Hoofdstuk 8

‘Laat dat “tante” er maar af, dat geeft me zo’n oud gevoel!’

Ze heeft nog steeds dat mooie rode haar, en slank is ze ook nog, maar haarspelden gebruikt ze niet meer. Haar haren zijn kortgeknipt. Een lok hangt boven haar linkeroog.

Ik loop achter haar aan door een lange smalle gang met een zwart-witte tegelvloer die ik me niet herinner, net zomin als de close-ups van vrouwengezichten aan de witgekalkte muren. Ik zou er op mijn gemak naar willen kijken, maar Hedwig houdt haar pas niet in en ik volg haar gedwee.

De tuin aan het einde van de gang herken ik wel. Net als vroeger staat die vol rozen en hortensia’s. Een bloemenzee in het juiste jaargetijde en een beetje saai gedurende de overige maanden van het jaar.

In het voorbijlopen heeft ze een dienblad van het aanrecht getild met een kan water met ijsblokjes en schijfjes limoen, en twee glazen.

Ik heb gebeld voordat ik kwam. Haar adres was nog hetzelfde; het kostte me niet meer dan een paar minuten om haar telefoonnummer te vinden.

‘Als ik had geweten dat je moeder gestorven was zou ik natuurlijk gekomen zijn,’ zegt ze als we tegenover elkaar op het terras zitten, pal onder het raam van het logeerkamertje waarin vroeger mijn bed stond.

‘Niemand heeft een kaart gekregen en in de krant heeft het ook niet gestaan,’ zeg ik. ‘Er waren maar weinig contacten. De familie is door opa gebeld.’

‘Dood,’ zegt ze. ‘Annet dood. Ik heb altijd gedacht dat we elkaar nog weleens zouden ontmoeten. Ergens. Ik had haar natuurlijk moeten bellen. Maar ik heb geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat ze dood zou gaan. Iedereen, maar zij niet.’

Ze klinkt als iemand die in zichzelf praat, en ik kijk naar haar gezicht en denk aan de avond dat ik in de deuropening stond terwijl zij met haar hoofd op mama’s schoot huilde.

‘Ik heb nooit begrepen waarom jullie vriendschap ineens voorbij was,’ zeg ik.

Ze glimlacht. ‘Laten we het erop houden dat ik te veel van haar gevraagd heb. Meer dan ze kon en wilde geven. En toen was er geen weg meer terug, voor ons allebei niet. Alhoewel het niet zo rigoureus had gehoeven, niet zo bot en pijnlijk.’

Ze staat op en pakt de karaf. IJsblokjes glijden tinkelend mijn glas in; een schijfje limoen wordt ondergedompeld en schiet meteen weer naar de oppervlakte. Het glas voelt aangenaam koel in mijn hand.

‘Kom je om over je moeder te praten?’ vraagt ze als ze weer zit.

Ik schud ontkennend mijn hoofd. ‘Ik wil weten wie mijn vader is. Ik hoopte dat je me meer zou kunnen vertellen.’

‘Meer dan wat?’ vraagt ze.

‘Meer dan niks. Ik weet alleen dat ze een ongeluk kreeg en dat tijdens de revalidatie bleek dat ze zwanger was.’

‘Veel meer weet ik ook niet,’ zegt ze. ‘Ze was niet iemand die intimiteiten uitwisselde. Ze was heel geheimzinnig als het om privédingen ging. Bijna oosters. En je moet niet vergeten: toen ik je moeder leerde kennen was je een jaar of twaalf. Het was toen allemaal al zo lang geleden, het ongeluk en de zwangerschap, en ze was hoe dan ook niet iemand die terugkeek. Voorbij is voorbij, was haar motto. Dat heb ik aan den lijve ondervonden na onze breuk. Geen gesprek meer mogelijk, geen ontmoeting, niets. Zal ik je bijschenken?’

Ik kijk naar haar terwijl ze opnieuw de glazen vult. Haar bewegingen zijn elegant. Dat waren ze vroeger zelfs als ze de rolstoel van mama inklapte en in de achterbak tilde, nadat ze haar in de auto had geholpen.

In dit huis had ik kunnen wonen. Wat een andere jeugd zou ik dan hebben gehad.

‘Bovendien vond je moeder de rol van vaders totaal onbelangrijk,’ zegt Hedwig, terwijl ze nog naast de tafel staat.

De karaf weerkaatst zonlicht, gefilterd door de lindeboom waaronder we zitten. Een paar mussen vallen vechtend uit de boom, maar hun ruzie is binnen een halve minuut over. Vogels blijven niet lang kwaad.

Ik richt mijn aandacht op Hedwig. De rol van mannen in het leven van een vrouw: het onderwerp waarover ik haar zo vaak met mama heb horen praten. Ik kan me niet meer herinneren wat mama’s ideeën daarover waren. Nu hoor ik ze uit de mond van degene die toen haar enige vriendin was.

‘Bij je grootouders had ze niet anders meegemaakt dan dat de vrouw de lakens uitdeelt, dus zo gek was het niet dat ze geen hoge pet op had van mannen.’

‘Voor mij was het wel belangrijk om een vader te hebben,’ zeg ik. ‘Dat wist ze en daar heeft ze zich nooit iets van aangetrokken.’

‘Inlevingsvermogen was niet haar sterkste punt.’ Het klinkt bijna vergoelijkend.

‘Het is de reden dat ik thuis ben weggegaan. Het laatste jaar heb ik haar niet meer gezien of gesproken. Er viel niets meer te zeggen tussen ons zolang dat ene niet gezegd was.’

‘Dus je was niet bij haar toen ze stierf?’

Ik zwijg en ze vraagt niet verder. Aan de andere kant van het huis gaat een deur open. Het geluid van hakken op de gangtegels.

‘Het zal je niet meevallen om aanwijzingen te vinden,’ zegt Hedwig voordat ze haar gezicht naar de tuindeur wendt. ‘Daar zul je Margreet hebben.’

In de deuropening verschijnt een blonde vrouw, een enorme bos rozen in haar armen. ‘Dat je eraan gedacht hebt!’ roept Hedwig. En tegen mij: ‘We zijn vandaag precies drie jaar getrouwd.’

..