door dorpjes met altijd een kerkje, een pleintje en het gedenkteken voor de jonge soldaten die niet terugkeerden uit La Grande Guerre.
Het uitzicht is spectaculair: heuvels en ravijnen tegen een achtergrond van hoge bergen, afgewisseld met lieflijk glooiend landschap. Een rivier zoekt kronkelend een weg door een dal opzij van de weg. De bermen staan vol gele en paarse bloemen en metershoge varens.
Van mijn zoektocht op internet weet ik dat elke heuvel en iedere berg in dit gebied ooit een vulkaan is geweest. Sommige hadden meer dan driehonderdduizend jaar geleden hun laatste grote moment – een orgie van hitte, rook en as. Van vuur en verderf. Asdeeltjes verduisterden het licht van de zon. Wat leefde en niet bijtijds kon vluchten was dood. Het klinkt als een film van Spielberg en in het licht van de zomerzon niet als iets dat ooit werkelijkheid is geweest. Nu zijn de toppen afgestompt, de hogere kaal en ongenaakbaar, de lagere begroeid met gras en bomen.
..
Aan het einde van de ochtend rijd ik over een smal kronkelig pad het terrein van Alexander Terborg op. Hij komt de lage blauw geschilderde deur van de boerderij uit als ik de Mini naast zijn Saab cabrio onder een breed uitwaaierende beuk parkeer en spreidt zijn armen, een brede lach op zijn gezicht. Ik stap uit, een beetje dizzy van het gehobbel van de laatste kilometers en voel de hitte als een deken over me heen vallen.
‘Welkom! Welkom!’ Hij drukt me tegen zijn witte T-shirt en duwt me daarna een armlengte van zich af om me onderzoekend te bekijken. ‘Moe en heel erg warm! Wat wil je: meteen een duik nemen of koele witte wijn in de schaduw? Of nee, ik zal je eerst je kamer wijzen.’
Hij loopt voor me uit de boerderij in.
We staan meteen in wat hij ‘de haardkamer’ noemt: een grote ruimte met een indrukwekkend balkenplafond, een vloer van zandkleurige tegels van ongelijk formaat en ruw gepleisterde witte muren. De meubels zijn groot en zwaar, en zijn kennelijk met de hand uit degelijke houtsoorten vervaardigd. Een grote open haard domineert de achterwand. Ernaast is een doorgang die naar een hal voert waarop meerdere deuren uitkomen.
‘Jouw kamer,’ zegt hij terwijl hij de linkerdeur opent. De luiken zijn gesloten. Door de kieren trekt de zon strepen licht op de gehaakte witte sprei op het bed. ‘Achter die deur is je badkamer. Ik kom zo je bagage brengen.’
Ik ga op de rand van het bed zitten en kijk om me heen. De stilte is overweldigend na het lawaai dat de afgelopen dagen mijn oren heeft gevuld. En de kamer is prachtig in zijn eenvoud. Alles om me heen is authentiek, van de tegels tot het oude hout van het balkenplafond. De dikke muren en de gesloten ramen en luiken houden de warmte buiten.
Terborg klopt en zet mijn weekendtas in een hoek van de kamer. ‘Ik ben op het achterterras,’ zegt hij.
..
De duik neem ik aan het einde van de middag, als de zon laag staat en de kleuren verdiept. Terborg – zelfs in mijn gedachten heb ik er moeite mee hem Alexander te noemen – zit met Le Monde op het terras als ik in mijn bikini met een pareo onder mijn oksels geknoopt op weg ben naar het zwembad.
Het water is verrukkelijk, ik kan er niet genoeg van krijgen. Als ik me na een halfuur ophijs aan de rand van het bad en mijn armen op de warme tegels leg, hurkt Alexander naast me neer.
‘Je bleef zo lang onder water.’
‘Een kwestie van diep inademen voor je ondergaat. Waarom kom jij er niet in?’ Ik moet tegen de zon in kijken om zijn gezicht te zien.
‘Ik ben niet zo’n zwemmer. Maar mijn gasten vinden het heerlijk, een eigen zwembad schijnt de ultieme droom te zijn; daarmee heb je het gemaakt.’
‘Maar zelf ga je er nooit in?’
Hij geeft geen antwoord. Ik voel zijn hand op mijn haren. ‘Zorg ervoor dat je hier met een zonnehoed loopt. De zon is feller dan je denkt. Ik heb er hier wel een paar liggen, als je niets bij je hebt. Je hebt geen idee wat logees allemaal achterlaten. Paraplu’s, badpakken, regenjassen. En zonnehoeden. Mijn moeder heeft ze altijd met veel plezier gedragen.’
‘Dank je.’ Ik laat me zakken en zet me met mijn voeten af.
‘We eten over een uur!’
Ik steek mijn hand op ten teken dat ik hem heb gehoord. Als ik in mijn kamer kom om me te verkleden, ligt er een grote raffiakleurige zonnehoed met een gebloemd lint op mijn bed.
..
De derde dag lees ik een mailtje van Sylvie via mijn mobiel. Ze heeft het adres van de camping achterhaald. ‘Het zou me zo’n goed gevoel geven als je er een keer naartoe zou willen gaan. Als het niet te ver van jou vandaan is natuurlijk. Ik wil er nooit meer naartoe, maar jij kunt voor me kijken en foto’s maken.’
‘Ik zal mijn best doen,’ mail ik terug.
‘Dank je! Door jou ben ik ineens weer terug in de tijd. Gisteren ben ik begonnen alle brieven en kaarten te herlezen die Alice me ooit heeft gestuurd. Ik heb er jaren niet in gekeken, bang voor alles wat het los zou maken. Maar nu ik ermee bezig ben merk ik dat ik het eigenlijk erg prettig vind. Ik doseer het, zodat ik er niet al te snel doorheen ben. Hoop je gauw weer te zien als je terug bent. Heb een fijne tijd!’
Met mijn mobiel in mijn hand zoek ik Alexander. Ik vind hem in de keuken. Een dode kip zonder veren en zonder kop maar met de poten er nog aan ligt op een grote houten snijplank op het aanrecht.
‘Die heeft de buurman net gebracht; hij is een halfuur geleden geslacht. Dat doet hij nog door hun kop af te hakken, heb je dat weleens gezien? Zo’n dier rent nog even rond terwijl het bloed uit zijn hals spuit. Geweldig vond ik dat toen ik dat als tiener voor het eerst zag. Op slachtdag was ik niet weg te slaan bij de buren. Daar kan geen televisie tegenop.’
Ik zwijg.
‘Of is dit te realistisch voor jouw teremeisjesziel?’
Hij pakt een mes uit de houder voor hem, steekt de punt in de onderkant van de kip en trekt de snede door tot boven. Ik hoor het gekraak van botjes terwijl ik gefascineerd toekijk, vaag misselijk door de vreemde geur die mijn neusgaten vult. Terborg steekt een hand in het kippenlijf en trekt er het ene kledderig rode ding na het andere uit, terwijl hij tussen de handelingen door de kip onder het stromende water uit de kraan houdt.
‘Wel dieren eten, maar niet willen weten hoe ze sterven en schoongemaakt worden. Tegen de jacht zijn, maar met kerstmis wel hazenrug op tafel. Maar je kwam me vast niet opzoeken om een lesje inzicht in de menselijke ziel te krijgen, toch?’
‘Nee,’ zeg ik, en ik selecteer op mijn mobiel de mail van Sylvie.
‘Ken je deze camping?’ Ik lees de naam en kijk dan vragend naar hem op.
Hij staart naar me, het bebloede mes in zijn hand. Dan draait hij zich om en houdt het onder de kraan.
‘Natuurlijk ken ik die camping, die is hier niet ver vandaan. Een halfuurtje rijden,’ zegt hij zonder zich om te draaien. ‘Wat moet je met een camping? Bevalt het je hier niet?’ Het is bedoeld als een grapje, maar zo klinkt het niet.
..
Later, aan tafel – het kost me moeite om mijn tegenzin tegen de gebraden kip te verbergen – vraagt hij opnieuw wat ik met het adres van de camping moet, en ik vertel hem over Alice die verdween toen ze daar werkte.
Hij is een en al aandacht. ‘Ik wist dat ze ergens in Frankrijk vermist werd, maar meer heb ik er nooit over gehoord. Je weet hoe dat gaat na een eindexamen: je komt nog maar zelden iemand van school tegen en dan wissel je uit wat je van je oude klasgenoten weet. Maar over Alice heb ik nooit meer iemand horen praten. Het was een afgerond verhaal. Ze was vermist en is nooit teruggevonden. Dat ze hier in de buurt werkte... Wat een bizar toeval! Misschien vindt haar moeder het leuk als je wat foto’s maakt. Heb je een camera bij je of wil je de mijne lenen?’