Hoofdstuk 25

Ik ben met mijn laatste krachten naar huis gereden, na een korte, slapeloze nacht op de camping, met maar één gedachte die me overeind houdt: in mijn eigen bed dagenlang slapen!

Opa komt in zijn pyjama uit de slaapkamer als ik mijn weekendtas in de gang zet.

‘Je hebt net een telefoontje gemist,’ zegt hij knorrig. ‘Het was die man die een paar dagen geleden ook al gebeld heeft. Hij vroeg of je al thuis bent.’

‘O mijn god!’ zeg ik. ‘Luister, opa, als er aan de deur gebeld wordt, moet u niet opendoen!’

Ik ren naar de logeerkamer, schudt mijn weekendtas leeg op de grond en prop hem vol met schone kleren.

Binnen vijf minuten sta ik weer in de gang.

‘Opa, als die man weer opbelt, zeg dan dat u niets van me gehoord hebt en dat u niet weet waar ik ben. En doe de deur niet open, voor niemand, opa. Voor niemand!’

Ik kijk schichtig om me heen als ik naar de Mini ren. Die is rood en niet makkelijk over het hoofd te zien als je ernaar op zoek bent. Ik zal hem ergens moeten zetten waar hij niet zo opvalt.

Ik rijd weg, zet de Mini op het parkeerterreintje van het politiebureau – de veiligste plek die ik op dit moment kan bedenken – en pak mijn mobiel.

Ik heb geen idee of ik overspannen reageer op opa’s mededeling over het telefoontje. De kans is groot dat Alexander vanuit zijn huis in Frankrijk heeft gebeld, maar ik durf geen risico te nemen – niet met deze man.

Sylvie reageert meteen. ‘Ja, ik sliep al, maar dat geeft niet!’

Ik leg uit dat ik niet thuis kan slapen en dat ik de Mini voorlopig niet meer kan gebruiken.

Tien minuten later stopt haar auto voor het politiebureau.

‘Ik zal je alles vertellen,’ zeg ik als ik naast haar in de auto kruip. ‘Maar nu ben ik zo verschrikkelijk moe dat ik nauwelijks meer kan denken. Laat me alsjeblieft eerst slapen.’

Het is tegen middernacht als ik in bed kruip, en precies vierentwintig uur later word ik weer wakker.

..

Een dag nadat ik door de gendarmes uit het water gehaald ben, zijn er mensen met klimtouwen in het ravijn afgedaald.

De beenderen die ze verspreid over de rotswand aantroffen, plus restanten van kleding, waaronder een halfverteerde schoen, moeten nog onderzocht worden, maar duidelijk is in elk geval dat er iemand in het ravijn is gegooid of gevallen.

Voor Sylvie is er, ook al heeft er nog geen dna-onderzoek plaatsgevonden, geen twijfel meer mogelijk.

‘Nu kan ik mijn dochter eindelijk begraven,’ zegt ze. ‘Maar dat beest daar in Frankrijk moet gestraft worden.’

Maar zo simpel ligt het niet.

Zelfs als Alexander zou toegeven dat hij Alice vermoord heeft, zou hij niet meer vervolgd kunnen worden omdat de zaak al lang en breed is verjaard, heeft de rechercheur van het Franse politiebureau gezegd. ‘Zo zit de wet nu eenmaal in elkaar,’ voegde hij er met een licht schouderophalen aan toe.

Ook de aanklacht wegens poging tot moord die ik met de campinghouder als tolk wilde indienen, was volgens hem tot mislukken gedoemd: er zijn geen getuigen, het woord van Alexander tegen het mijne... De ervaring heeft hem geleerd dat zulke zaken op niets uitlopen.

Sylvie kan het niet geloven als ik het vertel.

‘Dus wij zijn de losers!’ zegt ze.

Ik knik.

Ze buigt zich naar me over.

‘Je kunt meegaan of niet, maar deze keer laat ik me niet door jou tegenhouden. Ik ga naar Frankrijk!’

..

Halverwege de nacht parkeert Sylvie de auto een paar honderd meter voor de boerderij van Alexander.

We zijn een week lang iedere avond langs zijn huis gereden en alle keren ging de automatische verlichting op dezelfde tijd aan.

Hij belde op de avond dat ik thuiskwam dus vanuit Frankrijk, waarschijnlijk met de bedoeling om me bang te maken.

Alles wijst erop dat hij zich in zijn boerderij heeft teruggetrokken, onaantastbaar als hij voor de gendarmes is met zijn verjaarde moord. Waarom zou hij daar ook weggaan? Van de politie heeft hij niets te vrezen.

Boven ons hoofd is de halvemaan door meer sterren omringd dan ik ooit in mijn eigen land heb gezien. Het komt goed uit, want nu hoef ik de staaflantaarn niet te gebruiken die ik gekocht heb omdat je er ook behoorlijke klappen mee kunt uitdelen.

Zo zacht mogelijk lopen we over het terrein van Alexander.

Hij zit kennelijk te lezen, zoals vaak tot diep in de nacht, want er komt licht uit de kleine vensters. Zijn cabrio is de enige auto die onder de boom geparkeerd staat.

We sluipen langs het huis naar het zwembad. Daar verdwijnt Sylvie tussen de vlinderstruiken die het bad omzomen, terwijl ik mezelf aan de zijkant van het schuurtje waarin de ligstoelen bewaard worden opstel. Zeker in mijn zwarte kleren ben ik nu onzichtbaar voor wie het zwembad vanaf het huis nadert.

De roofdieren van de nacht zijn weer aardig bezig. Het gepiep van muizen en kleine vogels die overvallen worden, en de triomfkreten van hun moordenaars vullen de lucht. In de natuur is het altijd Killing Fields.

Uit mijn zak haal ik een kleine recorder tevoorschijn.

‘Ik ben zover!’ roep ik zacht naar Sylvie.

‘Oké,’ fluistert ze terug.

Ik druk op het knopje van de recorder.

Door de nacht klinkt het gespartel en geplons van iemand die in het water ligt.

Mijn stem is hees en angstig als ik om hulp roep. ‘Alexander... Alexander... Help!’

We hebben het bandje opgenomen in de badkamer van Sylvie.

Het hele plan is te kinderlijk voor woorden, en alleen maar toepasbaar omdat we ervan uitgaan dat we te maken hebben met een volwassen man met watervrees – iets wat ik nog steeds niet helemaal zeker weet, maar waar ik al mijn kaarten op heb gezet.

‘Alexander... Alexander...’

Er gaat een deur open. Ik zie de forse contouren van Alexander. Een lichtbundel schijnt vanuit zijn hand de tuin in.

‘Alexander... help!’

Nu sluit hij de deur achter zich en loopt de tuin in, verborgen achter de lichtbundel die langzaam dichterbij komt, alsof hij bang is voor wat hij zal aantreffen.

‘Help me, Alexander!’

Hij is bij het bad. De lichtbundel scheert over het water. Er kan maar één ding fout gaan: als hij aan de kopse kant van het bad blijft staan en zo ver van het water verwijderd als nu, zal ons plan mislukken.

Aan de lichtbundel zie ik dat hij aarzelt, maar zijn nieuwsgierigheid wint het, en hij loopt nu langs de lange zijde van het bad, daar waar Sylvie tussen de struiken op hem wacht.

‘Help!’

Hij is nu bij de rand van het zwembad en bukt zich om te kijken of ik me misschien dicht bij de kant bevind.

Op dat ogenblik heeft Sylvie gewacht.

In één vloeiende beweging is ze achter hem en voordat hij zich kan omdraaien heeft ze hem een stoot in zijn rug gegeven met de honkbalknuppel die we speciaal voor dit doel hebben gekocht.

Hij wankelt. De lantaarn valt uit zijn hand. Hij doet een stap naar voren om zijn evenwicht te bewaren, struikelt over de rand van het bad en valt. Zijn schreeuw en de enorme plons waarmee hij in het water terechtkomt, klinken synchroon.

Ik heb de recorder uitgezet en ben naar Sylvie gerend.

In het licht van de maan zie ik een volwassen man spartelen die schreeuwend en jankend als een kind om hulp roept. Ik richt het licht van de staaflantaarn op hem en zie zijn uitpuilende ogen en zijn opengesperde mond.

‘Kop dicht!’ roep ik, en hij slikt een hap water in van verbijstering als hij me ziet.

‘Ja, ik ben het!’ Ik richt de lantaarn op mezelf. ‘En dit is de moeder van Alice. Als je levend uit het water wilt komen, zul je moeten doen wat we zeggen.’

‘Laat me eruit, verdomme!’ Hij probeert met zijn hand de kant vast te houden, maar Sylvie, die naast me is geknield, buigt zich voorover en geeft er een tikje met de knuppel op. Niet hard.

‘Ik ben geen beul,’ heeft ze gezegd toen we het plan doorspraken. ‘En ik ga hem ook niet doodmaken, maar hij moet wel antwoord geven als ik iets vraag!’

‘Ik kan niet zwemmen!’ Zo te zien spreekt Alexander eindelijk eens de waarheid.

‘Je mag je vasthouden totdat wij denken dat je liegt.’

‘Ja, ja...’ Hij klemt zich aan de rand vast.

‘Met één hand,’ zegt Sylvie streng, en hij trekt haastig zijn andere hand terug.

‘Vertel,’ zeg ik. ‘Als we merken dat je liegt, duwen we je onder.’

Ik voel me alsof ik in een slecht toneelstuk speel, maar dat gevoel gaat al snel over als zijn antwoorden komen, met horten en stoten, afgewisseld met gesmeek om eruit te mogen en beloftes dat hij op de kant verder zal praten.

..

‘Waarom moest Alice dood?’

‘Ze wilde praten... Jullie zijn gek... Ik kan niet meer...!’

‘Waarover wilde ze praten?’

‘Mijn vader en Annet...’

‘Wat bedoel je?’

Ik ben op de grond gaan zitten omdat ik mijn benen niet meer vertrouw. Mijn moeder en zijn vader – het is een mededeling die ik niet ineens kan verwerken.

‘Ik hoorde ze praten... Hij zou thuis weggaan... om haar.’ Hij klappertandt, legt twee handen op de rand en probeert zich op te trekken.

Sylvie geeft hem een duwtje met de knuppel. Meer is er niet nodig. Hij plonst in het water, gaat kopje-0nder en komt schreeuwend weer boven.

‘Verder!’ zeg ik. Mijn tong voelt verstijfd, ik kan nauwelijks articuleren.

‘Ik studeerde... zat in het corps... mijn vader met mijn vriendinnetje... de scheiding... Iedereen zou me uitlachen.’

Ik leg mijn hoofd op mijn knieën. Ik weet wat er nu komen gaat, ik wil het van hem horen en tegelijk ook weer niet. ‘Dat ongeluk met die brommer...’ zeg ik.

Hij zwijgt te lang.

Sylvie buigt zich naar hem over en duwt zijn hoofd met de knuppel omlaag, tot het water zich erboven sluit.

Hij komt snuivend en hysterisch brullend weer boven, maar bedwingt zich als ze de knuppel dreigend boven zijn hoofd houdt.

‘Het ongeluk!’ herhaal ik.

‘Dat was gepland... De brommer was gestolen... Annet zat achterop... Ze moest dood. Het moest ophouden...’

‘Je hebt haar als oud vuil naast die brommer laten liggen.’

‘Maar het was wel gelukt... Mijn vader heeft haar nooit meer gezien!’

Sylvie neemt het over. ‘Wat had Alice ermee te maken?’

Alexander is wat rustiger nu hij zich een tijdje aan de kant heeft kunnen vasthouden.

‘Ze wist van mijn vader en Annet. Ze zei dat ze met hem ging praten, dat hij verplicht was te zorgen voor het kind. Ik wist niets van een kind... Ik dacht dat ik alles goed geregeld had. En toen kwam zij met dat verhaal en alles begon opnieuw.’

‘En toen heb je haar maar doodgemaakt.’

Hij zwijgt.

‘Hoe!’ Sylvie ramt de knuppel op zijn hand en hij gilt van pijn.

‘Geduwd...’ Hij jankt als een hond.

Sylvie zit naast me op de grond, als een marionet in elkaar gezakt, zoals ik een tijdje eerder. Om ons heen klinken de geluiden van de nacht. Beneden ons in het water heeft Alexander zijn hoofd op de arm gelegd waarmee hij zich vasthoudt. Het roze van de nieuwe dag verschijnt aarzelend. Het gaat mooi weer worden. De eerste dagvogels komen met veel gekwetter tevoorschijn.

Ik sta op.

Naast me komt Sylvie ook overeind. ‘Waar...?’ vraagt ze, en ik wijs en zeg dat ze moet oppassen voor de bramen, dat ze bij een bouwval komt en dan naar het plateau met de hoge bomen moet, waar ze niet te dicht bij de rand moet komen.

Ze knikt, geeft de knuppel aan me en loopt langzaam in de richting die ik haar gewezen heb.

..

‘Ik wil eruit!’ Alexander heeft antwoord gegeven, dus wat hem betreft is de zaak afgehandeld. Ik hoor het aan zijn stem.

‘Het ongeluk van je moeder?’ vraag ik.

Zijn stem klinkt verongelijkt: ‘Wat heb ik ermee te maken?’ Dan zegt hij: ‘Mijn vader had altijd kritiek op mij. Ik zei dat hij zijn bek moest houden, dat ik het wist van Annet. Mijn moeder hoorde het... is overstuur het huis uitgerend... weggereden.’ Hij legt twee handen op de rand van het bad en probeert zich omhoog te trekken, maar hij is te moe en te koud en glijdt weer terug in het water.

‘Heb je je vader verteld dat er een kind was?’

‘Waarom zou ik? Een bastaard. Who cares!’

Hij weet wat hij zegt en tegen wie, ik zie het aan de uitdrukking op zijn natte, grauwe gezicht. Ik pak met twee handen de knuppel en duw er zijn hoofd mee omlaag. Hij trappelt en slaat met zijn armen om zich heen, maar minder wild dan ik had verwacht.

Het water spat op en doorweekt me. Het is niet makkelijk om hem onder te houden, maar ook niet onmogelijk.

Het enige wat ik daarvoor nodig heb is de walging waarmee je een slijmerig dier kunt doodtrappen, of een man zoals hij onder water kunt duwen, totdat hij steeds minder beweegt, er steeds minder luchtbellen ontsnappen, er steeds minder beweging in het water is. Totdat het stil is.

..

Ik pak de fles wijn van de tafel en giet hem bijna leeg in de gootsteen, die ik daarna goed schoonspoel, en zet de fles terug op tafel naast het boek waarin hij heeft zitten lezen.

Het glas laat ik in het zwembad zakken, daar waar hij onder water is verdwenen. Daarna pak ik de knuppel, de recorder en de staaflantaarn van de grond en loop naar de auto om op Sylvie te wachten.

Ze is er tien minuten later, bleek en stil, en ik sla mijn armen om haar heen en houd haar even vast.

‘Rijd jij maar,’ zegt ze.

Pas als de boerderij ver achter ons ligt, zegt ze weer iets. ‘Hij was je broer.’